Direct naar artikelinhoud
Reportage

Het smelten van de gletsjers is niet meer te stoppen: ‘Onze dorpen verliezen hun karakter. Onze bergen verliezen hun identiteit’

De smeltende Alpen, een reisverhaal: de gletsjerbrandweerman
Beeld REUTERS

Op school leerden wij over de Alpen en de eeuwige sneeuw, zoals wij leerden over Egypte en de piramides. Zaken die niet veranderen. Maar er verandert wel degelijk iets. De sneeuwwinters worden korter. De gletsjers smelten. De permafrost dooit en steen- en slijklawines komen naar beneden. En dat in een regio waar veertien miljoen mensen wonen en waar vakantiegangers jaarlijks vijfhonderd miljoen overnachtingen boeken.

Ik woon 12 meter boven de zeespiegel, en reis voor acht dagen naar de Alpen om te zien hoe de opwarming van de aarde de bergbewoners beroert. Mijn vertrek valt samen met een hittegolf die heel Midden- en West-Europa een week lang zal treffen. De spoorreis door Duitsland verloopt moeizaam. De perrons en de ICE-treinen zijn overvol. In Frankfurt zijn de rijtuigen te zwaarbeladen, “de tweehonderd laatst ingestapte reizigers moeten uitstappen en op de volgende trein wachten”. Dat is mezelf inbegrepen, en niet bepaald wat je wilt horen met een zware rugzak op je schoft.

Aan een klein station buiten München pikt Ludwig Braun (68) me op. Braun is glacioloog. We kennen elkaar sinds 2005, toen ik hem en de meteoroloog Wasti Weber heb geïnterviewd. Dat de gletsjers op alle continenten smolten, zagen zij al lang als een onmiskenbaar alarmsignaal: “De gletsjers zijn de kanaries in de koolmijn van ons klimaat.” Wasti Weber drukte het nog feller uit: “De gletsjers lijden aan de ziekte van deze tijd, namelijk dat de economie alles verteert: olie, steenkool, bergen, wouden, ijskappen: alles wordt opgebruikt.”

Ik ga Braun twee dagen volgen. Sinds zijn pensioen heeft hij een missie: zijn academische kennis met zoveel mogelijk burgers delen. Braun, die Zwitser is, heeft het grootste deel van zijn loopbaan bij de Bayerische Akademie der Wissenschaften in München gewerkt. Die Akademie heeft een ‘huisgletsjer’ in Tirol, de Vernagtferner in Sölden, waar ze al meer dan honderd jaar opmetingen doet. Braun heeft in vijfentwintig jaar tijd zo’n duizend dagen in het meetstation doorgebracht – “Die gletsjer was zowat mijn achtertuin” – en in die tijd is het ijs geslonken van 9 tot 6 vierkante kilometer. De Vernagt is één van de langst bestudeerde gletsjers in Oostenrijk: de oudste opmeting dateert van meer dan vierhonderd jaar geleden. “Daarvóór heeft hij al duizenden jaren bestaan en nu kan hij in vijftien jaar weg zijn.” Zo snel gaat het.

Wat voorafging: al eeuwen zetten de duizenden Alpengletsjers hun laag wintersneeuw gedeeltelijk om in ijs. Maar sinds de jaren 80 verliezen ze die beschermende sneeuwlaag in de zomer en zo kan de zon aan het ijs, en verliezen ze elk jaar meters dikte van hun eeuwenlang bewaarde ijsmassa. Door de opwarming en de hogere temperaturen lukt het de gletsjers niet meer om te recupereren. Hooggebergtes zijn immers hitte-eilanden. Omdat ze vooral uit rotsen bestaan, warmen ze heel snel op en houden ze de hitte lang vast, net als steden. Doordat meer gletsjerijs smelt, worden de kale steengebieden groter, wordt het hitte-eiland groter en wordt het smelten nog meer versneld.

Dat de Ronde van Frankrijk twee Alpenritten moest inkorten en dat er meer modderlawines en grondverschuivingen zijn, is één van de gevolgen. De opwarming zorgt immers voor meer hitte, en voor meer onweer en wolkbreuken. Die stortregens werden vroeger deels ‘opgezogen’ door de sneeuwlagen op gletsjers of door sneeuwplekken die traag smolten in de schaduw van het hooggebergte. Nu wordt de regen op alle kale steenvlaktes razendsnel afgevoerd, waardoor bergrivieren sneller buiten hun oevers treden. Die oevers zijn vaak verkruimeld door de voorgaande hitteperiode en zo wordt de aarde makkelijk meegesleurd. In 2018 waren er in Zwitserland door de hete zomer meer modderlawines en grondverschuivingen dan in de tien jaar ervoor.

Grafdelvers

We zijn onderweg naar Sölden en rijden via Garmisch-Partenkirchen. Ik denk aan klassieke nieuwjaarsdagen, de melige nieuwjaarsconcerten en dan dat zotte schansspringen: er wilden al mensen verongelukken op 1 januari! De nieuwe springschans in Garmisch heeft zelfs geen winter meer nodig, die kan kunstsneeuw aanmaken én op de piste bewaren. De schans werd wel een schandaal. De stad betaalde de hoge kostprijs onder meer door sociale woningen aan een privébedrijf te verkopen. Dat bedrijf verhoogde de huurprijzen en raakte daarmee de sociaal zwakkeren, en dat is een grote groep in Garmisch: “In álle grote wintersportoorden drijft het toerisme op het ‘hotelproletariaat’, een reserve van goedkope werkkrachten.”

We rijden langs bossen en wild stromende bergrivieren. Hier zal het altijd koeler zijn dan in de grootstad, zegt Braun. “Met deze hittegolf zie je dat direct, in de weekends vluchten de stadsmensen massaal naar hier.” Hij noemt ze ook ‘klimaatvluchtelingen’, omdat steden “bij grote hitte onleefbaar worden”. In die klimaatvlucht zit nu al een ongelijkheid: “Alleen wie geld heeft voor een tweede huis of voor een auto, kan de stad ontvluchten.” En als politici dan als groene maatregel de brandstoftaksen verhogen, “dan is dat geen groene omslag, dan vergroten ze die ongelijkheid”.

Zelfs op rotondes houdt hij niet op met heftig gesticuleren. Door de voorruit wijst hij naar de te volgen weg.

Ludwig Braun: “De groene ommekeer moet een economische ommezwaai zijn. We moeten weg van de blinde economische groei, de energieverspilling en de fossiele brandstoffen. Maar wat zien we?! 47 jaar na de waarschuwingen van de Club van Rome wordt zes zevende van alle energie op aarde nog altijd gewonnen uit fossiele brandstoffen!”

Hij laat het stuur los en heft zijn handen op: “Zes zevende, das ist furchtbar, dat is een noodtoestand!”

Je autostuur loslaten is ook geen oplossing. Ik heb al twee keer gevraagd of ik minder vragen moet stellen, maar hij is stellig: “Ik kan vertellen én voorzichtig zijn tegelijk.”

Braun: “Zie ons hier rijden! Wij hebben een wagen, wij hebben een gps, we hebben een jeugd zonder tuberculose en kinderverlamming gehad, dus al die vooruitgang moeten we omarmen. Maar terwijl wij denken dat we alles onder controle hebben, ontsnappen de natuur en het klimaat aan onze controle. Terwijl wij denken dat wij comfort scheppen, scheppen wij niet, nee, wij graven! Wij graven ons eigen graf!”

Ik zeg dat ik wel een keer wil stoppen om eindelijk de berglucht in te ademen. Dat is maar een woord. In een oogwenk zet Braun de auto aan de kant. En hier sta ik tussen de bergen, met al de avondlijke koelte uit de rivier, en met op alle velden warm geurend gras dat vandaag gemaaid is.

Sinds 1976 heb ik geen zomervakantie meer doorgebracht in de bergen, maar tussen mijn twaalfde en mijn drieëntwintigste waren het zéstien zomervakanties, in Zwitserland of Oostenrijk. Ik was een kind van de bergen, ik keek er een heel schooljaar naar uit. Dat waren aanvankelijk bescheiden gezinsvakanties en jeugdkampen met de zogenaamde Preventieve Luchtkuren van de Christelijke Mutualiteit: je reisde met een grote groep in afgehuurde treinen naar de goede Alpenlucht.

Pas in de jaren 90 was ik er terug, maar voor wintervakanties. Al die jaren bleven de Alpen een stuk van mijn leven, en van mijn werk: een Humo-reeks over klimongevallen in de bergen, een interview met de alpinist-schrijver Joe Simpson, getuigenissen van skiërs die een lawine hadden overleefd, en zes bladzijden over het Zwitserse jodelen – een ernstig stuk!

In Oetz begint het Oetztal en stappen we over op zijn ‘brandweerbus’, een Mercedes-Benz O 309. Dertig jaar geleden was het een rijdend crisiscentrum voor brandweerofficieren, die werd ingezet bij grote ongevallen en rampen, en nu heeft Braun die crisisbus toepasselijk omgedoopt tot Gletscherfeuerwehr. Kort voor zijn pensioen heeft hij die gekocht, en nu is de bus een rijdend infocentrum over de klimaatcrisis in de Alpen, betaald met subsidies en de opbrengst van zijn klimaatlezingen.

In 2018 toerde hij al een halve zomer door het Oetztal met lezingen voor vijfentwintig schoolklassen en honderden lokale bewoners. Hij stalde de bus bij campings, berghutten en toerismebureaus en sprak met kampeerders, berggidsen en een groot aantal bergwandelaars. Ook nu zal hij zes weken onderweg zijn.

Melk weggieten

’s Avonds zet Ludwig Braun me af bij mijn pension in Sölden. Ik was achttien toen ik hier op vakantie kwam met mijn ouders, broer en zus. De spaarzaam genomen foto’s van mijn vader tonen een volgeling van CCR-zanger John Fogerty. Jeans, houthakkershemd, halflang haar en een bles diep over de ogen – wat zag de wereld er avontuurlijk en veelbelovend uit vanonder dat sixtieskapsel.

De volgende morgen belooft het weerbericht een hete 36 graden. Op de hellingen buiten het dorp wordt gemaaid. Mannen duwen kleine motormaaiers voort, de scheerapparaten van de Alpen.

Sölden is niet meer het dorp van 1971, met zijn familiepensions. Door het wintertoerisme is het doorgeschoten naar een modieus vakantieoord met trendy sportzaken, een ‘lifestyle-hotel’ en terrassen die nu lounges heten. Lange karavanen van motards rijden door de hoofdstraat, de voeten vooruit. De vakantiewoningen hebben verschillende verdiepingen, de bouwkranen komen boven de kerkspits uit.

De uitbaatster van het pension begint er zelf over bij het ontbijt en het gekookte ei. Hoewel het skiseizoen met de jaren onzekerder wordt, is er nog volop bijgebouwd in het hoger gelegen Obergurgl. “Het geld komt van buitenlandse investeerders: die zetten overal in Europa hotels, ze hebben geen oog voor het lokale karakter, en ze weten hoe ze met hun megaprojecten zo weinig mogelijk belastingen moeten betalen binnen de Europese Unie.”

Zelfs de yoghurtpotjes van de ontbijttafel zijn een product van de schaalvergroting: “Die yoghurt is van het merk Tirol Milch, maar de melk komt niet meer van onze boeren in Tirol. Dat concern doet hetzelfde als andere grote zuivelbedrijven: ze mikken op een zo laag mogelijke melkprijs en dus rijden hun koeltankwagens niet meer naar kleine of afgelegen boerderijen. Er zijn bergboeren die hun melk moeten weggieten! Zo’n hard labeur op zo'n moeilijk terrein, en dan alles moeten weggieten als putwater!” Alle wit vloeit weg uit de bergen.

Dorpen als Sölden kenden vroeger alleen wandeltoerisme. De goldrush van het wintertoerisme heeft ze doen boomen. Hoe Sölden van boerendorp naar boomtown ging, wil ik weleens zien op oude postkaarten. Brunhilde Hochschwarzer is vrijwilligster bij het dorpsarchief, ze is hier geboren en was hier onderwijzeres. Ze haalt de kaften met de ansichten: in 1960 is Sölden nog een gehucht, met amper een paar huizen rond de kerk. “De meeste inwoners waren melkveeboeren, in de zomer trokken ze met hun vee naar de hoger gelegen zomeralp.” De toerist was nog een vreemde, het toerisme heette Fremdenverkehr en de boeren verhuurden Fremdenzimmer als bijverdienste. Er zat nog geen businessplan achter.

Hochschwarzer toont prentkaarten uit de jaren 70 waarop in de verste verte nog geen klimaatverandering te zien is. Weidse winterlandschappen met her en der kleine skiliften. “Elke boer kon een privéliftje op zijn weidehelling plaatsen, 50 meter omhoog en terug naar beneden, dat waren kermisritjes.” Sölden had in de jaren 50 wel al de langste stoeltjeslift van heel Oostenrijk. Die overbrugde 700 meter hoogte en de rit duurde een halfuur (“Een mens kreeg toen nog tijd om na te denken”). Op de foto zie ik houten masten met katrollen, het stoeltje is een ijzeren ‘bierbak’ aan een haak: “En toch was dat toen een sensatie, zomaar in een zitje over een ravijn kunnen zweven!”

Inmiddels telt het hele Oetztal zo’n 3,5 miljoen overnachtingen per jaar, het grootste deel komt van het wintertoerisme. Sölden is met zijn 144 kilometer aan pistes één van de grootste skigebieden in Tirol. Maar daardoor is de regio ook kwetsbaar, want al in 2006 waarschuwde de OESO dat de ski-industrie zwaar zou lijden onder de opwarming. De sneeuw valt later in de winter en de sneeuwlaag smelt sneller in het voorjaar. Ook de gemiddelde dikte neemt af, “met een duidelijke versnelling vanaf de jaren 80”. Bijna elk skigebied moet nu machinaal sneeuw aanmaken met kanonnen en lansen, wat enorm veel water en elektriciteit kost.

Brandversneller

’s Middags zie ik Ludwig Braun terug, hij heeft zijn bus bij het gemeentehuis geparkeerd. Vlakbij stroomt de 25 meter brede Oetztaler Ache, die uit het hooggebergte komt. Het water kolkt, spat en breekt over de rotsen. Of hij weet hoeveel water hier voorbijschiet? Natuurlijk heeft hij die cijfers, de bus is een bibliobus vol kaften en statistieken. In de maand juni komt er gemiddeld 50 kubieke meter per seconde voorbij. Dat zijn vijftigduizend flessen water van één liter, en dat per seconde! Veertig jaar geleden kwam er op zo’n junidag maar 20 kubieke meter per seconde voorbij, minder dan de helft van nu, “want toen bevatte de rivier enkel de gesmolten wintersneeuw en nog geen ijs van de gletsjer”. Het smelten van de gletsjer valt intussen niet meer te stoppen. “Zelfs niet met de strengste klimaatplannen: als die raket vertrokken is, is ze niet meer tegen te houden.”

De opwarming zal de bergen altijd harder treffen. Niet alleen de Alpen, maar evengoed de Andes of de Himalaya. Als men spreekt over een mogelijke opwarming van de aarde met 1,5 of 2 graden, dan is dat een mondiaal gemiddelde: twee derde van het aardoppervlak is water, dat langzamer opwarmt. Maar als het tot een wereldwijde opwarming van 2 graden komt, zal het gebergte een gemiddelde opwarming van 5 tot 6 graden ondergaan.

Braun knikt naar een werkman van de gemeente en nodigt hem uit in de bus. Hij legt uit dat de gletsjers niet meer in leven zijn. Door de zwaartekracht stuwde zo’n gletsjer zijn ijs langzaam bergaf en zo werd het smeltende uiteinde steeds vervangen door nieuw ijs. Dat proces is gedaan. “De gletsjer smelt en krimpt aan alle kanten: hij is een dood gewicht geworden, zonder leven.”

De man vraagt waarom hij Feuerwehr is, hij kan toch niets blussen? Braun antwoordt: “Het huis staat in brand, maar ik ben inderdaad niet de blusser. Ik ben maar het zwaailicht en ik hoop dat de mensen stilstaan en omkijken om te zien wat er aan de hand is.”

Tegen mij zegt hij dat de gletsjers maar de insteek zijn. Met dat bergthema kan hij de wandelaars en de bergbewoners aanspreken, om zo over te stappen naar de bredere ecologische context: het uitsterven van vogelsoorten, de bijensterfte, de plasticsoep.

Braun: “Hier in de Alpen zijn ze bezorgd over de dooi van de permafrost, de bevroren bergbodem, maar er is iets wat mij veel meer zorgen baart en dat is de dooi van de permafrost in de arctische gebieden: in Siberië, Noord-Amerika en Canada. Vorige maand stond het in de Süddeutsche Zeitung: wereldwijd zitten we nu al op het dooiniveau dat pas in 2090 werd verwacht! Het methaangas dat daar vrijkomt, versnelt het broeikaseffect, dat is als een brandversneller. Nu zijn er in Alaska én Siberië én Groenland bosbranden op een nooit geziene schaal. Die jagen een massa CO2 in de lucht, en de impact op het klimaat is immens.”

De bus is soms te klein voor zoveel rampen.

Duurdere skipassen

Fotograaf Josef Öfner (78) is een man met een timide oogopslag. Hij was vroeger onderwijzer, en daarna medewerker aan erfgoedprojecten. Hij kent het landleven. Toen zijn vader niet terugkeerde van de oorlog, is hij opgevoed op de boerderij van zijn grootouders. Öfner, die in Längenfeld woont, zag hoe zijn dorp en alle andere dorpen in het Oetztal door het toerisme veranderden: “De mensen verdienden goed, maar de dorpen zijn onherkenbaar geworden.” Huizen in natuursteen, gebouwd met zuinig boerenverstand, zijn tegen de grond gegooid en vervangen door betonnen huizen. Hij zegt het voorzichtig: niet iedereen is gelukkig met die ontwikkeling. “Het is de uniformisering: niet alleen de stadscentra, maar ook de dorpskernen worden onderling verwisselbaar.”

De foto’s van Öfner worden bewaard in het Heimatmuseum van Längenfeld-Lehn. We rijden ernaartoe. De twee vrouwelijke curatoren zijn van de stad. Ze geven Öfner een knuffel.

Zijn foto’s heeft hij vooral tussen 1970 en 1990 gemaakt. Verweerde mensen die brandhout en dikke pakken hooi op hun rug dragen, of vrouwen die in de winterse kilte kleren wassen aan de dorpspomp. Het is documentair werk, ‘bijna antropologisch’, zo wordt het omschreven. Maar welke antropoloog fotografeert werklieden die asfalt komen leggen in het dorp? De hete pletwals met bovenop de zittende bestuurder, het harken en het schoffelen, het stomen van de zwarte korst. Ik vraag hem hoe hij die andere verandering ervaart, die van het klimaat. Hij en zijn vrouw wandelen vaak in de bergen, ze zien de gevolgen met lede ogen aan.

Öfner: “Tussen twee berghutten van Sölden, op 2.400 en 3.000 meter hoog, was er vroeger een prachtige oversteek over het ijs van de Gurgler Ferner. Daar is intussen zoveel weggesmolten dat je tussen rotsen en steenslag moest oversteken. Lastig en onveilig, dus heeft men twee jaar geleden een dure hangbrug gebouwd. Je loopt niet meer over ijs, je loopt boven een gat van stenen en gruis, intreurig! Sneeuw en ijs hoorden bij ons landschap, bij onze bergen. Dat raken we nu kwijt. Onze dorpen verliezen hun karakter. Onze bergen verliezen hun identiteit.”

Ik zie hier soms nog ‘karakter’ dat ik verdwenen achtte. Zoals gisteren die minigolf: dat zoiets er nog is, verheugt me. Hoeveel avonden we daar hebben doorgebracht! De sleetse banen tussen de kleine appelbomen, de tl-verlichting onder de hoed van de cementen paddenstoelen, dat landerig lummelen met plankjes en potloden, en toch wilde je daar zijn. Alsof je na een dag afstanden afleggen alleen nog maar ter plaatse wilde trappelen. Alleen nog maar afgemeten passen kon zetten, om dan een bal door een smal poortje van een molenhuis te mikken. Bergen zijn niets zonder minigolf.

Na mijn bezoek aan Josef Öfner en in afwachting van de bus naar Sölden lift ik. De eerste lift is er al na vijf minuten, de bestuurder is vijftig jaar berggids en skileraar geweest. Hij zegt dat alle twintigduizend inwoners van het dal afhankelijk zijn van de klimaatverandering, omdat iedereen hier leeft van het toerisme. “En dan vooral van het wintertoerisme. Zelfs de boeren leven ervan door weiden te verhuren in het skiseizoen.”

Met de korter wordende winters vindt hij het onbegrijpelijk hoe de grootschaligheid nog altijd toeneemt. Zo wil het skigebied Sölden een fusie aangaan met het skigebied van het Pitztal, met voor 120 miljoen euro nieuwe infrastructuur, en met de bouw van skipistes op een gletsjer. “Niemand van de bewoners of de lokale besturen zit daarop te wachten, het zijn de kabelliftindustriëlen die het pushen. Om hun dure investeringen rendabel te maken, móéten de skigebieden grootschalig zijn.”

Oostenrijk heeft al een megaskiarena waarbij negentig skigebieden zich hebben aangesloten: 2.750 kilometer piste, het op één na grootste skigebied ter wereld. “Die groei is toch niet te begrijpen als de basis van alles, sneeuw en winter, zo onzeker is geworden?”

Lang blond haar, honkbalpet en een sportieve auto. Niet meteen het type dat lifters meeneemt, en toch stopt ze. Ook haar familie leeft van het toerisme. Haar oom heeft een sportwinkel, en haar ouders hebben een restaurant en een café. Zij studeert aan de hotelschool, ze zal later één van de familiezaken overnemen, maar die toekomst is ongewis ‘door het klimaat’. Neem de oom met de sportwinkel; die moet geregeld investeren in nieuwe uitrusting en materiaal, maar hij twijfelt: moet hij inzetten op de winter en het skiën, of op de zomer en de alsmaar populair wordende mountainbike en e-bike?

Skiën wordt een probleem, zegt ze. Om de skiërs genoeg goede sneeuw te bezorgen zijn er meer sneeuwkanonnen nodig, en meer pistes in hoger gelegen gebieden. “Dat zal de skipassen duurder maken en die zijn nu al zo duur. Als die dure pas dan gepaard gaat met een kwakkelwinter, krijg je gefrustreerde gasten die op den duur niet meer terugkomen.”

En ook: stel dat je in hoger gelegen pistes investeert, wat doe je dan met je lager gelegen pistes en liften? Sluiten of nog onderhouden? Ze zegt het nuchter: “Het klimaat en de gevolgen ervan, dat is een thema op al onze familiefeesten.” Prettig eindejaar. Het ijs smelt sneller in de glazen.

Fietsrepubliek

Ik zie Ludwig Braun ’s avonds terug in de plaatselijke Raiffeisenkasse. In de exporuimte van de bank is er een feestelijke receptie: de viering van honderdvijftig jaar DeutscherAlpenverein. Die Duitse Alpenvereniging heeft hier aan de wieg van het bergtoerisme gestaan. Er is een zomer met evenementen gepland en de Gletscherfeuerwehr zit ook in de agenda.

De notabelen dragen wollen tirolervestjes in moderne snit, er is wijn en bier, en aan de muren hangen etsen van gletsjers en sneeuwtoppen. Ludwig Braun kent de exposerende kunstenaar. Harold Henker (40) vertrekt elke winter voor drie maanden naar het hooggebergte om er te verblijven tussen sneeuw en ijs. “Hij bouwt een iglo en leeft als een poolreiziger in temperaturen net boven het vriespunt.” De man is geen escapist, geen kluizenaar, hij heeft vrouw en kinderen, maar om echt goed te kunnen etsen wil hij één zijn met zijn onderwerp. De kunstenaar is een duurzame alternativo, veel van zijn uitrusting ontwerpt hij met materiaal uit de kringloopwinkel. Op zijn eenzame hoogte heeft hij slechts één gezelschap, een onhandig grote alpenhoorn.

Op de receptie tref ik ook een liefhebber van downhill mountainbiken. Een zomersport waar nogal wat sportwinkels op inzetten, nu het winterseizoen precair is geworden. Bij downhill suis je via een parcours bergaf, en zoals bij het skiën heb je gemarkeerde pistes: groen en blauw voor beginners, rood voor gevorderden, zwart voor de geoefenden. De obstakels zijn rotsen, de fietsen zijn zwaarder dan gewone mountainbikes, en het zijn Amerikanen die de trails komen aanleggen, “de paden, de bewegwijzering, alles”. Sölden noemt zich nu Bike Republic.

De nacht valt over het dorp. De nacht is dit houten balkon met de bloembakken en de witte, roerloze plastic stoelen, het donkerblauw van de bergen, het niet aflatende gutsen en neerstorten van een onzichtbare bergstroom.

Kinderbergen

Vandaag staat de brandweerbus op het pleintje voor de middenschool van Sölden. Het is wachten op de kinderen van het eerste middelbaar. Hun speelplaats grenst aan het kerkhof met zijn lijdende christussen aan smeedijzeren kruisen. Braun is ook christen en brengt zijn geloof ter sprake. “God heeft ons niet gevraagd om onszelf en de aarde op de fossiele brandstapel te gooien, maar dat is wel wat nu gebeurt.” Vanuit zijn geloof vindt hij dat we “anders moeten omgaan met de schepping” en dat het een kwestie van naastenliefde is. “Wie zich bekommert om de aarde en de natuur, moet zich ook bekommeren om de kinderen en arbeiders in Congo die tegen een slavenloontje kobalt moeten delven voor onze smartphones.”

De twintig scholieren zijn gearriveerd. Braun legt uit wat een glacioloog is en wat hij als zijn opdracht ziet. Hij zegt dat de klimaatverandering door de mens in gang is gezet en bijna niet meer te stoppen is. “Wij kunnen minder autorijden of de thermostaat wat lager draaien, maar het ontdooien van de permafrost in de poolgebieden kunnen wij niet tegenhouden.” Het klinkt als ‘en op het einde winnen de Duitsers’. Maar hela, hola, vandaag gaan we niet doemdenken, we gaan tekenen en schilderen! “Hoe jullie je de bergen en het bergtoerisme voorstellen als jullie het voor het zeggen zouden hebben.”

Het zijn twaalf- en dertienjarigen, ik ben verwonderd dat ze niet meesmuilend reageren op die gepensioneerde met zijn ouderwetse theatrale gebaren. De leraar zegt dat het een nieuwe generatie is, “ze zijn minder verslingerd aan de smartphone, ze komen graag buiten en ze doen graag iets met hun handen”.

Kleurpotloden, wasco’s en waterverf worden uitgedeeld. Ze krijgen anderhalf uur en gaan ongedwongen onder de bomen of tegen de schoolmuur zitten. Er zijn kinderen die zonder aarzelen potloodalpen kunnen scheppen, met pieken en dennetjes, maar er zijn er evengoed die klagerig vragen: ‘Herr Lehrer, wat moet ik tekenen?’ Algauw komt ook de vlakgom boven: huis te groot, mensje te klein, krijg ik een nieuw blad?

Ik vraag de leerkracht of het klimaat een onderwerp is in zijn lessen. Ja, zegt hij, het komt ter sprake in aardrijkskunde, biologie en Duits (“als ze kranten en tijdschriften lezen”). Hij moet die belangstelling niet schools opleggen, “het is interesse vanuit de kinderen zelf, het houdt hen bezig”. En, voegt hij eraan toe: “Allemaal kennen ze Greta Thunberg.”

Eén meisje tekent een hotel. De naam op de gevel is Hotel Schöne Aussicht. “Heb je die naam zelf bedacht?”, vraagt Braun. Het meisje kijkt op. “Niets bedacht”, zegt ze. “Dat is mijn hotel. Als ik groot ben, zal ik het overnemen van mijn ouders.” Haar hotel heeft nu al veel zon, een groot blauw meer en een cocktailbar.

© Humo