Direct naar artikelinhoud
InterviewDimitri Verhulst

Dimitri Verhulst: ‘Ik word vaak een bestsellerauteur genoemd, maar dat ziet mijn bankrekening toch anders’

Dimitri Verhulst: ‘Ik word vaak een bestsellerauteur genoemd, maar dat ziet mijn bankrekening toch anders .’Beeld Joris Casaer

In zijn nieuwe roman De pruimenpluk laat Dimitri Verhulst (46) liefde en eenzaamheid met elkaar duelleren. Het is dan ook een tweestrijd die hij maar al te goed kent. ‘Ik zou graag een eenzaat zijn. Maar ik vrees dat ik te veel van mensen hou.’

“Mag ik roken in mijn huis?” Nog voor het retorische karakter van de vraag tot mij doordringt, heb ik al grootmoedig “Doe maar” geantwoord. Ik verwacht een grommend “Het zou er godverdomme nog aan mankeren”, maar Dimitri Verhulst licht zwijgend zijn sigaret op en verdwijnt naar de keuken om een sloot koffie te brouwen.

Ik maak van mijn tijdelijk isolement gebruik om de woonkamer van Verhulst te taxeren. Ik zie een driezitter, een schilderij van Jean Rustin, een platenspeler, een muur gedecoreerd met vinylplaten en een vermoeide fauteuil die in interieurzaken het predikaat ‘vintage’ zou krijgen maar bij Verhulst gewoon een vermoeide fauteuil mag zijn. Zijn níét te bespeuren: kaarsjes, vaasjes, lampjes, mandjes en al die andere spullen waarvan Zara Home beweert dat ze onze zoektocht naar innerlijke vrede vergemakkelijken. Dimitri Verhulst prefereert een leven zonder tierelantijnen.

Ook zijn nieuwe roman verraadt een voorliefde voor compactheid: De pruimenpluk – net verschenen – is zo gebald als een druppel Dreft. Het boek telt 152 pagina’s – “de Julian Barnes-dikte”, aldus Verhulst – en dat heeft twee grote voordelen: de zinnen die de schrapzucht van de schrijver overleefden, zijn stuk voor stuk literaire lekkernijen én het lezen van De pruimenpluk laat zich uitstekend combineren met het maken van eindeloze zomerwandelingen met uw geliefde. Of met het schofferen van onbekenden op Twitter, als dat uw ding is.

BIO geboren in Aalst, op 2 oktober 1972 * schreef o.m. Problemski HotelDe ­helaasheid der dingen, Mevrouw Verona daalt de ­heuvel af, Godverdomse dagen op een godverdomse bol en Kaddisj voor een kut * won de Publieksprijs Gouden Uil (2007) en de Libris Literatuurprijs (2009) * wordt uitgegeven in meer dan 25 landen * woont in Gent

Ooit vroeg Verhulst zich af of hij zich wel een volwaardig romancier mocht noemen zolang hij geen turf van vijfhonderd pagina’s had geschreven. Vandaag heeft hij vrede met het volume van zijn boeken. “Een pagina of honderdvijftig, dat is mijn dikte. In de atletiek zou ik een achthonderd­meterloper zijn, geen marathonspecialist. Maar dat zou van mij geen minder goeie atleet maken.”

Het is twee jaar geleden dat je nog een boek uitbracht. Naar Dimitri Verhulst-normen is dat een eeuwigheid. Wilde je schaarste en bijgevolg honger creëren?

“Nee. Ik ben niet mercantiel genoeg om dat soort strategieën te bedenken. Wat wél meespeelde, is dat ik mij nog eens wilde resetten naar mijn fabrieksinstellingen. Ik heb De pruimenpluk met pen en papier geschreven. Net zoals Mevrouw Verona daalt de heuvel af, destijds. Als ik op mijn laptop werk, dansen mijn vingers over de toetsen. Dan baar ik de ene zin na de andere en denk ik niet meer na. Dat levert soms fantastische zinnen op, maar dit keer wou ik dat ­hypnotiserende schrijfritme vermijden. Ik wou niet dat mijn vingers het denkwerk deden, ik wou zélf nadenken.”

Het heeft er even naar uitgezien dat De pruimenpluk er nooit zou komen. ‘Het is gedaan met boeken schrijven’, zei je twee jaar geleden.

“Ik ben een tijdje mijn geloof in de literatuur kwijt geweest. Boeken staan al lang niet meer in het centrum van het maatschappelijke debat. Er zijn de voorbije jaren briljante romans geschreven die volstrekt onopgemerkt zijn gebleven. Ook mijn vorige boek (de poëziebundel ‘Stoppen met roken in 87 gedichten’, STS) heeft in de pers nauwelijks aandacht gekregen. Ik heb er één keer iets over mogen vertellen. In Gert Late Night nog wel. Het siert Gert Verhulst dat hij meer aandacht heeft voor poëzie dan Klara. Maar ik heb mij toen toch afgevraagd: is literatuur nog wel relevant?”

En?

“Er wordt minder gelezen, dat is duidelijk. Al heb ik ondertussen wel ingezien dat de lezers die overblijven – en daar zitten nog altijd veel jonge mensen bij – bétere lezers zijn. De mensen die uit verveling boeken lazen, doden de tijd voortaan met hun smartphone. Maar de mensen die wél nog lezen, zijn geïnteresseerde lezers. Dat is een mooie compensatie voor de dalende verkoop­cijfers.”

In zinnen met de vaart van een Shinkansentrein vertelt De pruimenpluk het verhaal van de alleenstaande Mattis, een ‘donker denker met een tanend geloof in zowat alles, dus ook in de liefde’. Net wanneer Mattis zijn kwaliteiten als eenzaat in twijfel begint te trekken en overweegt om zijn landelijke hideaway in te ruilen voor een stek in de stad, ontmoet hij Emma, een jonge weduwe die ‘vergeten gevoelens in hem aanwakkert’. Wat volgt, is een heerlijk verhaal over de splendeur van de liefde. En de onontkoombaarheid van de solitude.

Al na één ontmoeting is Mattis ervan overtuigd dat hij de rest van zijn leven bij Emma zal blijven. Is geloven in de eeuwigheid van een relatie een voorwaarde om er aan te beginnen?

“Niet per se. Er zijn ook mensen die zich goed voelen bij een labiel liefdesleven. Die relaties aangaan waarvan ze op ­voorhand weten dat ze tijdelijk zullen zijn. En dat is prima. Maar zelf blijf ik hardnekkig in de eeuwige liefde geloven. Al duurt een relatie maar één week: tijdens die week ben ik er zeker van dat ze voor altijd is. Dat blijkt dan vervolgens níét het geval te zijn – mijn liefdesleven is één groot hobbel­parcours – maar so what? De kriebels die ik tijdens het gehobbel voel, zijn best prettig. En ik twijfel mezelf al mijn hele leven voorwaarts.”

In Knack verklaarde je je behoefte aan relationele afwisseling met de woorden: ‘Koffers van instellings­kinderen worden nooit definitief neergezet.’

“Mijn gebrek aan honkvastheid kan minstens voor een deel verklaard worden vanuit mijn instellingsverleden. Ik ben een man van vele sleutelbossen. Het rusteloze rondstruinen zit in mijn systeem. Dat komt ook in De pruimenpluk aan bod. Zodra Emma bij Mattis gaat wonen en de fleecede­ken­tjes uit de kast worden gehaald, steekt bij Mattis de angst voor amoureuze mufheid de kop op. Die vrees herken ik.”

Dat de liefde nu en dan verslapt, zal niemand betwisten. Maar moet ze daarom altijd opgezegd worden? Of kun je een slabakkende relatie ook opnieuw uitvinden?

“Ik ben een luilak: ik werk niet aan de liefde. Als een relatie moeilijk wordt, maak ik mezelf nog heel even wijs dat het allemaal wel goed zal komen. Maar eigenlijk is de neergang dan al ingezet. Zoals ik Mattis in De pruimenpluk laat zeggen: ‘Je kan een relatie lijmen. Maar dan ga ik mij storen aan de naden.’”

Heb je nooit het gevoel dat je je zo iets ontzegt? Dat je jezelf ervan weerhoudt om een mating game-level te bereiken dat je nog niet eerder bereikt hebt?

“Misschien moet ik eens zien wat er gebeurt als ik voor een relatie knok, ja. Ik kijk er niet naar uit, maar misschien moet ik het toch eens proberen. Ik heb mijn geloof in de liefde nog niet zo lang geleden opnieuw bijeengeschraapt. Ik ben zelfs naar de tandarts geweest. Dat wil in mijn geval zeggen dat er ware liefde in het spel is.” (lacht)

In De pruimenpluk wint Mattis de liefde van Emma door haar nagedachtenis aan haar overleden man te vernietigen. Als ‘een machiavellist van de liefde’ doet hij haar geloven dat haar leven met hem één grote leugen was. All is fair in love and war?

“Je kan dat op twee manieren bekijken. Sommige mensen zullen Mattis een klootzak noemen omdat hij Emma berooft van haar mooie herinneringen aan Erik. Anderen zullen hem een verlosser noemen omdat hij Emma in staat stelt om zich na al die jaren eindelijk opnieuw open te stellen voor de liefde.”

Om weer te ‘neuken als een hemeling’ en te ‘loeien als een koe’.

“Precies. De vraag is: focus je op al het moois dat Mattis Emma afpakt of op alles wat hij haar teruggeeft? In mijn boek doe ik beide: ik heb van Mattis zowel een smeerlap als een held gemaakt. Zo zijn de meeste mensen namelijk: soms sympathiek, soms antipathiek, soms allebei tegelijkertijd.”

Strikt genomen hoefde Mattis de geschiedenis van Emma en Erik niet te herschrijven. Hij had ook kunnen wachten tot Emma zou inzien dat ze in haar leven ook van twéé mannen kan houden.

“Klopt, maar dat soort geduld vergt zelfvertrouwen. En dat heeft Mattis niet. Hij vindt dat Emma zich in de liefde ­verslechtert door voor hem te kiezen. Dat haar herinneringen aan Erik hem degraderen. En dus ziet hij maar één optie: de dode Erik vermoorden.”

Dimitri Verhulst: 'Als een vrouw mij zegt dat ik mooi ben, krijg ik de slappe lach. Maar wat wil je? Ik ben als kind op straat gezet door mijn eigen moeder.'Beeld Joris Casaer

Is het gebrek aan zelfvertrouwen van Mattis ook het jouwe? In Humo zei je een tijd geleden: ‘Graag zien, kan ik. Maar graag gezien worden, heb ik moeten leren.’

“Ik vind het nog altijd moeilijk om liefde in ontvangst te nemen. Als een vrouw mij zegt dat ik mooi ben, krijg ik de slappe lach. Ga naar de oogarts, denk ik dan. Maar wat wil je? Ik ben als kind op straat gezet door mijn eigen moeder. Dat sleep je de rest van je leven met je mee. Een paar jaar geleden kreeg ik een briefje van een vroegere kleuterjuf. Ze schreef dat ze zich mij herinnerde als een lieve jongen. Ik was daar kapot van. Een lieve jongen, ik?! Heel mijn kindertijd liep ik in de weg. Overal waar ik kwam, was ik overbodig. En plots schrijft iemand: jij was een lieve ­jongen. Ik wist niet waar ik het had.”

Heb je als schrijver even weinig zelfvertrouwen? Toen ik je daarstraks zei dat ik van je boek genoten heb, keek je me ongelovig aan.

“Op mijn zestiende was ik ervan overtuigd dat ik ooit de Nobelprijs zou winnen. Die gedachte is ver weg. De voorbije jaren heb ik mijn uitgeverij zelfs gevraagd om mijn boeken niet langer te laten meedingen naar literaire prijzen. Wie niet begint te hopen, raakt ook niet gefrustreerd.”

Je hebt bestsellers op je naam staan. Je hebt de Libris Literatuurprijs gewonnen. Dat moet je zelfvertrouwen toch geruststellend vinden?

“Vergeet het. Het volstaat dat ik Earthly Powers van Anthony Burgess lees om te denken: it’s a long way to Tipperary en ik zal er nooit geraken. Ik herlees momenteel Mijn kleine oorlog van Louis Paul Boon. Fuck, man. Góéd dat dat is. Daar sta ik dan met mijn pruimenplukske.”

Wat een ongelijke strijd: Dimitri Verhulst versus de wereldliteratuur. Er zal op de planeet altijd wel íémand zijn die net een beter boek geschreven heeft.

“Mja. Maar mijn ambitie moet toch zijn om zelf ooit deel uit te maken van de wereldliteratuur. Al besef ik wel dat niet ik, maar de tijd daarover beslist. Op dit moment schrijft Michel Houellebecq wat mij betreft wereldliteratuur. Maar eigenlijk is het te vroeg om dat nu al te zeggen. De tijd moet nog ­spreken. Als het over literatuur gaat, is de geschiedenis de vakjury. 

(na een stilte) “Voor alle duidelijkheid: ik ben blij met mezelf. Ik heb een fantastisch leven, ik doe wat ik graag doe en ik ben heel tevreden over De pruimenpluk. Maar dat neemt niet weg dat mijn zelfvertrouwen met elk boek kleiner wordt. Wat ik trouwens allerminst een probleem vind. Als ik mensen ontmoet die veel zelfvertrouwen hebben, prijs ik me altijd gelukkig dat ik er zelf géén heb. Ik sta aan de goeie kant van de mensheid, denk ik dan. Plus: er schuilt veel humor in een minderwaardigheidscomplex.” (lacht)

Ik begin te denken dat Mattis D. Hansen en Dimitri Verhulst één en dezelfde persoon zijn. ‘Groter dan voor genot was mijn gevoel voor zelfspot’, zegt Mattis in De pruimenpluk. Een zin die ook jou lijkt samen te vatten.

“Mizzi van der Pluijm, de vrouw die al twintig jaar mijn ­uit­- geefster is, zei na het lezen van mijn boek: ‘Ik heb het gevoel dat ik Mattis al twintig jaar ken.’ Ze heeft gelijk, vrees ik.”

Als Mattis zo goed op jou lijkt, spaar je jezelf niet.

“Ik zit er niks mee in om mezelf te fileren. Eerlijkheid is voor een schrijver als ik een belangrijke grondstof. Al ­schrijvend leer ik mezelf beter kennen. Het probleem is alleen: ik leef samen met andere mensen. En die zijn ­weleens ontgoocheld omdat ik tegen het papier eerlijker ben dan tegen hen. Dat heeft mij zelfs al vrienden gekost. En ik snap dat. Thuis komt er een ijsbreker aan te pas om mij aan het praten te krijgen. Maar zet mij achter een blad papier en ik ben vertrokken. Ik kan mij inbeelden dat dat frustrerend is voor de mensen met wie ik samenleef.”

Gelukkig ben je een misantroop. En hoeven misantropen zich van hun naasten niet te veel aan te trekken.

“Correctie: ik zóú graag een misantroop zijn. Omdat ik mij dan op mijn sterkst voel. Zeker als ik schrijf. Maar ik ben – net als Mattis – te slap in mijn mensenhaat. Ik vrees dat ik meer van mensen hou dan ik zou willen.”

De pruimenpluk speelt zich af in een afgelegen gehucht van 23 inwoners dat verdacht veel lijkt op het afgelegen gehucht van 23 inwoners waar Dimitri Verhulst een tijdlang zélf woonde: het Zweedse Stora Bogarda, een ruimtelijke ­onderafdeling van het dorp Härryda. Anderhalf jaar ­bivakkeerde Verhulst in Zweden. Een periode waarop hij terugblikt zoals Geike Arnaert op haar lidmaatschap van Hooverphonic: blij dat het voorbij is.

“Zweden is het meest xenofobe land waar ik ooit geleefd heb. Toen ik er woonde, werd er om de haverklap ergens een moskee in de fik gestoken. En ook ik werd er gehaat. Omdat ik een buitenlander was. De Zweden hebben geen zin meer om hun welvaart nog met anderen te delen. Ze plooien zich steeds meer terug op zichzelf.”

En toch zien we Zweden nog altijd als het land van melk en honing en de Zweden als de meest evenwichtige mensen op de planeet. Ik ken geen politicus die niet met afgunst naar het Zweedse samenlevingsmodel verwijst.

“Ik heb daar maar één verklaring voor: de Zweden moeten een waanzinnig goed pr-bureau hebben. In The Guardian en Le Monde heb ik destijds niks gelezen over de brand­stichtingen in Zweedse moskeeën. Net zoals je zelden iets hoort over de hoge zelfmoordcijfers in Zweden. Maar ik ­verzeker je: de Zweedse verdraagzaamheid is een fabeltje. Op elk gebied.

“Je moet maar eens in Zweden leven zonder lid te zijn van een fitnessclub. Daar word je genadeloos voor ­veroordeeld. Het is een kutland, jongen, echt. Als ik in een Zweeds café een rondje gaf – 7 euro per pint, by the way – werd ik niet alleen vreemd bekeken, er kwam ook nooit een pint terug. Ik zweer het: na mijn periode in Zweden heb ik jarenlang geen zalm meer kunnen zien.”

Nu we het toch over ideale samenlevingsmodellen – of het gebrek eraan – hebben: in 2011 schreef je het voorwoord bij Hoe durven ze?, de politieke geloofsbelijdenis van PVDA-voorzitter Peter Mertens. Was dat een stemadvies?

“Nee. Ik bekeer me niet tot een politiek kamp. Ik heb geen zin om een ideologisch harnas aan te trekken. Maar dat neemt niet weg dat wat Peter Mertens schrijft relevant is. Het is inderdaad een schande dat sommige bedrijven ­monsterwinsten maken, terwijl ze maar 400 euro belastingen betalen. Dat mag best eens gezegd worden.”

Jij die in de onderbuik van Aalst bent opgegroeid: hebben columnisten zoals Mia Doornaert gelijk als ze in de nasleep van Zwarte Zondag schrijven dat de linkse partijen het gewone volk minachten? Dat al die stemmen voor het Vlaams Belang opgestoken middelvingers zijn van de zogenaamde proleten ter attentie van de progressieve elite?

“Ik denk dat Mia daar een punt heeft, ja. Veel mensen zijn het beu om door partijen als Groen geculpabiliseerd te ­worden. Vanaf volgend jaar mag ik met mijn tweedehandsdiesel niet meer in mijn eigen straat komen. Te vervuilend. Maar waarom héb ik een tweedehandsdiesel? Omdat ik geen geld heb om een nieuwe auto te kopen, tiens. Dus wie wordt door Groen gestraft? De mensen die niet kapitaalkrachtig genoeg zijn om een elektrische auto te kopen. Dat is niet oké. Ik snap dus wat Mia bedoelt. En ik zal voor die ­uitspraak wel een paar kletsen om de oren krijgen van mijn collega’s – als schrijver hoor je Mia Doornaert te haten – maar so be it. We gaan er niet komen wanneer we niet meer naar elkaar luisteren. Als Groen slim is, luisteren ze trouwens ook naar de ­woorden van Doornaert. (na een stilte) Zo. Weer tien lezers kwijt. Nog wat ­koffie?” (lacht)

Dimitri Verhulst: ‘Misschien moet ik eens zien wat er gebeurt als ik voor een relatie knok. Ik kijk er niet naar uit.’Beeld Joris Casaer

De pruimenpluk is je eerste boek dat niet bij Atlas Contact verschijnt, maar bij uitgeverij Pluim: de nieuwe uitgeverij van Mizzi van der Pluijm. ‘Wij doen aan boeken, niet aan content’, schrijft ze op haar website.

“Het grote verschil tussen Atlas Contact en uitgeverij Pluim is dat Pluim twintig boeken per jaar uitgeeft en Atlas Contact vierhonderd. Met andere woorden: dat Atlas Contact zijn fonds niet kent – geen enkele uitgever kan vierhonderd boeken per jaar lezen – en Pluim wél. Mizzi begrijpt wie ik ben. Ze kent mijn oeuvre en weet welke plaats De pruimenpluk daarin inneemt. Dat vind ik belangrijk.”

Je bent medeaandeelhouder van uitgeverij Pluim. Met je dividend wil je noodlijdende boekhandels en armlastige auteurs steunen.

“Dat is het plan, ja. Maar over dat voorstel moet nog gestemd worden. En sowieso zullen we eerst een heleboel pruimenplukken moeten verkopen voor we anderen kunnen helpen. Los daarvan: er zijn veel te weinig auteurs die van hun boeken kunnen leven. Ikzelf heb vorig jaar 11.000 euro verdiend. Dat heeft deels te maken met het feit dat mijn vorige boek een dichtbundel was en dat poëzie nog slechter verkoopt dan proza, maar toch. Ik word vaak een bestsellerauteur genoemd, maar dat ziet mijn bankrekening anders. Het boekenvak beleeft geen hoogconjunctuur.”

Je lonkt dan ook steeds nadrukkelijker naar de film- en tv-wereld. Twee jaar geleden maakte je voor Canvas de documentairereeks Made In Europe en vandaag schrijf je het scenario voor een film over het leven van Emmanuelle-actrice Sylvia Kristel.

“Zoals het er nu naar uitziet, zal het Sylvia Kristel-project de vorm aannemen van een serie, niet van een langspeelfilm. Maar Michaël Roskam blijft wel de regisseur.”

Welke rol heeft Sylvia Kristel in jouw leven gespeeld?

“Ik was geen jong gastje dat zich tijdens het bekijken van Emmanuelle-films een orgasme bijeen rukte, als je dat bedoelt. (lacht) Er zijn drie redenen waarom ik over Sylvia Kristel aan het schrijven ben. Eén: ik vind haar een slechte actrice. Twee: ik vind haar lelijk. En drie: ik heb een bloedhekel aan biopics. Ik heb me, kortom, voorgenomen om het genre van de biopic opnieuw uit te vinden. Al moet ik ­toegeven: sinds ik mij in Sylvia Kristel verdiep, wordt ze steeds boeiender. Er valt best iets te vertellen over haar.”

‘Sylvia was moeilijk te vatten’, zegt Sylvia Hoeks, de Nederlandse actrice die Kristel gaat spelen. Heb jij al schrijvend begrepen wie ze was?

“Ze had een uitgesproken talent voor mythomanie. De waarheid was volkomen onbelangrijk voor haar. En ondanks het feit dat ze het imago had van een wellustige seksbom, had ze in haar privéleven een bijzonder getroubleerde relatie met seks. Alle mannen wilden met haar naar bed omdat ze dachten: dat is die geile neukpoes van in de cinema. Niet dus.”

En ik die nog die oude beelden van Hugo Claus en Sylvia Kristel romantiseer. De eloquente schrijver en de jonge seksgodin. De erudiete man en het onschuldige meisje.

“Hugo Claus en Sylvia Kristel waren Arthur Miller en Marilyn Monroe. Maar dan in een Vlaams-Nederlandse versie. Al heeft Claus zich zijn relatie met Kristel vrij snel berouwd. Zijn huis zat altijd vol coiffeurs, nagelknippers, limousinechauffeurs en ander personeel van Sylvia Kristel. Hij kwam gewoon niet meer aan schrijven toe. Het is niet voor niks dat hij pas aan Het verdriet van België is begonnen nadat zijn relatie met Kristel voorbij was.”

Je werkt ook aan het scenario van een film die je zélf wil regisseren, las ik.

“Ik ga binnenkort een Clauske doen, ja. Ik hou er nu al ­rekening mee dat iedereen gaat zeggen: ‘Och kijk, Verhulst denkt dat hij ook een film kan maken’. ‘Wees blij dat ik geen tv-quiz presenteer’, zal ik dan antwoorden.” (lacht)

Waarom wil je zo graag een film maken? Kun je het verhaal dat je in je hoofd hebt niet gewoon met woorden vertellen?

“Nee, deze keer moet er beeld en muziek bij. Het is een ­verhaal waar ik al lang mee rondloop. En Reinier van Brummelen, de cameraman van Peter Greenaway en de man die Made In Europe heeft gedraaid, heeft me ervan overtuigd dat ik het ook zelf kan verfilmen. ‘Regisseren wordt overschat,’ zei hij. ‘Omring je met de juiste mensen en jij kan het ook.’”

Dat dat advies iets weg heeft van het ‘Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik zal het wel kunnen’-motto van de Zweedse Pippi Langkous laat ik maar onvermeld.

Kut-Langkous.

Dimitri Verhulst, De pruimenpluk, uitgeverij Pluim, 152 p., 19,99 euro