Direct naar artikelinhoud
40 jaar De Morgen

‘Ons huis was een deel van de redactie, leek het wel’: Kristien Hemmerechts over haar band met De Morgen

Kristien Hemmerechts.Beeld Tim Dirven

De hele zomer lang schrijven prominente De Morgen-pennen van vroeger en nu over hun bijzondere band met de krant. Deze week: Kristien Hemmerechts (63).

De exacte chronologie ontsnapt me een beetje. Ik herinner me dat Herman – Herman de Coninck – me belde om te vragen of ik voor De Morgen recensies wilde schrijven. Hem was gevraagd een boekenkatern op touw te zetten en hij was op zoek naar medewerkers. Ik was de nieuwe naam, de jonge belofte, en dan ook nog eens een vrouw. Daar werd ik in die tijd om de haverklap aan herinnerd, dat ik een vrouw was, een vrouwelijke schrijfster, zei men, tweemaal vrouwelijk voor alle duidelijkheid.

Mijn geheugen heeft de plek opgeslagen waar ik stond toen Hermans telefoontje kwam, en ook het ouderwetse telefoontoestel, en de kast waarop het stond. Zelfs het tapijt bij die kast herinner ik me. Ik kan de hoorn als het ware nog tegen mijn oor voelen. Het was een kantelmomentje in mijn leven, een officieel verzoek om wat ik dacht met een breder publiek te delen.

Ook een ander telefoontje met Herman heeft zich diep in mijn geheugen genesteld. Dit keer was ik het die hem belde, uit een telefooncel in Brussel, in de buurt van de Beurs, denk ik. Ik was weg bij mijn man en woonde in een studio in Elsene. Of hij de boeken die hij me wilde laten recenseren voortaan naar het nieuwe adres kon sturen? Zodra ik telefoon had, zou ik hem mijn nieuwe nummer bezorgen. Ik voegde eraan toe dat mijn man en ik weliswaar uit elkaar waren, maar dat we van plan waren bevriend te blijven, of iets in die zin. “Ha, ha, ha”, zo klonk het lichtjes sardonisch, “dat kennen we.”

Beduusd staarde ik naar de hoorn. Ik wist niet dat ook Hermans huwelijk op de klippen was gelopen. En hoe verbitterd hij daarover was. Ook kon ik niet weten of zelfs maar vermoeden dat ik hem niet zo gek veel later week na week zou gaan ophalen in de verlaten redactielokalen van De Morgen in de Brogniezstraat. Ik gaf ’s avonds les op een hogeschool in de Trierstraat en na afloop ging ik naar hem. Ik kan me niet herinneren dat ik een code moest intikken of me bij een conciërge moest melden. In mijn herinnering kon ik gewoon naar binnen wandelen. Het waren minder paranoïde tijden, veiligheid stond nog niet zo hoog op de agenda, het was een vanzelfsprekend goed.

1988. Eénendertig jaar geleden. Het beeld staat me desondanks bij: de straatverlichting die door de ramen naar binnen valt, de krinkelende rook van een sigaret in het licht van de ene bureaulamp die brandt, een man die in zijn eentje zit te werken en blij opkijkt als hij me ziet: Herman.

Achteraf gingen we ergens iets eten. Hij vertelde, ik vertelde, honderduit. Ik leefde toen op vleugels, hij misschien ook, ik heb het hem nooit gevraagd. Allebei lieten we een barre tijd achter ons. Voorzichtig waagden we ons opnieuw aan geluk.

In zijn hoedanigheid van chef Boeken had Herman naar aanleiding van mijn debuut, Een zuil van zout, een grote portretfoto van mij op de cover van de bijlage gezet. Dat was enkele maanden eerder, we moeten hiervoor even terug in de tijd. Eerst mijn foto op de cover, pas later de relatie.

Ik weet niet hoe buitenstaanders die foto hebben ‘gelezen’. Wie of wat zagen ze? Wat dachten ze erbij? Zelf zie ik vooral mijn korte haar – piekjes, zeg maar – en Lady aan mijn zijde. Lady was de hond, een golden retriever, die we hadden gekocht na de dood van een zoontje en van nog eens een zoontje. ‘We’ in de vorige zin slaat niet op Herman en mij, maar op Steve en mij. Steve was en is mijn eerste man, de vader van mijn kinderen, en vandaag de grootvader van mijn kleinkinderen. Ons huwelijk wankelde onder het verpletterende verdriet, maar ik had hem nog niet verlaten. Alles speelde zich in een korte tijdspanne af, de gebeurtenissen volgden elkaar snel op, wat niet betekent dat de chronologie haar belang niet had.

Kristien Hemmerechts: ‘De krinkelende rook van een sigaret in het licht van de ene bureaulamp die brandt, een man die in zijn eentje zit te werken en blij opkijkt als hij me ziet: Herman.’Beeld rv

Een zuil van zout was opgedragen aan die twee zoontjes, Ben en Rob, en ging over een zwangerschap die eindigt met een doodgeboren kind. Mijn korte haren waren een teken van rouw. Als ik had gedurfd, zou ik me kaal hebben geschoren. Lady was de liefste hond ooit, maar slaagde er niet in de leemte te vullen.

Een laatste herinnering, opnieuw aan de boekenbijlage. Ik denk dat dit voorafging aan de cover, maar ik durf het niet met zekerheid te stellen. Links of rechts stond een tekst van Herman Brusselmans en een foto van hem, met als onderschrift: ‘Herman Brusselmans, gepakt door Kristien Hemmerechts.’ Aan de andere kant een tekst en foto van mij, met als onderschrift: ‘Kristien Hemmerechts, gepakt door Herman Brusselmans.’ Die onderschriften kwamen van Herman de Coninck. Hij had ze bedacht en geplaatst. Ik hield niet van de dubbelzinnigheid van dat ‘gepakt’. Ik vond het niet prettig om ‘gepakt’ te worden in welke betekenis dan ook, al was het maar op papier. Het stoorde me, al verzekerde iedereen me dat ik me er niet aan hoefde te storen. De pers slaat en de pers zalft, zo zei men mij. Het hoorde er allemaal bij.

Herman werd opgevolgd door een andere chef Boeken, maar hij behield zijn plek in de bijlage. Hij schreef er over ‘het papier’ dat op zijn werktafel terechtkwam, boeken, manuscripten, tijdschriften, inzendingen. Hij kon er meningen in ‘uitproberen’. Zijn column was altijd diep in de nacht af, luttele uren voor ze op de redactie werd verwacht. Hij stopte de tekst in een plastic tasje en hing het met een touwtje aan de voordeur. Onderweg naar de redactie haalde redacteur Eric Rinckhout het op. Wanneer Herman opstond, vroeg hij zich ongerust af of hij niet voorbarig was geweest. Had hij dit of dat niet te scherp geformuleerd? Moest er niet meer worden genuanceerd? Hij greep naar de telefoon, overlegde, besprak, paste iets aan. Dikwijls hoorde ik het intussen erg vertrouwde ‘ha, ha, ha’. Het huis was een deel van de redactie, zo leek het wel, een bijhuis van De Morgen. Allemaal voltooid verleden tijd.

Ik lees nu alweer enkele jaren De Standaard. De overstap had zijn redenen, die er hier niet toe doen. Bart, echtgenoot nummer drie, heeft een abonnement op De Morgen. Af en toe brengt hij een artikel mee waarvan hij vindt dat ik het moet lezen. We wonen niet onder hetzelfde dak en we lezen niet dezelfde krant. Toen ik boos op De Morgen mijn abonnement opzegde, had ik hem graag mijn voorbeeld zien volgen. Bart is niet het volgzame type en bleef De Morgen trouw. Dat ergerde me meer dan ik liet merken. Een tijdlang wilde ik die krant zelfs niet in mijn huis.

Die wrevel is intussen weggeëbd. Redacties slaan en zalven, zo gaat dat nu eenmaal. Voor beide kranten heb ik intussen slechts één wens: dat ze nog lang boeiend en gezond mogen blijven bestaan.