Direct naar artikelinhoud
Interview

Arno, na zeventig jaar nog even magnifique: ‘Met pensioen gaan? Ik mag er niet aan denken’

Arno, na zeventig jaar nog even magnifique: ‘Met pensioen gaan? Ik mag er niet aan denken’

Op 21 mei wordt Arno Hintjens zeventig, een gebeurtenis waarvan hijzelf nooit had gedacht dat ze ooit zou plaatsvinden, en die wordt gevierd met twee concerten in het casino van zijn Oostende. De eerste zin die ik als kind ooit over hem las, zal ik nooit vergeten: ‘Arno houdt van neuken.’ Ze stond in de inleiding boven een interview met hem in Backstage Magazine. Verderop kwam ik te weten dat hij ook hield van de blues, van zingen, acteren, filosoferen, en van eten en drinken. Vandaag noemt hij zichzelf in de eerste plaats chanteur de charme. ‘Maar als ik zou mogen herbeginnen, dan zou ik chippendale worden.’

We hebben afgesproken in Le Petit Chou de Bruxelles bij Arno om de hoek, het soort etablissement waar je tijdens een interview van een paar uur zowel Marc Didden, Jan Decorte als platenbaas Firmin Michiels ziet voorbijwandelen. Arno arriveert zoals hij altijd arriveert: in zijn zwarte laarzen, zwarte broek, zwarte hemd en zwarte blazer, en zijn eeuwige plastic zakje met daarin De Morgen, De Standaard, Le Soir en Humo. Elke middag komt hij hier zijn boekskes lezen. Als hij tenminste niet aan zijn nieuwe plaat aan het werken is, die in september verschijnt.

“Ze is af! Opgenomen met John Parish. Gemixt in Bristol.”

Heb je al een titel?

Santeboutique. Er klinkt een attitude belge in door. De nummers zijn in het Frans en het Engels. ‘Santeboutique’ klinkt ook een beetje surrealistisch.”

Het is in ieder geval een typische Arno-titel.

“Ja. Het is ook de titel van een song op de plaat. Santenboetiek is een Belgisch-Franse uitdrukking, ik denk niet dat veel mensen het kennen (het betekent zoveel als rommel of een boeltje, red.).”

Ik ken het als Limburgs dialect.

“Ah ja? ’t Is ook Oostends, en in het noorden van Frankrijk gebruiken ze het ook. Hoe schrijven jullie het in Limburg?”

We schrijven het nooit.

“Ha, ja. (lacht)

Arno, na zeventig jaar nog even magnifique: ‘Met pensioen gaan? Ik mag er niet aan denken’

Is het een goede plaat?

“Ik kan dat moeilijk zeggen, ik zit er te dicht op. Maar ze is heel anders dan mijn vorige plaat. Ik heb ze heel impulsief opgenomen. The first cut is the deepest, hè. Alles kwam heel vlot. Er staan zelfs rough mixes op, omdat ze beter waren dan de afgewerkte versies. Ook dat is een beetje surrealistisch.”

Is het ooit gebeurd dat het níét vlot kwam, dat het echt werken was?

“Nee, eigenlijk niet. Ik ben impulsief, en daar betaal ik ook de factuur van. (lacht) Als het niet meteen komt, is het sowieso niets. Dat geldt voor alles wat ik doe. Als ik begin te peinzen, dan begin ik te peinzen dat ik denk, dat ik denk dat ik denk dat ik aan het peinzen ben. (lacht)

Op welke manier betaal je de factuur van dat impulsieve gedrag?

“Ik heb onbewust al weleens iets gedaan wat ik al eerder had gedaan. En soms is het te laat om daar nog iets aan te veranderen.”

Heb je al eens iets gedaan wat iemand ánders al had gedaan?

“Een dansje zoals Les Claudettes, de danseressen van Claude François, maar niet zo goed.”

Wat vind je ervan dat je zeventig wordt?

“Ik ben niet voor verjaardagen, en zeker niet die van mezelf. Ik vergeet ze altijd, andere mensen wijzen me erop. 70 jaar… Als ik vroeger hoorde dat iemand zeventig werd, dacht ik: ‘Amai, en die leeft nog?’ I’m a fucking old fart, hè. Maar goed, vandaag is de eerste dag van de rest van mijn leven, gisteren is dood.”

Ben je blij dat je kunt optreden op je verjaardag?

“Ja, da’s het cadeau dat ik mezelf geef. Als ik niet kan spelen, word ik tureluurs.”

Wordt dat erger met de jaren?

“Erger en erger. Je kan dat zelfs gerust een depressie noemen. Maar ik ben niet de enige die er last van heeft, mijn vriendin Jane Birkin en Bob Dylan hebben het naar het schijnt ook. Nu mijn kinderen groot zijn en hun eigen weg gaan, is touren het enige wat ik nog heb. Ik ben verslaafd aan adrenaline, het is mijn maîtresse. Met pensioen gaan? Ik mag er niet aan denken.

“Op vakantie ga ik ook niet meer, dan word ik zot. De laatste keer was toen mijn kinderen in de puberteit zaten. We hadden in Griekenland een huis gehuurd met een zwembad. Ik weet nog dat ik aan de rand van dat zwembad zat, met mijn voetjes in het water, en dat ik dacht: ‘Ik verveel me dood, wat doe ik hier?’ Ik droeg een short, en ik heb een hekel aan shorts.”

Boeken lezen, doe je dat?

“Ja, maar vroeger meer dan nu. En tv-kijken doe ik niet, alleen naar Het journaal.”

Kijk je naar de koers?

“Parijs-Roubaix, da’s mijn favoriete koers! En Philippe Gilbert die dat wint, zeg! Fantastisch! Een echte Belg, hè, Gilbert – goeie coureur, zwaar onderschat. In Le Bikini in Toulouse, een bekende rockclub, hangt een foto van mij met Eddy Merckx. Eddy was de beste, hè. Alle respect voor die jongen die nu het uurwerk gebroken heeft (Arno doelt op Victor Campenaerts, die recent het werelduurrecord brak, red.), maar in de tijd van Eddy was dat wat anders. De fietsen van nu zijn veel gesofisticeerder en gaan gewoon veel sneller. Zelfs de pistes zijn beter, daar wordt elk stofje van afgeblazen voor ze eraan beginnen. Mijn eerste optreden ooit was trouwens in de velodroom van Oostende, in 1969. Ik speelde er op een festival met Roland Robaey, een gitarist die nu in Antwerpen woont. 1969, vint, toen was ik nog beautiful and fresh, with the smell of mother’s milk. Nog maagd ook.”

Zou je muziek maken mocht je nu jong zijn?

“Goeie vraag, ik heb daar nog niet over nagedacht. Ik denk dat ik chippendale zou zijn. En ik zou veel geld vragen, want de billetjes van Arno, die zijn niet gratis, hè. (lacht) Mijn zoon maakt muziek, ze noemen het trap. Compleet andere bazaar dan wat ik maak en waar ik naar luister. Het is underground, ze willen er niet mee op de radio. Dat herken ik, ik had dat vroeger ook. Met Tjens Couter wilden wij ook niet in de Joepie staan of op tv komen. Wat dat betreft, is er niet zo veel veranderd.”

Hoe oud is je zoon?

“De jongste is 22. Die gasten leven in een heel andere wereld. Dagbladen bestaan voor hen niet meer, terwijl ik nog drie gazetten per dag koop. Humo koop ik ook nog. Maar dat interesseert die gasten allemaal niet. Die zitten op het internet en zijn geïnformeerd tot en met, ze kunnen je zo vertellen wat er allemaal in Cola Light zit. Wij moesten het vroeger doen met woordenboeken en een encyclopedie, en zelfs dat was een luxe. De mensen kwamen thuis aanbellen om ons woordenboek te mogen raadplegen, maar tegenwoordig voel ik mij een analfabeet. Ik heb nog nooit een e-mail verstuurd. Ik heb een account en krijg mails, maar ik heb iemand die die allemaal beantwoordt voor mij. Binnenkort ga ik lessen volgen om met het internet te kunnen werken. Echt waar. Ik kan niet anders, ik hink te ver achterop. Mijn oudste zoon heeft informatica gestudeerd. Hij woont nu in Frankrijk.”

Houdt het milieu je bezig?

“Ik heb daar nog een nummer over geschreven: ‘Mourir à plusieurs’. Natuurlijk houdt dat me bezig. Zelf leef ik heel klein, dat heb ik altijd gedaan. Een auto heb ik niet, ik ga overal met de trein naartoe. (haalt ten bewijze een bijna volledig ingevulde railpass uit zijn binnenzak)

Arno’s telefoon gaat, hij excuseert zich en gebaart dat hij even moet opnemen. We kunnen niet anders dan meeluisteren. “Hallo. Alles in orde met jou? Is ’t wat beter? Er komt een verpleegster bij je thuis? En ’t is nog een schone ook? En hoe heet ze? (lacht) Laetitia. Amai. Zeg, ik ga je terugbellen, ik zit in een interview. Oké? Dag, hè!”

Heb jij ergens last van op het vlak van gezondheid?

“Nee. Ik pis soms wel zoals ik vroeger praatte. Ik s-s-stotterde, hè. Maar het is ver van mijn hoofd, dus hoef ik er niet aan te denken. Andersom geldt dat ook: als je iets aan je hoofd hebt is dat ver van je kont, je moet er niet mee zitten. (lacht)

Laat je je geregeld onderzoeken?

“Natuurlijk. Al lang. Ieder jaar een complete check-up. Maar alles is goed, ook al is er elk jaar wel iets nieuws waar je op moet letten. Cholesterol, vroeger dachten ze dat dat iets was als de Costa del Sol. (lacht)

Maar je moet er wel op letten, op je Costa del Sol?

“Ja, maar niet overdreven. Ik treed veel op, dat helpt. Ik hoef niet te sporten. Als ik speel, sta ik bijna twee uur op het podium. Heel mijn lichaam beweegt dan.”

Vroeger deed je wel aan sport.

“Toen ik jong was, ja. Ik heb nog bij AS Oostende gevoetbald (in 1981 met KVG Oostende gefuseerd tot KV Oostende, red.). Ik was beloftevol, ze zijn nog uit Brussel gekomen om naar mij te komen kijken. Maar net op die dag heeft een bij me in mijn mond gestoken terwijl ik naar het stadion aan het fietsen was, waardoor ik niet kon spelen. Ik rookte ook geregeld een joint voor de match, dat was niet zo slim. Ik wilde George Best zijn, die deed dat ook, maar ik was George Best niet. Zwemmen heb ik ook gedaan, en karate. Maar ik had moeite met de discipline, ik kwam altijd te laat.”

Eet je gezond?

“Meestal wel. Veel groenten en fruit, en wat vlees betreft enkel wat zwemt en op twee pootjes loopt.”

Eend?

“Nee, vint. Vis en biokip. En af en toe foie gras. En mosselen. Tomate-crevettes kan ik niet eten, ik ben allergisch voor garnalen. Ik kan het wel goed klaarmaken.”

Arno, na zeventig jaar nog even magnifique: ‘Met pensioen gaan? Ik mag er niet aan denken’

Kook je voor jezelf?

“Voor mijn kinderen af en toe, als ze er zijn. Maar voor mezelf: nee, ik woon alleen. Ik kan hier in de buurt plat du jours eten voor 10 euro. Alles kun je hier eten: Chinees, Thais, sushi… Vandaag heb ik een omelet besteld met een salade erbij: tomaat, komkommer, wortelen, ajuin en sla. Ik rol dat in die omelet… Lekker, maat. 12 euro. En ik hoef niets af te wassen.”

Wat wil je als laatste avondmaal?

“Mosselen met frieten, met veel look. In Oostende ben ik eens mosselen gaan eten nadat ik LSD had genomen. Het is heel lang geleden, maar ik zal het nooit vergeten: die mosselen begonnen tegen mij te spreken. (lacht)

Weet je nog wat ze zeiden?

“Ze zongen een liedje, ik denk ‘De Brabançonne’. (lacht) Ik heb nog een kanariepiet gehad die ‘De Brabançonne’ kon fluiten: Oscar. Ik heb hem moeten wegdoen. Ik wist niet dat kanariepietjes ’s nachts moeten slapen, en als ik thuiskwam na een concert en het licht aandeed, werd hij stapelzot. Al zijn pluimptjes begonnen uit te vallen. Ik heb hem aan een oud buurvrouwtje gegeven, maar hij is gaan vliegen.”

Je bent geboren in 1949…

“In een taxi. Dat is op zich al een maf verhaal, maar het wordt nog gekker. Vijftien jaar later, toen ik dus vijftien was, vond ik op straat een portefeuille. Ik ging daarmee naar de politie, en die vroegen naar mijn adres. ’s Anderendaags werd er thuis aan de deur gebeld. Mij pa deed open, en wie stond daar? De chauffeur in wiens taxi ik vijftien jaar eerder geboren was. Echt gebeurd. Hij wilde me 20 frank komen geven omdat ik zijn portefeuille had gevonden, maar toen mijn pa hem vertelde wie ik was, heb ik 50 frank gekregen. Maar wat wilde je vragen?”

Of je je nog iets herinnert van de jaren 50.

“Toen ik acht jaar was, had mijn toenmalige beste vriend twee zussen: Raymonde en Daniella. Ze hadden een pick-up met een hele stapel 45-toerenplaatjes. Ik ging daar altijd heel vroeg naartoe, en terwijl die vriend van mij nog sliep, zat ik met die zussen naar muziek te luisteren. Zo ben ik grote fan geworden van Elvis Presley. ‘One Night with You’, dat wilde ik twintig keer na elkaar horen. En ‘Telstar’ van The Tornados, een instrumental. (neuriet het melodietje) Toen ik dat hoorde, werd ik high. Daar is alles begonnen.”

De blues is pas later gekomen?

“Op mijn zestiende. Ik was fan van The Kinks en The Rolling Stones, en mijn leraar Nederlands heeft me toen vijf platen gegeven: ‘Luister hier eens naar, de groepen die jij goed vindt hebben hier alles van geleerd.’ Dat waren Sonny Boy Williamson, Muddy Waters, Mississippi Fred McDowell, Robert Johnson en… de vijfde ontglipt me. Ik was compleet van mijn sokken geblazen. En niet veel later heb ik van een Duitse madame een mondharmonica cadeau gekregen. Ik stak dat in mijn mond en begon te spelen. Dat lukte meteen. Heel bizar.”

Van de blues van je eerste groepen Freckleface en Tjens Couter was het nog een hele stap naar de blanke robotfunk van T.C. Matic.

“In de jaren 70 was ik met Paul Decoutere in de Verenigde Staten, daar zijn mijn ogen opengegaan. De blues, dat is Amerikaanse muziek, en ik was geen Amerikaan. Ik wilde Europese songs schrijven, en ben op zoek gegaan naar de juiste mensen daarvoor. Ik nam Rudy Cloet op drums, een fan van Jethro Tull en Yes. Op bas Ferre Baelen, een geweldig funky bassist. Serge Feys op toetsen, ook fan van Yes. En een gitarist met een hoek af uit Zeebrugge: Jean-Marie Aerts.

“Op de eerste repetitie zei ik: ‘We gaan een nummerke à la James Brown proberen.’ Ze keken naar mij alsof ik zot was geworden. Maar jongens, daar kwam me ineens een sound uit! Het klonk in de verste verte niet als James Brown, maar het was volstrekt uniek en enorm krachtig. En het swingde, vint. En daar mijn surrealistische teksten over, dát was T.C. Matic.

“Het surrealisme is uitgevonden door de Belgen, hè. Hier in België vergeten ze dat vaak, maar in het buitenland niet. Wat is het eerste dat je ziet als je in het Getty Museum in Los Angeles binnenstapt? James Ensor en Magritte. Bob Dylan heeft ‘Desolation Row’ geschreven nadat hij De intrede van Christus in Brussel van Ensor had gezien. James Ensor, uit Oostende. Wie daar allemaal gewoond heeft! Marcel Proust, Victor Hugo, Einstein, Stefan Zweig, Marvin Gaye... Maar Oostende is veranderd. Brussel ook, maar Brussel is erop vooruitgegaan. De mensen zijn vriendelijk, hebben humor, relativeren zichzelf, en als je wilt, kun je hier elke avond naar vier concerten.”

Je hebt ook nog een tijd in Parijs gewoond.

“De moeder van mijn zonen is een Française. Mijn oudste zoon is onlangs terug naar Frankrijk verhuisd, naar het zuiden. Hij woont er met zijn vriendin. Een maand geleden zijn ze vertrokken. Ik zie ervan af. Ze zitten daar mooi, midden in de natuur. Maar ik mis hem.

(Zucht en valt even stil) Hier, den ouwe zak. Zeventig jaar, surrealistisch jong. Voor het eerst in mijn leven heb ik flashbacks. Vorig jaar is dat begonnen, geen idee hoe het komt. Het besef dat ik oud ben, waarschijnlijk. Misschien moet ik in zo’n appartement gaan wonen waar ze alles voor je doen.”

Een serviceflat?

“Ja. Waarom niet? Ik heb er gisteren nog over gesproken met een oud-lief. ‘Doe dat dan’, zei ze. ’t Is waar, hè: waarom niet? Je moet over niets meer peinzen.

“Ik woon hier al van toen het hier nog heel goedkoop was. Ongelooflijk wie allemaal in hetzelfde gebouw gewoond heeft: Dominique Deruddere, Philip Catherine, Koen Wauters. Die jongen van De Mens, Frank Vander linden.”

Josse De Pauw?

“Die woonde in de Steenstraat, de straat naast de AB. Maar hij heeft ons bedrogen: hij is naar Antwerpen verhuisd.”

Waarom?

“Waarom denk je?”

Een madame?

“Ja.”

Zie jij jezelf nog ooit samenwonen met een madame?

“Ik? Ik weet het niet. Alles is mogelijk in een cowboyfilm. (lacht)

Wat is het langst dat je ooit hebt samengewoond?

“Goh, dat weet ik niet meer.”

Je ouders zijn altijd samengebleven?

“Ja, maar ik heb mijn moeder vroeg verloren. Ik ben opgevoed door meerdere vrouwen: mijn moeder, mijn grootmoeder en mijn tantes.”

Schuilt daar de vloek, dat één vrouw nooit de plaats van hen zal kunnen innemen?

“Dat weet je niet hè, je mag dat niet zeggen. Je kunt morgen iemand tegenkomen die alles overhoop gooit. Alles is mogelijk. In de jaren 80 zat ik in Amsterdam interviews te geven op een terras aan het Leidseplein. Er rijdt een dame op een fiets voorbij, ze kijkt naar mij, en ik naar haar. Ik zeg ‘hello’, zij zegt ‘hello’ terug. Een Amerikaanse, Lesley Brown. ’s Anderdaags woonde ik bij haar in. We zijn bijna een jaar samengebleven.”

Impulsief in alles...

“Tja... Met T.C. Matic speelden we eens op het Roskilde Festival, waar ik een actrice tegenkwam die meespeelde in de films van Lars von Trier. Met Von Trier heb ik ook nog ooit een verhaal meegemaakt, vint toch. Enfin, een dag later woonde ik samen met haar in Kopenhagen.”

Wat heb je meegemaakt met Lars von Trier?

“Het was eind jaren 80, en mijn labelbaas was Emmanuel de Buretel, een heel bekend iemand in Frankrijk, die iedereen kent in het wereldje. ‘Arno,’ zei hij, ‘er is iemand die met jou een videoclip wil maken. Een Deen, Lars von Trier. Kom naar Parijs.’ Zitten we daar te wachten, komt die Von Trier ineens verkleed als een SS’er binnen: (met Deens accent) ‘I wont to make a videoclip wif you.’ Het scenario was al klaar: vier helikopters vliegen over Kopenhagen en ik hang onder één ervan. Ik kijk naar Emmanuel en zeg: ‘Ik ga daar eens goed over peinzen.’ Ik heb dat uiteindelijk niet gedaan. (lacht) Nadien heb ik het mij wel beklaagd, hoor. Lars von Trier, vint, da’s toch een naam, hè.»

Welke song had hij in gedachten?

“‘Bathroom Singer’. Aan mij zijn veel kosten, maar aan die Von Trier toch nog net iets meer. Maar hij kende wel al mijn nummers. Met T.C. Matic hebben we veel in Scandinavië gespeeld.”

T.C. Matic maakte noordelijke muziek.

“Ja, da’s waar. Arno is veel meer naar het Zuiden gegaan.”

Waarom is T.C. Matic er destijds eigenlijk mee gestopt? Dat van dat ‘uitgekeken op mekaar’ wil ik niet geloven.

“En toch was het zo.”

In vijf jaar tijd?

“We speelden heel veel en hebben vijf platen gemaakt. Het was gedaan.”

De spanning die in de muziek van T.C. Matic zat, lijkt nog altijd rond de groep te hangen. Je speelde onlangs met Jean-Marie Aerts op de uitvaart van Willy Willy, en ineens gonsde het weer van de geruchten over een reünie. En weer liet niemand het achterste van zijn tong zien.

“Willy’tjen. (stilte)

Komt er nog ooit een reünie?

“Nee. Da’s gedaan.”

Da’s wél duidelijk.

“Dat zou, euh… Ik wil geen jury spelen. Nee.”

Zien jullie elkaar nog?

“Serge Feys zie ik nog. Ferre Baelen en Rudy Cloet, dat is lang geleden. En Jean-Marie…”

Had je op voorhand met hem gerepeteerd voor jullie versie van ‘Willie Willie’?

“Guy Swinnen van The Scabs had ons gevraagd om iets te doen op de uitvaart. Jean-Marie heeft The Scabs nog geproducet, hè. We zijn samengekomen en hebben één keer gerepeteerd, op de dag zelf.

“Willy Willy… Ik kende hem al heel lang. Hij is ongeveer gelijktijdig met mij in Brussel komen wonen. Die hele bende, Dani Klein, Dirk Schoufs, Willy, Jan Decorte, Deruddere… We zagen elkaar vaak. Je kent die beroemde foto van in café Le Coq, met Marc Didden, Josse De Pauw, Dominique, Jan en ik, maar dat gezelschap was eigenlijk nog veel groter. Anne Teresa De Keersmaeker, Danny Willems, Marcel Vanthilt... Wat daar allemaal uitgekomen is, dat is ongelooflijk. Allemaal Vlamingen in Brussel. Bizar. Er zijn nu mensen die daar een film over willen maken.”

Wie moet jou spelen?

“Goh, da’s moeilijk. Het moet iemand zijn die West-Vlaams spreekt. Sam Gorik misschien?”

Sam Gooris?

“Wie is dat?”

Sam Gooris, van De Pfaffs?

“Nee, vint! Die acteur, met zijn lang haar. Allez…”

Sam Louwyck?

“Ja, die! Hij is van Brugge, maar woont in Oostende. En hij is een fan van mij.”

Arno, na zeventig jaar nog even magnifique: ‘Met pensioen gaan? Ik mag er niet aan denken’

Wat deden jullie destijds eigenlijk, behalve drinken en filosoferen?

“Daar mag ik niets over zeggen. (lacht hard) Wat daar allemaal gebeurd is, jong. Ik ging weleens naar een stuk van Jan Decorte en dan hoorde ik regelmatig flarden van conversaties uit Le Coq.

“Hier! (steekt zijn vinger in de lucht, ‘I Don’t Like Mondays’ van The Boomtown Rats knalt door het café) Nog een Vlaming. Bob Geldof, zijn ouders waren van West-Vlaanderen.”

Jouw vader is vijf jaar geleden gestorven. Denk je nog vaak aan hem?

“Elke dag. En nog elke dag heb ik spijt dat ik hem op het eind niet vaker heb gezien. Mijn zoon zegt nu ook dikwijls dat hij gaat afkomen, maar dan doet hij het toch weer niet. Ik was hetzelfde tegenover mijn vader. Ik heb ervan afgezien. Aan mijn moeder denk ik ook nog veel. Ze is gestorven toen ik 23 was – klierkanker. Nu zouden ze dat kunnen genezen. Dan had ik wellicht nooit ‘Les yeux de ma mère’ geschreven.”

Ik wil het nog even met je hebben over een paar roemruchte ontmoetingen. Backstage op Jazz Bilzen zou je naar verluidt ooit een journalist op zijn gezicht hebben geslagen.

(gegeneerd) Ja.”

Hij had je naar verluidt zitten uitdagen, gezegd dat T.C. Matic pokkeherrie maakte.

“Ja. Maar ik doe dat niet graag, mensen op hun gezicht slaan. Ik vond dat niet oké van mij. Ik was daar niet goed van. Agressie is nooit goed. Agressieve gasten zijn gasten met kleine pietjes. Ik heb ook een kleintje, maar je weet: ’k schiet verre. (lacht)

Je zou ooit een kus hebben gekregen van Neil Young.

“Ja. Hij moest een joint hebben, en ik smoorde toen nog. Backstage – ik weet niet meer waar – zijn ze dat aan mij komen vragen. En dan heb ik hem een joint gegeven. Hij was zo tevreden dat hij mij een kus is komen geven. Lang geleden.”

Wanneer heb jij voor het laatst een joint gerookt?

“In de vorige eeuw. Ineens werkte het niet meer. Op het einde was het ook niet meer dezelfde bazaar als vroeger.”

Ter voorbereiding van ons gesprek las ik onder andere een heel lang Humo-interview van jou met Wilfried Hendrickx uit 1986, en gaandeweg vergat ik dat het om een gesprek van meer dan dertig jaar geleden ging. Je bent niet veel veranderd.

“En nu is het te laat om nog te veranderen. Ik heb de dingen altijd heel erg gerelativeerd, en ervoor gezorgd dat ik mezelf niet te serieus ging nemen. In het boeddhisme is er een gezegde dat luidt: If you see the buddha, kill the buddha.’ Dat betekent dat je aan het zweven bent en je jezelf te hoog inschat. Ik merk ook dat ik anders tegenover dingen sta dan de meeste mensen. Als ik bijvoorbeeld kijk naar het schilderij dat daar aan de muur hangt, dan vóél ik dat meer dan dat ik het zíé. Voelen is belangrijker dan zien. Ik heb dat ook in mijn manier van leven. En ik ben een autist, ik heb mijn tics.”

Zoals?

“Als ik over straat loop, probeer ik niet op de voegen tussen de tegels te stappen. En als ik op café ga, doe ik dat graag alleen.”

Dat stond ook al in dat interview uit 1986.

“Zit ik met vijf mensen op café, dan gebeurt het dat ik de hele avond niets zeg. Wie mij niet kent, denkt dan: ‘Arno is niet oké.’ Maar ik ben dan bezig in mijn hoofd. Wat is dat, normaal zijn? Ik speel geen rolletje, en liegen kan ik niet. De mensen moeten mij maar nemen zoals ik ben. Ik zou niemand anders willen zijn, maar ik zou zeker ook niet willen dat iedereen was zoals ik.”

Een tweede Arno, ik zie het zo snel niet gebeuren.

“Gelukkig maar, want geloof me, dan zitten we zwaar in de stront. (lacht)

Santeboutique van Arno verschijnt in september bij Believe/Pias.

© Humo