Direct naar artikelinhoud
Voetbal

Spartaans dieet voor scheidsrechters? Vetpercentage mag nog maximum 12 procent zijn

Scheidsrechters in het nationaal trainingscentrum in Tubeke. Een aantal onder hen zal nog harder mogen trainen, nu hun vetpercentage lager moet.Beeld Photo News

Scheidsrechters in de hoogste klassen moeten ervoor zorgen dat hun vetpercentage vanaf 17 oktober niet hoger is dan 12 procent. Anders mogen ze niet meer fluiten. Ze kunnen dan hoogstens nog aangesteld worden als videoscheidsrechter. Dat heeft de Belgische voetbalbond beslist. Experts hebben zware bedenkingen bij de maatregel.

De nieuwe regel wordt in twee fasen doorgevoerd. Belgische topscheidsrechters en -assistenten mogen op 15 juli niet meer dan 15 procent vet aan hun lichaam hebben. Pas vanaf 17 oktober mag het niet meer dan 12 procent zijn. Heel wat scheidsrechters zullen een Spartaans dieet moeten volgen als ze de norm willen halen. “Want 12 procent is wel heel scherp gesteld”, zegt professor Adelheid Steyaert, arts in het Centrum voor sportgeneeskunde (UZ Gent). 

“Ik hoop dat de voetbalbond het even belangrijk vindt dat de scheidsrechters goede fysieke testen afleggen en het reglement kennen. Bovendien stijgt het vetpercentage met de leeftijd en hebben vrouwen een hoger percentage dan mannen. Aan vrouwelijke refs vragen hun vetpercentage onder 12 procent te houden, is niet realistisch.”

Wat een gezond vetpercentage precies is, daarover zijn wetenschappers het eigenlijk niet eens. Over het algemeen wordt voor een volwassen man een percentage tussen 10 en 25 procent genoemd als ideaal. Dat betekent dat een man van 80 kilo idealiter minimaal 8 kilo vet met zich meedraagt. Sporters – en dus ook scheidsrechters – hebben meestal een lager vetpercentage dan mensen die helemaal niet sporten: een lager percentage leidt hoe dan ook tot betere sportieve prestaties. Professor Steyaert: “Het vetpercentage van topsporters ligt meestal onder 17 procent, bij duursporters is dat vaak zelfs 11 procent of iets minder.”

Moeilijk te meten

Los van het feit dat er geen eensgezindheid is over het ideale vetpercentage, is er nog een ander probleem: het is eigenlijk niet op een betrouwbare manier te meten. “De gouden standaard om het vetpercentage te meten is de onderwaterweging. Dat is heel arbeidsintensief en kan maar op een paar plaatsen, onder andere in Gent en Leuven. Je kan dit doen bij topatleten, maar er kan een belangrijke foutenmarge op het resultaat zitten. Waarschijnlijker is dat de arbiters onder de DXA-scan zullen gaan. Dat wordt veel toegepast en is praktisch. Het toestel, waar de mensen onder gaan liggen, meet de vetmassa, de vetvrije massa en de botmassa. Maar ook hier zit er weer een belangrijke foutenmarge op. Er is eigenlijk geen énkele methode die 100 procent betrouwbaar is. Een andere mogelijkheid is de diktes van de huidplooien meten. Ook dit is een inschatting. Je moet er vertrouwd mee zijn om de resultaten te kunnen interpreteren.”

Bovendien is het niet voldoende om je vetpercentage te meten om te weten of je gezond en fit bent. “Je moet heel veel factoren bij elkaar leggen: BMI, vetpercentage, bloeddruk... Het BMI is een snelle parameter die heel vaak wordt gebruikt, maar ook dat cijfer is relatief. Zo zijn er mensen met een zware bot- en spiermassa, die automatisch een hoger BMI zullen hebben”, zegt professor Steyaert. 

Gezondheid

“Het vetpercentage is wél een indicatie voor je gezondheid. Een te hoog vetpercentage kan leiden tot een te hoog cholesterolgehalte en hart- en vaatziekten. Maar een te laag vetpercentage is evengoed een gezondheidsrisico. Als je te weinig calorieën inneemt en niet genoeg vet hebt voor energie, kan er sprake zijn van eetstoornissen. Vrouwen krijgen dan te maken met hormonale stoornissen en botdichtheidsstoornissen. Dat is een zeer ernstige problematiek die steeds vaker ook bij mannen voorkomt. Topatleten zijn zeer gedreven mensen die obsessief bezig zijn met hun sport en vaak ook met hun voeding. Zij zijn extra gevoelig voor zaken als hun vetpercentage, zeker als dit zwart op wit op papier staat. Zo worden eetstoornissen nog in de hand gewerkt.”

Uit de recentste cijfers van het Belgische gezondheidsinstituut Sciensano blijkt intussen dat 48 procent van de Belgische volwassenen te veel weegt, 34 procent heeft overgewicht (BMI tussen 25 en 30), en 14 procent is obees (vanaf BMI 30). Zowel de gemiddelde BMI als het percentage overgewicht bij volwassenen is gestaag gestegen sinds 1997. 

“Maar op basis van gewicht kunnen we niet oordelen of iemand gezond is of niet. Hoe iemand leeft blijkt veel belangrijker. De helft van de mensen met overgewicht blijkt metabool gezond. Zij hebben geen signalen van hart- en vaatziekten”, zegt An Vandeputte, directeur van Eetexpert, het kenniscentrum voor eet- en gewichtsproblemen. “Een kwart van de mensen met obesitas blijkt ook gezond, terwijl een kwart van de mensen met een normaal gewicht ongezond is. Belangrijker dan het gewicht is inzetten op een gezonde levensstijl. Dat is A.L.L.E.S.: Afwisselend eten, Lang stilzitten onderbreken en bewegen, Lief zijn voor je lichaam, Emoties hanteren en genoeg Slapen blijken veel essentiëler voor onze gezondheid.”