Direct naar artikelinhoud
PolitiekLopende zaken

De neergang van de middenpartijen moet ons een beetje zorgen baren

CD&V-kopstukken Jo Vandeurzen, Koen Geens en Kris Peeters op de verkiezingsavond. Hun partij kreeg net als de rest van het ‘midden’ een ferme opdoffer te verwerken.Beeld Wouter Van Vooren

Nooit eerder trokken de klassieke middenpartijen in dit land minder kiezers aan dan vandaag. Dat is een ontwikkeling die ook een beetje mag verontrusten.

De stembusgang van 26 mei 2019 was in minstens één, ietwat onderbelicht, opzicht historisch voor dit land. Voor het eerst sinds de invoering van de algemene stemplicht hebben de drie klassieke politieke families – christendemocraten, socialisten en liberalen – gecombineerd minder dan de helft van de stemmen gehaald.

Blijkens cijfers van de Franstalige politicoloog Pascal Delwit (ULB) is het verlies indrukwekkend, en gaat de erosie snel. In 1995 (het tijdperk-Dehaene, zeg maar) haalden de drie ‘traditionele’ families samen 72,8 procent van de stemmen; in 2010 bleef daar nog 57,2 procent van over. Twee weken geleden dook het gezamenlijke kiespercentage voor het eerst, en fors, onder de helft: 44,9 procent.

De neergang zet zich door bij alle partijen in de twee taalgebieden. In Vlaanderen schuren zowel CD&V, Open Vld als sp.a op een ongeziene bodemkoers. In vergelijking met 1987 verliezen de Vlaamse christendemocraten de helft van hun electoraat (31,4 tegenover 15,4 procent), de socialisten nog veel meer (van 24,2 naar 10,4). De liberalen leveren ‘maar’ 5 procentpunten (18,5 naar 13,1) in, maar in vergelijking met de periode-Verhofstadt aan het begin van deze eeuw zijn ook zij de helft van hun kiezers kwijtgespeeld.

We mogen dus rustig stellen dat alle drie die partijen het op 26 mei bijzonder slecht hebben gedaan. Het is daarom een beetje verwonderlijk dat nog altijd maar één partijvoorzitter (Wouter Beke, CD&V) zijn mandaat als afgelopen beschouwt.

De doping is uitgewerkt

Al is het ook flauw om één persoon verantwoordelijk te stellen. De afkalving van de middenpartijen is helemaal niet nieuw. Wel lijkt er een kaap gerond te zijn. Een opflakkering kan altijd, maar kleine centrumpartijen worden ook in België het nieuwe normaal.

Dat het plots zo hard naar beneden gaat, wijst erop dat de remedies om de trend te keren niet meer effectief zijn. De doping is uitgewerkt.

In een eerste beweging zijn de spelregels veranderd. Onder paars-groen werd een kiesdrempel ingevoerd (waar Agalev-Groen vervolgens bijna zelf onder kukelde). Die hinderpaal hield de PVDA uit het parlement, en kwam in 2014 vervaarlijk nabij voor het VB. Tegelijk werden de kieskringen verruimd, wat voordeel geeft aan de gevestigde partijen met sterke structuur en sterke boegbeelden.

Omdat dat niet volstond, gingen partijen zich ook echt doperen. Ze sloten een kartel om de cijfers op te pompen. Ook die truc werkte aardig. In 2003 tekende sp.a-Spirit mooie winst op, in 2004 en 2007 was het kartel CD&V-N-VA de grote winnaar aan de stembus.

Alleen is doping vaak schadelijk voor de gezondheid. Ook hier. Dat met name socialisten en christendemocraten zo fel het vertrouwen van de kiezer verloren, is in grote mate mede aan die samenwerkingsverbanden te wijten. De alliantie met Spirit stuwde sp.a vrolijk de links-liberale Derde Weg op. Toen de hype voorbij was, mochten de socialisten in paniek op zoek naar de eigen waarden. Dat CD&V intussen werd kaalgevreten door het kleine Vlaams-nationale partijtje dat het een levenslijn bood, is genoegzaam bekend.

Toen de kartelspuitjes uitgewerkt waren, werd gepoogd politiek aantrekkelijk te maken door het als entertainment te verpakken, met de partijvoorzitters als vedettes en hun soundbites en debatfiches als scenario. Herkenbaarheid zou immers stemmenwinst opleveren.

Het is dat model dat finaal tegen de klippen is gelopen, te midden het onophoudelijke gekijf van telkens weer dezelfde paar boegbeelden. Dat geldt zelfs voor de meest herkenbare, dominante politicus van zijn generatie: Bart De Wever, van de niet-traditionele machtspartij N-VA. In vergelijking met 2014 verloor De Wever als lijsttrekker persoonlijk zo’n 70.000 voorkeurstemmen (ook Wouter Beke en Gwendolyn Rutten verloren er elk meer dan 10.000, John Crombez won er 10.000).

Het vergt een hele wetenschappelijke carrière om te analyseren waarom het centrum van de Belgische politiek in elkaar klapt. Eén langetermijneffect mag wel opgeworpen worden: de ontzuiling. Het afbrokkelen van de levensbeschouwelijke zuilen heeft zeer zeker een positieve, ontvoogdende impact gehad op de samenleving.

Gestage vooruitgang

Maar de individualisering van de burger heeft ook een politieke schaduwzijde. Minder weerbare burgers kunnen verweesd of vervreemd achterblijven. Minstens zo belangrijk: zonder ‘de zuil’ als bemiddelaar is de relatie tussen burger en politiek veranderd. De verhouding is mercantieler geworden. Om de aandacht van de kiezer te vangen, beloven partijen ‘alles nu meteen’, en kiezers eisen bijgevolg ook dat ze alles gaan krijgen. Waarna de ontnuchtering onvermijdelijk volgt.

Voorop staat: vanuit democratisch opzicht maakt dat alles niet uit. Een democratie kan even goed functioneren zonder grote klassieke partijen.

Toch is er enige reden tot bezorgdheid. Na de ideeënstrijd, die scherper woedt dan vroeger, dient er ook beleid gevoerd te worden. In een coalitiedemocratie als de onze vergt dat compromissen. Die zijn lastiger te sluiten, als het midden verkruimelt, en de nieuwere partijen beseffen dat elk akkoord kiezers kan kosten. Vandaar dat alweer gevreesd wordt voor een slopend lange regeringsvorming.

Het klassieke partijlandschap toonde vaak een grijzig beeld van ‘de’ politiek. Maar het bracht ook stabiliteit en gestage vooruitgang. Dit landschap ligt nu te verdorren. Wat in de plaats komt, is nog troebel. Het hoeft niet per se slechter te zijn, we weten het gewoon nog niet.