Direct naar artikelinhoud
De gedachteDieter De Cleene

Na schokkende beelden uit Hoogstraten: ‘Vleessector wil ons graag doen geloven dat de dieren het er best naar hun zin hebben’

journalist Dieter De Cleene en een still uit de beelden van de kwekerij in Hoogstraten.Beeld Eva Beeusaert / Ongehoord

Beelden van dierenrechtenactivisten in een konijnenkwekerij tonen wanpraktijken en roepen vragen op over het dierenwelzijn in de sector. Ook bij journalist Dieter De Cleene: ‘Al te vaak zit dierenleed gewoon ingebakken in het systeem.’


‘Diervriendelijk vlees’ schopte het bij onze noorderburen enkele jaren geleden tot irritantste uitdrukking van het jaar. Een dier doden om het op te eten, is een bijzondere invulling van vriendelijkheid, vandaar. Toch wil de vleessector ons graag doen geloven dat dieren in de veehouderij het best naar hun zin hebben. ‘Dierenwelzijn staat centraal’, bezweert de sector ons op vlees.be. Enkele jaren geleden loog het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarkteting (VLAM) namens Maud Kippenbout en Sam Ham de jongsten onder ons in educatieve brochures voor over ‘vlees van in de wei tot op het bord’. Terwijl het gros van de dieren voor het eerst een wei ziet vanuit de vrachtwagen richting slachthuis.

Geregeld slaan door dierenrechtenactivisten stiekem gemaakte beelden een deuk in dat imago, zoals dat dit keer het geval is met opnames van de organisatie Ongehoord in de konijnenhouderij. Die konijnen leven in ‘diervriendelijke parksystemen’, volgens het VLAM, waarin Vlaanderen ‘voorloper’ is. De beelden van gewonde, dode en bij de oren in hun kooien gegooide konijnen lijken echter niet bepaald iets om trots op te zijn.

De reactie van de sector op beelden van dierenleed is doorgaans dezelfde. Ze geven een vertekend beeld. Het gaat om uitzonderingen, niet de regel. Zelfs als dat waar zou zijn, is het problematisch. In België gaan jaarlijks ruim 300 miljoen dieren voor de bijl. Zelfs als maar enkele procenten ‘uitzonderingen’ lijden, gaat het om miljoenen dieren.

Maar dat is dus niet zo. Al te vaak zit dierenleed gewoon ingebakken in het systeem. Bijna de helft van de vleeskippen is kreupel, omdat ze kreunen onder hun gewicht en snelle groei. Omdat varkens elkaar uit verveling de staart niet zouden afknagen, snijden we die zelf alvast af. Dat een per sector variërend percentage dieren de doorgaans jonge leeftijd waarop ze naar het slachthuis verkassen niet eens haalt, en - ietwat eufemistisch uitgedrukt - ‘uitvalt’, is mee in rekening gebracht.

Dierenwelzijn écht centraal stellen, is tot nader order vaak een ticket richting faillissement. Een veehouderij waarin dierenwelzijn primordiaal is, zou vertrekken vanuit wat een dier nodig heeft voor een dierwaardig bestaan. In realiteit moet welzijn worden afgewogen tegen economische belangen. En het laat zich raden wie doorgaans het gelag betaalt. Dat staat zelfs met zoveel woorden in de Vlaamse Voedselstrategie: ‘We blijven dierenwelzijn verhogen op een haalbare manier’. Hoe weinig ambitieus kan je het verwoorden?

Natuurlijk bevinden veehouders zich in een lastige positie. De marges zijn klein, en ze moeten op een internationale markt opboksen tegen concurrenten waar de dierenwelzijnseisen (nog) lager liggen. Ja, er zijn al stappen vooruit gezet. Maar het is niet omdat het beter is dan vroeger en elders, dat het vanuit het perspectief van het dier ook goed is. Meer dierenwelzijn is prima, maar de consument wil er niet voor betalen, is een vaak gehoorde repliek. Misschien helpt het als we alvast stoppen die consument wijs te maken dat het beest op zijn bord daar is beland na een gelukkig leven en een pijnloze dood.