Direct naar artikelinhoud

De meester van de lach

Frans Hals is een van de Grote Drie uit de Hollandse Gouden Eeuw, samen met Rembrandt en Vermeer. Hals is vooral beroemd om zijn los en zwierig geschilderde portretten van burgers, hoertjes en dronkenlappen. In Haarlem hangen zijn 'snapshots' nu naast Rubens, Van Dyck en Titiaan.

Lange tijd werd gedacht dat Frans Hals (1582/83-1666) een geïsoleerd talent was en tijdens zijn leven buiten Haarlem nauwelijks bekend was. Hij zou pas echt ontdekt zijn in de 19de eeuw, toen Vincent van Gogh en Edouard Manet hun bewondering uitspraken voor zijn ruwe, losse, 'moderne'manier van schilderen. De tentoonstelling die nu in het Frans Hals Museum in Haarlem loopt, laat een ander beeld zien.

Frans Hals werd geboren in Antwerpen, vermoedelijk rond 1582. Na de Val van Antwerpen in 1585 emigreerden zijn ouders, net zoals zoveel andere meestal protestantse ambachtslieden, kunstenaars en intellectuelen, naar het Noorden. Het gezin vestigde zich in Haarlem, een stad die in 1576 door een brand grotendeels werd verwoest. Na die ramp wilde Haarlem zo veel mogelijk geschoolde en kapitaalkrachtige vaklui aantrekken om de stad weer op te bouwen. Door die instroom beleefde Haarlem, twintig kilometer ten westen van Amsterdam, in de eerste decennia van de 17de eeuw een opmerkelijke bloei en werd de stad hét belangrijkste kunstcentrum van de Noordelijke Nederlanden.

Over de leertijd en het vroege werk van Frans Hals weten we weinig. In 1616 maakt hij een groot groepsportret met twaalf leden van de Sint-Jorisschutterij. Hals is op dat moment duidelijk al een volleerd meester: het tafereel is levendig, levensecht en ademt een opmerkelijke ongedwongenheid. Het enige wat we van zijn opleiding weten is dat hij een tijdlang leerling was van schilder en kunsthistoricus Karel van Mander, ook iemand die uit het Zuiden kwam en door Italië gereisd had. Van Mander, nog altijd bekend voor zijn Schilder-boeck, was een fijnschilder en maakte gedetailleerde composities op klein formaat. Het zullen eerder Van Manders gedachtegoed en connecties zijn geweest die voor Hals inspirerend waren.

Karel van Mander was wel de eerste denker in de westerse kunstgeschiedenis die twee tegengestelde manieren van schilderen onderscheidde. Hij raadde jonge schilders aan een keuze te maken tussen een nette, precieze stijl of een ruwe, grove manier van schilderen. Karel van Mander gebruikte het late werk van de Venetiaanse schilder Titiaan om uit te leggen wat hij met die ruwe manier bedoelde: een gedurfde, losse stijl, die door zijn onafheid het schilderij een grote levendigheid geeft. Ook een andere Venetiaan, Tintoretto, schilderde ruw en bovendien 'alla prima': snel, in één keer en zonder voorstudie.

De kans dat Frans Hals in Nederland een schilderij van Titiaan of Tintoretto gezien heeft, is erg klein. Maar in 1616 verbleef de schilder enkele maanden in Antwerpen. Ging hij op familiebezoek? Zocht hij Rubens in diens atelier op? Dat laatste is niet onwaarschijnlijk aangezien Rubens in 1612 in Haarlem was geweest en toen met veel egards verwelkomd werd.

Vermoedelijk hadden beide schilders, die maar zes jaar in leeftijd verschilden, elkaar toen ontmoet. Rubens had een grote fascinatie voor Titiaan, had veel van diens werk gekopieerd en bezat ook een uitgebreide verzameling schilderijen van de Italiaanse meester. Bovendien streefde Rubens in zijn schilderijen vaak een ruw effect na. Vermoedelijk heeft Hals dus een en ander opgestoken van zijn verblijf in Antwerpen.

Schilder-meteoor

Het Frans Hals Museum brengt het werk van Hals in dialoog met schilderijen van Titiaan, Tintoretto, Van Mander, Rubens en Jordaens. Dat is boeiend en tegelijk opmerkelijk want heel vaak worden de schilders van de Hollandse Gouden Eeuw voorgesteld als meteoren die op nagenoeg onverklaarbare wijze aan het schilderkunstig firmament verschijnen. Nog niet zolang geleden dacht het Rijksmuseum nog louter in termen van nationale schilderscholen en kende aan Patinir of Bruegel geen rol toe in de ontdekking van het landschap of het wintertafereel, genres die in Holland verder ontwikkeld en verfijnd zouden worden.

Een minpunt in Haarlem is dat de werken van Titiaan en Tintoretto niet echt van uitzonderlijke kwaliteit zijn. En dat helaas twee topwerken van Hals, Malle Babbe(Gemäldegalerie Berlijn) en De zigeunerin (Louvre), ontbreken. Daar staat gelukkig veel goeds tegenover. Een van de hoogtepunten in Haarlem is de zaal waar statige portretten van Hals, Rubens en Van Dyck naast elkaar hangen. Het gaat om meesterwerken uit de collectie van de Prins van Liechtenstein. De overeenkomsten en verschillen tussen de drie meesters zijn duidelijk.

Oudemannenhuis

De kans is reëel dat Hals op zijn beurt Antoon van Dyck beïnvloed heeft. Rond 1630 schilderde Hals een portret van Pekelharing, een pittoreske en clowneske figuur die in kluchten optrad. Het is een vintage Hals: een figuur van de straat, behoorlijk boven zijn theewater en geschilderd met een vlugheid en losheid die het portret een overtuigende levensechtheid geven. Van Dyck heeft rond 1631 Hals in Haarlem opgezocht en schilderde één jaar later het opmerkelijke portret van kunsthandelaar François Langlois: in dezelfde houding als Pekelharing, met een doedelzak in zijn handen, en lachend, met ontblote tanden. Dat laatste is hoogst ongebruikelijk en zelfs ongepast. Of Van Dyck dit deed onder de directe invloed van Hals moet maar eens nader onderzocht worden. Een interessant denkspoor is het alleszins.

In Haarlem zijn zo'n vijftig schilderijen samengebracht van Hals, zijn voorlopers en tijdgenoten. Uitschieters zijn Hals' Lachende jongen(1625) met zijn wilde haren en ontwapenende lach, en de zelfingenomen, arrogant glimlachende Jasper Schade (1645), een portret dat Hals in één keer, nat in nat schilderde. Een krachttoer. Kijk ook naar het verbluffende zwart-witvuurwerk in de mouw van het rijkeluiszoontje.

Laat u in Haarlem verleiden door Frans Hals, de meester van de snapshot en de lach. En dompel u onder in de unieke sfeer van de 17de eeuw: het museum is gevestigd in een Oudemannenhuis uit 1607-'11, een liefdadigheidsinstelling waarvoor Frans Hals in 1664 twee grote groepsportretten schilderde van de regenten en de regentessen. Toen was hij al in de tachtig maar had niets van zijn kracht verloren.