Direct naar artikelinhoud
Lopende Zaken

Er zal altijd een publiek zijn voor een xenofoob, radicaal-rechtse lokroep. Maar dat publiek hoeft niet zo groot te zijn als het nu is

In landelijk Vlaanderen leeft het gevoel tot een ‘fly­over country’ te behoren, dat altijd over het hoofd wordt gezien.Beeld ID Franky Verdickt

Als de volgende regering het Vlaams Belang wil terugdringen, zal er beter beleid gevoerd moeten worden. Een beter gemeentebeleid. 

Een van de eerste stembus­resultaten die afgelopen zondagmiddag binnenliepen, kwam uit het West-Vlaamse Diksmuide. Het Vlaams Belang klokte er af op 23,8 procent, een stijging met een verbijsterende 19,1 procent. Toen al was duidelijk: het zou weer zo’n zondag worden.

Voor het hernieuwde succes voor radicaal-rechts zijn al veel verstandige en enkele minder verstandige verklaringen gegeven. Natuurlijk speelt onvrede over het migratie­beleid en over het regeringsbeleid in het algemeen een doorslaggevende rol (min 22 zetels voor N-VA, CD&V, Open Vld en MR samen). Er is ook de gedisciplineerde strategische keuze van VB om vooral via sociale media gericht campagne te voeren.

Toch is er één vraagstuk dat nader onderzoek verdient: de plekken waar het VB het felst kon uithalen. Plekken als Diksmuide, of nabijgelegen gemeenten als Koekelare (stijging met 18,7 procent) en Ingelmunster (+19,2). Plekken als Geraardsbergen (+21,7), Lierde (+19,1) en Sint-Lievens-Houtem (+18,7) in Oost-Vlaanderen. Of plekken als Meerhout (+18,1) en Laakdal (+20,7) in de provincie Antwerpen. Landelijke gemeenten, kortom.

Dat is bijzonder, want het Vlaams Blok is van oorsprong een stedelijk fenomeen. Eerst doorgebroken bij de gemeenteraadsverkiezingen in Antwerpen in 1988, toen het VB er 17,7 procent haalde met een rauw en racistisch antimigrantenprogramma. Vanuit Antwerpen spreidde de olievlek zich uit. In 1991 haalden Filip Dewinter & co. al 10 procent over heel Vlaanderen, maar toch vooral in de ruime, verstedelijkte regio van Antwerpen.

Het eerste succes van radicaal-rechts in Vlaanderen was een woedekreet van een blanke stadsbevolking die zich verwaarloosd voelde door het beleid en bedreigd door inwijkelingen die toen nog gast­arbeiders heetten.

De houtkachel

Dat gevoel van verwaarlozing was terecht. Grote stadsdelen in Antwerpen, maar ook Mechelen, Brussel of zelfs Gent lagen er eind jaren 80 bij als een stedenbouwkundige puinhoop. De overheid reageerde traag, maar uiteindelijk adequaat. Er kwam een specifiek stedenbeleid, met extra geld. Getalenteerde politici tilden steden als Antwerpen, Gent, Leuven, Mechelen, Kortrijk en Hasselt uit het moeras. Ja, zelfs Brussel gaat erop vooruit.

Een nieuwe, creatieve economie volgde. Op het beleid van stadsvernieuwing kon een nieuwe stedelijke identiteit groeien. Voor jonge, vaak hoger opgeleide Vlamingen werd wonen in de diverse stad een progressief, kosmopolitisch statement.

Het resultaat kun je bijna een-op-een aflezen uit de stembusresul­taten van afgelopen zondag. In de opgefriste, progressieve uni­ver­si­teitsbolwerken Gent en Leuven krijgt het VB amper een poot aan de grond. In centrumsteden als Mechelen, Kortrijk of Hasselt gaat de partij wel vooruit, maar veel minder dan de nationale trend.

Alle aandacht, ook in het publieke debat, voor de succesvolle, mondige Vlaamse stedeling heeft evenwel ook een keerzijde. Vele Vlamingen die niet in de stad wonen, voelen zich niet vertegenwoordigd in dat debat.

Een verrandstedelijkt, sub­urbaan gebied als Vlaanderen, met een, naar internationale maat­staven, vrij gelijke inkomensverdeling, kun je moeilijk vergelijken met de Verenigde Staten of met Groot-Brittannië. Toch leeft er in dat landelijk gebied een vergelijkbaar gevoel. Het gevoel tot een flyover country te behoren, dat altijd over het hoofd wordt gezien, dat rituelen en rechten (de houtkachel en de salaris­wagen) bedreigd ziet, en dat, zo wordt er gevreesd, straks nog inwijkelingen moet verwelkomen ook.

Scheefgroei

Het is niet alleen een kwestie van gevoel van achterstelling. Er is ook echt wat aan de hand. Na de gemeenteraadsverkiezingen van vorig jaar klaagde burgemeester Guido De Padt (Open Vld) van Geraardsbergen in De Morgen de scheefgroei in het Vlaamse gemeentefonds al aan. In dat fonds zit zo’n 2 miljard euro die verdeeld wordt onder alle steden en gemeenten, maar de verdeelsleutel hapert. En kijk: juist de plekken waar VB hoog scoort, krijgen te weinig.

Het gaat om meer dan centen voor de gemeente alleen. Onderzoek van de Leuvense stedenbouwkundige Pascal De Decker wijst op onderschatte sociale problemen in het landelijke gebied. Inwoners in kleinere gemeenten vergrijzen, verarmen en vereenzamen in te grote huizen met zware energiekosten.

Niet alleen de ouderen maken zich zorgen over gebrekkige mobiliteit, de toekomst van het pensioen of zorg in eigen streek. De vorige Vlaamse regering schafte de basismobiliteit af en de federale regering ging onbesuisd sleutelen aan de pensioenrechten. Het platteland is kortom niet meer zo idyllisch als het in de tv-feuilletons wordt getoond. Het platteland is moe.

Begrip

Juist een goed ruimtelijk beleid, met de zogenoemde betonstop als kernpunt, zou veel van die problemen kunnen oplossen. Steden zouden kunnen groeien, zodat meer mensen er kansen kunnen grijpen. Maar ook kleinere gemeenten zouden verdichte kernen kunnen krijgen, waar het leven minder eenzaam is en diensten nabijer en goedkoper. En het is nog goed voor het klimaat ook. Helaas is dat ruimtebeleid (bewust?) slecht uitgelegd, als ware het dat ‘Brussel’ ook nog eens het eigen lapje grond zou komen afpakken.

Het goede nieuws is dat er wel degelijk wat te doen valt aan een radicaal-rechtse electorale golf. Er zal altijd een publiek zijn voor een xenofoob, radicaal-rechtse lokroep. Maar dat publiek hoeft niet zo groot te zijn als het nu is in Diksmuide of Meerhout. De steden bewijzen het. Het zal wel geld en tijd kosten.

En misschien nog het lastigst van al: een beetje begrip vanuit de stad.

Bart Eeckhout.Beeld rv