Direct naar artikelinhoud
Interview

Bettie Elias, schrijfster en echtgenote van Noël Slangen: ‘Hij is jarenlang emotioneel verwaarloosd, maar hij is een vechter’

‘Op mijn 33ste wilde ik eens een normale relatie. En toen werd ik verliefd op een jongen van 21.’

Dik drie decennia lang was de Hasseltse Bettie Elias (65) een van Vlaanderens hardst werkende jeugdboekenschrijvers: 32 boeken in 34 jaar. In bijberoep! Vorige maand maakte ze met Het tuinfeest de overstap naar misdaadromans voor volwassenen. Elias is ook de echtgenote van Noël Slangen (54) en al jarenlang administratief directeur in diens bedrijven.

Manlief Noël Slangen heeft zich de voorbije decennia op opmerkelijke wijze, vaak met kabaal en schandaal, op de voorgrond van de vaderlandse politiek gewerkt. Eerst als zaakvoerder van Slangen & Partners: als ’s lands eerstaangewezen spindoctor voorzag hij achtereenvolgens de Limburgse SP rond Willy Claes, de CVP van Theo Kelchtermans en de VLD van Guy Verhofstadt van advies én massa’s kiezers. Later was hij onder meer lid van de Beleidsraad van premier Verhofstadt en ook zelf politicus. Wanneer we zijn vrouw bezoeken, trekt hij zich – enigszins atypisch – discreet terug in een andere kamer.

Toen u in 2017 de vraag werd gesteld ‘wanneer u eens een volwassenenroman zou schrijven’, reageerde u nog licht geërgerd: ‘Ik vind dat een rare vraag. Alsof dat van mij een betere schrijfster zou maken. Aan een auteur van volwassenenromans vraagt men toch ook niet wanneer hij of zij eens een jeugdboek schrijft?’

(lacht) Ik vind dat nog steeds, ook al heb ik nu een misdaadroman geschreven. Ik schreef graag voor kinderen, maar na 32 boeken bleek ik toch behoefte te hebben aan een nieuwe uitdaging. Dat gevoel stak de kop op nadat we gestopt waren met ons communicatiebureau, dat we in 2013 verkocht hebben. Ik heb toen een tijdje geworsteld met de vraag ‘En, wat nu?’ Ik dacht: ik kan toch niet élke dag gaan wandelen of fietsen?

“Ik denk niet dat ik nog terugkeer naar de jeugdliteratuur. Ik heb een nieuwe richting gevonden, en ga daarin voort. Ik ben al bezig aan mijn tweede misdaadroman.”

U omschreef het creatieproces van Het tuinfeest als een puzzel. Hebt u bij momenten gedacht dat u hem niet gelegd zou krijgen?

“Ja. Wanneer ik vroeger aan een kinderboek begon, wist ik nooit waar ik zou uitkomen. Maar bij dit soort boeken gaat dat niet, dan rijd je jezelf vast. Dat is frustrerend en tijdrovend, het was een grote aanpassing.

“Bij mijn tweede boek probeer ik zo’n tijdverlies te vermijden. Maar het is ook niet zo dat ik alles al vooraf uitdenk, bij mij komen de ideeën al schrijvend.”

Uw uitgangspunt voor het boek was de gedachte dat iedereen in staat is om een moord te plegen.

“Er zijn bepaalde omstandigheden voor nodig, maar in iedereen schuilt een potentiële moordenaar. Stel dat iemand je dochter iets aandoet, hoe ga je daar dan mee om? Als je de krant leest, is het opvallend hoeveel moorden dicht bij de werkelijkheid van elke dag worden gepleegd.”

Huis-, tuin- en keukenmoorden?

“Zoiets. (lacht)

Uit wat voor nest komt u?

“Ik ben opgegroeid in Kiewit, net buiten Hasselt. In een eenvoudige, goede familie, met zorgzame, hardwerkende ouders. Mijn moeder was huisvrouw, mijn vader vertegenwoordiger in sigaretten.

“Eigenlijk had ik een heel normale jeugd. Ik zat bij de jeugdbeweging en ik las heel graag – dat was het zo’n beetje. Enkele jaren later trouwde ik, en op mijn 22ste kreeg ik mijn eerste kind. En niet veel later dacht ik: ‘O, help! Er moet toch meer zijn dan dit?’ Pas op: ik stond achter dat huwelijk, en ik was heel blij met Stien, mijn oudste dochter. Maar plots kreeg ik het gevoel dat ik helemaal vastzat.

“Ik denk dat jonge mensen nu veel meer nadenken over hun toekomst, dat ze beter weten wat ze willen en vooral níét willen. Ik ben me dat eigenlijk pas beginnen af te vragen nadat ik al bepaalde keuzes had gemaakt. Van thuis uit werd dingen in twijfel trekken ook niet echt gestimuleerd. Zij vonden het prima: trouwen, kindje en hopelijk ergens een vaste benoeming. Het was niet evident om die keuze ongedaan te maken, maar na een paar jaar waren mijn man en ik uit elkaar gegroeid.”

‘Onze drie jongste kinderen zijn naar de freinetschool geweest, omdat ze daar – naast rekenen, lezen en schrijven – ook andere dingen leren.’

U bent als prille twintiger een tijdje lerares geweest.

“Heel kort. Ik vond het vreselijk en ongelooflijk saai.”

Omdat u kinderen die liever elders zouden zitten les moest geven over iets wat hen niet interesseerde?

“Net die kinderen waren dan meestal nog het interessantst. Ik heb ook lesgegeven in de Grieks-Latijnse, aan van die harde werkers, en dat vond ik nog saaier. (lacht)

“Ach, ik paste gewoon niet in het schoolsysteem. De meeste leerkrachten gaven toen nog les met een tunnelvisie. Dat ik weleens op uitstap ging met mijn leerlingen werd bijvoorbeeld niet gewaardeerd. Ik heb in Hasselt ook een tijdje lesgegeven in een nonnenschool. Omdat ik mijn collega’s inspiratieloos vond, ging ik ’s middags lunchen in de stad – maar van de directeur mocht dat dan absoluut niet in dit of dat café. Veel bemoeienissen. Ik ben er snel mee gestopt.”

Herinnert u zich nog wat uw kinderdroom was?

(schouderophalend) Het zou kunnen dat ik ooit popster heb willen worden. Dat ik een lerarenopleiding ging volgen, zal vooral van thuis uit gestimuleerd zijn. Dat was in die tijd een voor de hand liggende keuze voor meisjes uit eenvoudige families. Verpleegster of lerares: dat vonden mijn ouders wel iets.

“Op mijn zestiende wilde ik vooral naar het buitenland. Afrika of zo. Dat was toen mijn droom.”

Bent u er ooit geraakt?

“Vooral de laatste jaren, nadat we ons communicatiebureau hadden overgelaten. Het werk zat erop, maar ik wilde mijn jarenlang opgebouwde ervaring – als zelfstandige en in de communicatiesector – doorgeven. Zo ben ik terechtgekomen bij Ondernemers voor Ondernemers, dat start-ups in onder meer Afrika stimuleert. Ik zit er nu al een paar jaar in de raad van bestuur, en ben al vaak naar Rwanda, Kenia en vooral Uganda gereisd.

“Ondernemers voor Ondernemers geeft niet zomaar geld, het is meer een uitwisseling van ideeën en ervaring. In Afrika staan ze daar erg voor open, zolang het niet op een paternalistische manier gebeurt. Het is in elk geval iets helemaal anders dan de derdewereldhulp van vroeger – een woord dat nu trouwens niet meer gebruikt wordt, en terecht.

“Noël en ik hebben ook geïnvesteerd in een jong IT-bedrijfje van vier Rwandezen. Nu stappen we in microkredieten voor ondernemende vrouwen in Congo.”

Rwanda is tegenwoordig een economisch boomend, vooruitstrevend en proper land. ‘Het Zwitserland van Afrika’, zegt men.

“In elk geval een beetje een eiland binnen zwart Afrika. In vergelijking met de Ugandezen zijn ze er een stuk gereserveerder, maar dat heeft natuurlijk met de genocide te maken. De jonge mensen met wie wij werken, waren ongeveer zes of zeven toen die massamoord plaatsvond: dat moet een gigantische impact hebben gehad. Naarmate we hen beter leerden kennen, vertelden ze er steeds meer over. Zelf mogen ze daar niet over beginnen. Verboden door de overheid, die niet wil dat er nog over Tutsi’s en Hutu’s gepraat wordt. Maar die mensen lopen daar natuurlijk wel nog rond met al hun trauma’s.”

Waar hebt u Noël 33 jaar geleden leren kennen?

“In de stripwinkel waar hij toen, op zijn achttiende, werkte. Hij gaf ook een tijdschrift uit, Stroop over Hasselt, en wilde daarin iets publiceren over mijn eerste kinderboek, dat ik net af had. Van die eerste ontmoeting herinner ik me niet veel meer. Ik denk dat ik hem meer was opgevallen dan omgekeerd (lacht) – dat heeft hij me achteraf toch verteld. Daarna bleven onze paden elkaar kruisen. Ik werkte in die tijd bij een organisatie die alternatieve kindervakanties organiseerde, en hij heeft daar zijn burgerdienst vervuld.

“Het heeft voor mij nog wel eventjes geduurd voor de vonk oversloeg, maar na een paar maanden begon er toch iets te smeulen. Eén van mijn helderste herinneringen uit die tijd is, vreemd genoeg, die keer toen zijn neus plots begon te bloeden terwijl we stonden te praten. (lacht)

Wat vonden uw ouders van Noël, toen u hem ging voorstellen?

(lacht) Ik heb daar wel een tijdje mee gewacht. Noël is twaalf jaar jonger – ik was toen 33, hij 21 – en daar zaten mijn ouders niet echt op te wachten. Ikzelf trouwens ook niet – ik heb de relatie zelfs een tijdje tegengehouden. Nadat ik van mijn eerste man was gescheiden, heb ik een paar relaties gehad die niet echt doorsnee te noemen zijn. Ik was bijvoorbeeld een tijdje samen met iemand die per se naar Amerika wilde verhuizen. Maar ik wilde Stien niet zomaar uit haar omgeving rukken, dus dat is niet doorgegaan. Ik ben ook een jaar of twee verliefd geweest op een homoseksuele man.

“Daarna heb ik me voorgenomen: ‘Vanaf nu wil ik alleen nog maar een heel normale relatie.’ En vervolgens werd ik verliefd op iemand van 21. (lachje) Ik moet er wel bij vertellen dat Noël mentaal veel ouder was dan iemand van 21, en ik een stuk jonger dan mijn biologische leeftijd. (lacht) Ik heb eigenlijk altijd – toen en nu – het gevoel gehad dat we even oud zijn. De meeste jongens van 21 denken vooral aan uitgaan en vinden hun vrienden belangrijker dan hun lief, maar zo heb ik Noël nooit gekend. Hij was toen al vooral bezig met alles wat hij wilde realiseren. Hij heeft in diezelfde periode ook zijn reclamebureau opgericht.”

Enkele jaren geleden zei Noël over zichzelf: ‘Mocht ik vandaag mezelf als twintiger tegenkomen, ik zou denken: ‘Wat een etter!’ Ik was arrogant en aanmatigend. Onaangenaam, zelfs.’

“Dat heb ik ook weleens gedacht, ja. (lacht) Tegen mij was hij niet onaangenaam, maar ik zag hem soms bezig tegen anderen, of in interviews, waarbij ik dacht: ‘Allee, móét je dat nu zeggen?’ Hij is een tijdlang heel voortvarend geweest, hè. Maar tegelijk is dat ook net wat me in hem aantrok. Hij had een enorme drive, hij was zeer ambitieus.”

Toen uw jongste dochter Emma geboren werd, was u 44.

“Maar ze was geen ongelukje! Er zit wel zes jaar tussen Simon en Emma, mijn twee jongste kinderen, en tussendoor heb ik nog een miskraam gehad. Maar mijn gynaecoloog zei: ‘Als je graag nog een kind wilt, ga er dan voor.’”

Was dat altijd al het plan, vier kinderen?

“Toen ik zestien à zeventien jaar was: ja. Wij waren thuis maar met twee – ik heb één broer – en dat vond ik te weinig. Ik was daarom ook altijd bevriend met meisjes uit grote gezinnen: ik vond dat gezellig. (lacht)

“Eén van de eerste dingen die Noël me zei toen ik hem leerde kennen, was: ‘Ik wil geen kinderen.’ Waarop ik: ‘Dat komt goed uit, ik heb er toch al één.’ (lacht) Best grappig dat we uiteindelijk toch samen voor een kroostrijk gezin hebben gekozen.”

Wat zijn de belangrijkste waarden die u uw kinderen probeert mee te geven?

“We vonden het vooral belangrijk dat ze zelfstandige, kritische en gelukkige mensen zouden worden. De drie jongste zijn naar de freinetschool geweest, omdat ze daar – naast rekenen, lezen en schrijven – ook andere dingen leren. Vaardigheden en kennis die wat meer in de maatschappij geworteld zijn. We wilden onze kinderen meegeven dat iedereen op deze wereld gelijk en even belangrijk is – dat is tegenwoordig niet meer zo evident, hè.”

Pakt u het anders aan dan hoe u zelf bent opgevoed?

“Het enige verschil is dat wij misschien iets bewuster gezocht hebben naar een goede opvoedingsmethode. Mijn ouders waren heel vrijgevige mensen. Hoewel ze niet veel hadden, was iedereen altijd welkom. Voor iedereen stond er koffie op tafel.”

Over de armoede waarin Noël is opgegroeid, heeft hij al vaak gepraat: ‘Het was een extreme situatie, vierdewerelds. Mijn ouders waren bekend in zowat alle cafés in Hasselt. Naar mij en mijn zus werd minder omgekeken. Geregeld zagen we vader of moeder een heel weekend niet.’ Viel dat nog aan hem te zien, toen u hem leerde kennen?

“Dat viel niet zo op, want toen hadden we allebei niets. (lacht) Noël ondernam al van alles, maar had nog niets opgebouwd. Zelf moest ik, als alleenstaande moeder, goed uitkijken om rond te komen.

“Ik denk ook niet dat de armoede van zijn thuissituatie het echte probleem was. Het ergste was natuurlijk dat hij jaren emotioneel verwaarloosd was. Dat heeft een stempel gedrukt – dat kan ook niet anders. Noël is een heel gevoelige man. En hij heeft een enorm rechtvaardigheidsgevoel, dat volgens mij een gevolg is van wat hij heeft meegemaakt.”

Hoe komt dat rechtvaardigheidsgevoel in hem nu naar boven?

“Noël is actief bij het Kinderarmoedefonds en heel wat andere organisaties. Hij is uit zijn situatie geraakt, maar is daarmee wel één van de uitzonderingen. Daarom doet hij nu alles wat hij kan om het voor anderen makkelijker te maken. Hij is bijvoorbeeld erg geïnteresseerd in de mechanismes die armoede veroorzaken. Vreemd genoeg is men daar nu pas volop onderzoek naar aan het doen.”

‘Noël is een tijdlang heel voortvarend geweest, maar tegelijk is dat ook net wat me in hem aantrok.’

Eén van uw jeugdboeken, Jan en Jan, is gebaseerd op een Humo-interview met Jan Hoet, met daarin een opmerkelijke anekdote over zijn vriendschap met een gewonde ekster. ‘Die vogel was mijn vriend’, zei hij. ‘Hij ging vaak mee met mij naar school en hij kon spreken. Hij zei ‘Jan’, meer niet. Jan: dat was mijn naam, maar ook zijn naam. We begrepen elkaar: we waren allebei eenzaten.’

“Toen ik dat las, zag ik meteen het hele boek voor ogen. We hebben de boekvoorstelling samen gedaan, in De Ultieme Hallucinatie in Brussel. Een heel plezante gebeurtenis, hij was in een goede bui, en heel enthousiast. Dat boek is destijds ook goed onthaald.”

Het tuinfeest begint met enkele scènes van gebroken relaties, echtparen die elkaar niet meer in de ogen kunnen kijken. Hebben Noël en u ook moeilijke periodes gekend?

“Niet alles wat ik schrijf, is uit het leven gegrepen, hè. Ik kan goed fantaseren. (lacht) Maar er zijn zeker periodes geweest dat we het niet makkelijk hadden. Toen de kinderen nog heel jong waren, was de combinatie met het vele werk lastig. En zijn plannen om in de politiek te gaan vond ik ook maar niets. Ik vind politiek heel belangrijk, maar partijpolitiek? Dat is spelletjes spelen en messen in ruggen steken – dat zie je duidelijker dan ooit in het politieke landschap van nu.

“Noël had het daar ook lastig mee. Als je lid bent, móét je het partijstandpunt volgen. Noël is een denker, en een denker is interessanter als hij of zij niet aan een vastomlijnde visie is gebonden. Partijpolitiek is vechten. Je grootste vijanden zitten altijd in je eigen partij. En Noël wilde graag zijn vrijheid terug.”

Vroeger zei u dat u vooral de combinatie zo leuk vond: werken in jullie consultancybedrijf Groep C én schrijven. Sinds 2013 is dat eerste weggevallen. Mist u het werk?

“In het begin zeker. Maar we hadden een heel mooie opportuniteit om het bedrijf over te laten, die konden we niet laten schieten. Sowieso was Noël uitgekeken op de communicatiesector, hij wilde stoppen. Ik nog niet, ik deed het op dat moment nog heel graag... (denkt na) Maar dat is een luxeprobleem, hè. En intussen heb ik mijn draai gevonden.”

Hij was het gezicht van jullie bureau en haalde de klanten binnen, u was administratief directeur. Hoe is het om zo’n bureau jarenlang als man en vrouw te leiden?

“Dat is niet evident, maar we hadden daar een goede afspraak over: op ons terrein hadden we elk het laatste woord. (lachje) Pas op: meestal wisten nieuwe medewerkers lang niet dat wij man en vrouw waren, en de meeste klanten evenmin. Pas na een tijdje hoorden ze dat dan toevallig. We liepen er niet mee te koop.”

Op de website van Groep C stond vroeger een verzameling citaten die de werknemers hadden gekozen.

“Dat klopt.”

Weet u nog wat het citaat van uw keuze was?

(denkt lang na) Nee. Weet ú het?”

‘Twee monologen samen maken nog geen dialoog.’ Jullie zijn allebei zelfverklaarde koppige mensen, ging dat citaat over u en Noël?

“Het zal zeker gebeurd zijn dat we naast elkaar hebben gepraat. Zeker als je boos bent, luister je niet meer naar wat de ander zegt. Maar dat zal dan vrijwel altijd over het bedrijf zijn gegaan. Ik ben altijd voorzichtiger geweest. Als we belangrijke financiële beslissingen moesten nemen, was Noël altijd tot meer risico’s bereid. Over persoonlijke zaken zijn we het doorgaans meteen eens.”

Zijn er dingen waarover hij niet zo goed kan praten?

“Soms, als hij aan het piekeren is, heeft hij wat meer tijd nodig. Dan schermt hij zich af, en zit hij op zijn eilandje. Naarmate je langer met iemand samen bent, kun je dat makkelijker plaatsen. Ik denk nu: ‘Ik zal het wel horen.’

“Je kent Noëls geschiedenis... Hij is in de loop der jaren soms heel hard aangepakt.”

Hij heeft inderdaad vaak in de vuurlinie gestaan, soms als neveneffect van zijn scherpe tong. In het BAM-dossier, in enkele juridische zaken, en ook omdat hij één van de eerste prominente politieke spindoctors van België was, in een tijd toen die hier nog met argwaan werden bekeken.

“De kritiek op zich raakte hem maar halvelings, hij was vooral bezig met zijn werknemers. Hij wist: die kritiek is niet goed voor onze onderneming. Als je elke maand vierentwintig werknemers moet betalen, tors je een grote verantwoordelijkheid. Zoiets neem je mee naar huis. Dat zijn geen gemakkelijke periodes geweest.”

Al uw hele leven woont u – op één jaar in Antwerpen en drie maanden in Amerika na – in het Hasseltse. Heeft u ooit de behoefte gevoeld om andere lucht op te snuiven?

“Niet echt. Noël zou nog graag eens ergens anders wonen – hij vindt Brussel de enige echte stad van België. Maar ik denk: wat in je hoofd zit, neem je toch overal mee. Wat verandert een andere woonplaats daar dan aan?”

Enkele jaren geleden was u bijna ministersvrouw geworden. Gwendolyn Rutten riep uw man toen halsoverkop terug uit vakantie om de ‘Brusselse’ minister in de Vlaamse regering te worden. Maar vierentwintig uur voor Bourgeois I de eed zou afleggen, liep het fout: Noël raakte niet op tijd in Brussel gedomicilieerd.

(wimpelt af) Eigenlijk hadden ze toch liever een échte Brusselaar, hoor.”

Als het goed was gekomen, was u wellicht toch maar verhuisd.

(fijntjes) Dat weet ik nog zo niet. (lacht) Emma, onze jongste, zat nog in de humaniora, ik denk niet dat ik ons boeltje zo snel bijeengepakt zou hebben. Ik was er trouwens ook niet zo scheutig op dat hij minister zou worden. Dan was hij nóg vaker weg van huis.”

Karel De Gucht zei eens: ‘De tomeloze ambitie van Slangen doet hem soms domme dingen doen.’ Herkent u uw man in die uitspraak?

(twijfelt) Ik vind Noël één van de intelligentste mensen die ik ken, maar tegelijk kan hij inderdaad heel naïef zijn over sommige dingen. Zoals over dat potentiële ministerschap. Achteraf zegt hij: ‘Dat zou niets voor mij geweest zijn’ – maar op het moment zelf zag hij dat helemaal anders. Dat heeft met een zekere naïviteit te maken, maar dat is niet per se een negatieve eigenschap. Wie zo in het leven staat, heeft genoeg durf om projecten aan te pakken die iemand anders links zou laten liggen. Plus: Noël is een vechter. Hij komt alles te boven.”

Het tuinfeest is opgedragen aan ‘Noël, mijn soulmate’.

“Het is het eerste boek dat ik aan hem opdraag. Hij heeft me altijd heel erg gesteund in alle boeken die ik heb geschreven, en hij is steeds mijn eerste lezer. We zitten in een nieuwe fase van ons leven, ik vond het gepast.

“We zijn graag in elkaars gezelschap. Al zolang we elkaar kennen, gaan we elke vrijdagavond op restaurant. Vanaf onze eerste week, al 33 jaar lang. Ook in zijn drukste periode of toen de kinderen nog klein waren. Dat was en is ons heilige moment. We hebben het altijd belangrijk gevonden dat we elkaar bleven zien als man en vrouw, en niet alleen als papa en mama. En het weekend hield hij altijd vrij voor het gezin – niet evident in de wereld van de politiek. Velen vonden dat raar, ik denk dat daar vaak grapjes of scheve opmerkingen over gemaakt zijn. Maar hij trekt zich daar niets van aan.

“Vier fantastische kinderen, een mooie plaats om te wonen en genoeg vrijheid om te allen tijde te kunnen doen wat we willen: ik denk dat we een mooi leven hebben.”

© Humo