Direct naar artikelinhoud

Licht gaat uit bij Philips

Veertig jaar geleden was Philips een ster aan het economische firmament, in Nederland en daarbuiten. Het gloeilampenfabriekje van de broers Philips was uitgegroeid tot een immense multinational met een rijk gamma aan kwaliteitsvolle producten. Toch was het verval toen al ingezet.

Of hij per abuis niet een nulletje te veel had doorgestuurd? Het telegram dat Anton Philips in 1896 van zijn oudere broer Gerard uit Eindhoven kreeg, zat vol ongeloof. Even daarvoor had Anton vanuit Sint-Petersburg vol trots gemeld dat niemand minder dan de Russische tsaar een order had geplaatst voor 50.000 gloeilampen voor zijn Winterpaleis, de toen al wereldberoemde Hermitage. 50.000 kon niet anders dan een vergissing zijn, dacht Gerard, die vijf jaar voordien met de hulp van zijn vader een bescheiden, verlieslatend gloeilampenfabriekje had opgestart in Noord-Brabant.

Het antwoord van Anton nam alle twijfel weg: "Fifty thousand", fünfzigtausend, cinquante mille" of bijna een twaalfde van de jaarlijkse productie. De anekdote is zonder twijfel fel opgeblazen door Anton, die zichzelf wel vaker portretteerde als de redder en motor achter de fabuleuze groei van Philips. Niet toevallig heeft hij een standbeeld in Eindhoven, en niet zijn zestien jaar oudere broer,Gerard.

Toch was het wel degelijk Gerard die Philips & Co oprichtte in 1891, dankzij het kapitaal van zijn vader Frederik, een bourgeoisbankier uit Zaltbommel, een slaperig stadje zo'n 50 km ten noorden van Eindhoven. Eindhoven zelf was toen niet meer dan een verzameling van een paar gehuchten en telde op het eind van de negentiende eeuw zowat 5.000 inwoners. Mede dankzij de expansie van de Koninklijke Philips NV zou Eindhoven uitgroeien tot de vijfde stad van Nederland. Maar het begin was dus allesbehalve makkelijk.

Nochtans had Gerard een blind geloof in de toekomst van gloeilampen, een van dé innovaties van de tijd. Als ingenieur had hij de wonderlijke technologie mogen bewonderen op de scheepswerven in Glasgow, waar vrachtschepen dankzij de lampen verlicht bleven boven de dichte Schotse mist. Hij besloot zich meteen in te schrijven voor een opleiding elektriciteit, en na een omzwerving via het Duitse AEG kon hij zijn vader - ironisch genoeg een neef van Karl Marx - overtuigen om gloeilampen te produceren.

De markt was toen echter al vrij verzadigd. Nederland telde al een paar lampenfabrieken en internationale concerns zoals AEG, Siemens en General Electric lieten weinig ruimte voor uitdagers. Bovendien bleef Gerard altijd meer wetenschapper dan zakenman. Ontgoocheld zetten hij en zijn vader Philips & Co te koop in 1894.

Toen niemand met een goed bod kwam, besloot Gerard toch verder te gaan. Mét de hulp van zijn jongere broer Anton, een balorige maar dynamische twintiger die in de jaren daarvoor menige kroegen in Amsterdam onveilig had gemaakt tijdens zijn studies. Anton besloot op pad te gaan met de Philipslampen, in de buurlanden en veel verder, tot Rusland en China toe, om nieuwe afzetmarkten te zoeken.

Dat werkte, want rond de eeuwwisseling produceerde het bedrijf al een paar miljoen lampen per jaar. In 1912 ging Philips naar de beurs, in 1919 verkocht het aan negentien landen en had het met Brussel net een eerste buitenlandse vestiging geopend. Het Nederlandse bedrijf verpersoonlijkte de Roaring Twenties, de periode van welvaart en groei na de Eerste Wereldoorlog. Bovendien had het met de radio een nieuwe kip met gouden eieren gevonden. Eind jaren twintig bracht het ding al evenveel omzet binnen als de gloeilampen.

Feestje gaat niet door

"Toch had het evengoed volledig fout kunnen lopen", meent Marcel Metze, Philipswatcher en auteur van verschillende boeken over het bedrijf. "Een jaar voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog hadden concurrenten General Electric uit de VS en het Duitse AEG een akkoord rond patenten gesloten dat Philips de facto aan de leiband zou leggen. Maar door de oorlog ging dat feestje niet door en kon Philips zelfs contracten afsnoepen van Duitse bedrijven in landen waar Duitsland mee in oorlog was."

Net zoals heel wat andere multinationals verkreeg Philips zijn mooie plaatsje niet zomaar. Er was geluk mee gemoeid, werkkracht natuurlijk, maar evenzeer wurgcontracten voor leveranciers, vijandige overnames en kartels met sectorrivalen om de prijs kunstmatig hoog te houden.

Philips had lange tijd één grote troef, het Natuurkundig Laboratorium of NatLab, opgericht in 1914 door de natuurkundige Gilles Holst op vraag van de broertjes Philips. Uit die stal kwamen innoverende producten en technologieën zoals de radiobuis, een superieur onderdeel voor studiocamera's en het uiteindelijke geflopte maar technisch vernuftige videocassettesysteem (Video 2000). Het Natlab groeide uit tot een instituut op zich, met honderden wetenschappers die vooral hun nieuwsgierigheid mochten volgen. Net zoals bij huidige Amerikaanse technologiegiganten zoals Google en Apple.

Al die tijd bleef Philips groeien, zowel in omzet, aantal werknemers en productengamma. Toen Gerard met pensioen ging, telde het bedrijf 5.000 werknemers, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog 45.000 en toen Anton Philips in 1951 overleed 100.000. Philips bracht met succes een scheerapparaat op de markt, cassettes, cd's en stofzuigers.

Onder Frits Philips, zoon van Anton, bereikte het bedrijf zijn hoogtepunt in omvang: zo'n 380.000 werknemers, verspreid over de hele wereld. Maar toen Frits, die op honderdjarige leeftijd overleed in 2005, begin jaren zeventig met pensioen ging, was de winst al fel gezakt. Philips was uitgegroeid tot een logge tanker die - zo leek het - elk mogelijk product op de markt wou brengen. Zo probeerde het in een heuse kamikazemissie de concurrentie aan te gaan met IBM op de computermarkt. Een miljardenblunder.

Tegen dan was de rol van Philips op sociaal vlak ook al voor een stuk uitgespeeld. In de jaren twintig en dertig voorzag het bedrijf in eigen huisvesting voor heel wat werknemers, omdat de stad die rol toen niet wou of kon opnemen en omdat Philips vooral gezinnen aan zich wou binden. Vooral jonge vrouwen waren gegeerd, door het vereiste fijne handenwerk. Toch blijft de stempel van Philips op Eindhoven aanwezig, al was het maar door de voetbalploeg PSV( Philips Sport Vereniging).

Marketingboys

België was lange tijd een van de belangrijkste vestigingen voor Philips, met grote fabrieken in onder meer Brugge (televisie), Hasselt (consumentenelektronica) en Turnhout (verlichtingstechnologie). Van de duizenden werknemers in de jaren zeventig blijven er vandaag nog maar weinig over. Enkel Turnhout is nog van enige betekenis, met 1.200 werknemers.

"De jaren tachtig hebben de komst van de financiële jongens ingeluid. De marketingboys bij Philips verhuisden in 1997 de hoofdzetel symbolisch naar Amsterdam. De fondsen voor onderzoek gingen naar beneden en overal werd er gesneden. Elke maatregel en herstructurering sindsdien, net als de huidige, staat in het teken van overleven", weet Metze.

"Als ik zeg dat Philips nu de deur openzet voor een verkoop van de lichtafdeling, krijg ik verbaasde reacties. Het toont aan dat sommigen in Nederland nog altijd denken dat Philips tot in de eeuwigheid zal blijven bestaan. Maar dat geloof ik al lang niet meer."