Direct naar artikelinhoud
Hilde Van Mieghem.
ColumnHilde Van Mieghem

Als ze eindelijk slaapt, heb ik wat tijd voor mezelf, maar het lijkt wel alsof ik geen hersenen meer heb

Hilde Van Mieghem gunt ons een gloedvolle blik achter de schermen van haar leven.

Een hele week ben ik met mijn kleindochter op vakantie in Italië.

Het is een feest, op voorwaarde dat je je volledig aan haar overgeeft. Als je vastbesloten bent om zelf ook vakantie te houden, af en toe een plons in het zwembad te nemen, boeken te lezen, een wijntje te drinken en lekker lang te tafelen, ben je eraan voor de moeite.

Wat wel kan, is opgaan in het hier en nu. Naar de wereld kijken door de ogen van een tweejarig blond krullenkopje, dat met haar grote donkere ogen die fonkelen als mysterieuze zwarte onyxen, alles in zich opneemt.

Eindeloos lang volgt ze de miertjes in het gras: “Er zijn heeeel veeeel papa- en mama­mieren die met hun kleine mierenkindjes gaan wandelen in Italië”, zegt ze parmantig. “En kijk, er is ook een Moemie-mier, die draagt brood op zijn rugje naar zijn huisje, maar die is wel een beetje dik, hè? Dat is omdat het heel sterk is van de brood dragen.”

“O, o, o, daar is een saljamander, ik ga er snel achter lopen. De saljamander heeft plakpootjes, die valt niet naar beneden, Gloria wel, kijk maar, boem, gevallen!” Ik had haar nog net vast voor ze op haar kopje zou donderen.

Af en toe vermengt ze haar Italiaanse observaties met zinnen die ik niet meteen kan thuisbrengen, zoals deze morgen toen we met de auto naar het dichtst­bijzijnde dorpje reden: “Gloria telt al de palmbomen in Zanzibar! Een, twee, drie palmbomen.”

Een sms’je van mijn dochter verduidelijkt: “We telden als spelletje alle palmbomen langs de weg toen we in Zanzibar waren.” Ik leg uit aan Gloria dat er in Italië geen palmbomen zijn, maar wel cypressen en olijfbomen. Waarop het kleine wonder meteen haar spelletje aanpast en luidkeels “Eén cypjesje, twee cypjesjes, drie cypjesjes” roept.

Gelukkig is ze een beetje bang voor het zwembad. “Het is een hele grote zee, veel te groot voor Gloria maar Moemie was een walvis, hè? Die kan wel zwemmen in de zee, Gloria blijft op de oever zitten, bravo, bravo Moemie-walvis, jij hebt goed gezwommen!” Tot mijn verbazing vervoegt ze de werkwoorden als een volleerde professor.

Het allermooist zijn de avonden, als het eindelijk koeler wordt en wij samen voor ons kleine huisje zitten en naar de sterrenhemel kijken. Ik vertel haar van de Grote en de Kleine Beer.

Tot ze weer iets anders in de gaten krijgt. Heel zachtjes fluistert ze: “Kijk Moemie, daar in de bomen?” “Dat zijn vuurvliegjes”, zeg ik. Met een ernstig gezichtje staart ze naar de bewegende lichtjes en zegt dan beslist: “Nee Moemie, het zijn lieve spookjes en ze roepen heel zachtjes: ‘Dag Gloria en Moemie, wij zijn lieve spookjes.’”

“Ja”, antwoord ik, “en wat roepen ze nog? ‘Slaapwel Gloria, het is tijd voor je bedje.’”

Als ze eindelijk slaapt, heb ik wat tijd voor mezelf, maar het lijkt wel alsof ik geen hersenen meer heb. Ik zit als een boeddha beaat voor me uit te lachen en ben diep gelukkig.