Direct naar artikelinhoud
40 jaar De Morgen

‘Het Ajax van de journalistiek’: journalist Douglas De Coninck over 40 jaar De Morgen

Douglas De Coninck.Beeld Thomas Vanhaute

De hele zomer lang schrijven prominente De Morgen-pennen van vroeger en nu over hun bijzondere band met de krant. Deze week: Douglas De Coninck.

‘Ja, als gij dat echt zo graag wilt, hier drie maanden uw kas afdraaien tot de zaak op de fles gaat, is dat oké. Wat was het ook weer, lay-out of echt schrijven?”

Voorjaar 1988. Tegenover me, in een rokerige ruimte van een door konijnenweiden omringd kantoor­gebouw nabij het klaverblad van Zwijnaarde, zit een zorgelijk kijkende Paul Goossens. Het is anderhalf jaar na het faillissement. Het door lezers en muzikanten bijeen­geharkte geld is zo goed als op. Mijn jeugdheld ziet geen uitweg meer. Wekelijks komt er iemand op zijn deur kloppen in verband met een aanbieding, elders. Voor ik buitenga, zegt hij: “Ge verwacht toch niet echt dat ge ooit betaald gaat worden?”

Vier maanden later. De Brusselse redactie, gevestigd in een van het ABVV gehuurde verdieping van een herenhuis in de Marollen. Mijn buddy is Max Borka, een uit een Hollywood-productie uit de jaren 50 weggelopen figurant die vanwege niet nader toegelichte persoonlijke perikelen een pseudoniem bezigt. Max en ik, wij zijn de Brusselse stads­redactie. Ik vrees dat ik hem nog geld moet.

Ik schrijf over Paul Vanden Boeynants, hiv, de wraak­roepende opvang van de eerste asiel­zoekers in Zaventem, de nieuwe metro­lijn, Roger Nols. Ik sta naast de man en zie hem naar zijn hart grijpen als hij in het gemeentehuis van Schaarbeek de verkiezingsresultaten ziet binnenlopen die zijn einde inluiden – exit de enige extreem­rechtse burgemeester die we in dit land ooit hebben gehad. Ik ben de gelukkigste mens ter wereld.

Paul Goossens is op bezoek in Brussel, wenkt me. Hij stopt me een verfrommelde envelop toe met tien briefjes van 5.000 frank in. Daar moeten achteraf nog belastingen en vier maanden RSZ af, maar dat is hij er vergeten bij te vertellen. Ik ben nu ook officieel de gelukkigste mens ter wereld.

Zogenaamde kwaliteitskrant

Toch wringt er iets. Ik wist sinds mijn zevende dat ik journalist wou worden en ik ben er lang blind van blijven uitgaan dat dat ook moest gelden voor alle anderen op de redactie. Aan de koffie­machine gaat het de hele tijd over wie nu ook weer waar aan het solliciteren is, over wat er zou gebeuren als – God verhoede – een groot uitgeversbedrijf ons zou kopen. Over hoeveel beter het vroeger was.

Een constante in 40 jaar De Morgen: vroeger was het beter. Al wie de krant ooit om wat voor reden ook verliet, blijft er nog in lengte van jaren over zeuren. Sommigen grijpen elke bruikbare gelegenheid aan voor een commentaar op Facebook. Zogenaamde kwaliteits­krant. Je oog valt op de term, je wil reageren en je verbiedt het je vingers. Je denkt: ‘Is er jou in je hele leven werkelijk niks ergers overkomen?’

Ik snap het wel, ik snap het zelfs heel goed. Ik zie al die gezichten weer. Honderden. Ze hebben allen een stukje van hun ziel in de krant gelegd, zijn verjaardagen van hun moeders vergeten, hebben besloten om voorlopig niet aan kinderen te beginnen. De Morgen kruipt in je, en blijft daar zitten.

Ronald Claessens (1944-2012), rots op de eind­redactie, drinkebroer geweest van Louis-Paul Boon, pareerde elke door de mazen van zijn net geglipte taalfout met: “Het schone aan een gazet is dat ge elke dag opnieuw kunt beginnen. Behalve de zaterdag.”

Existentiële crisis

De mooiste momenten? Lastig. De periode 1992-1994, zou ik denken, toen we na een zoveelste existentiële crisis met een half gedecimeerde en een contingent stagiairs bevolkte redactie de krant weer draaiende kregen. Sarajevo unplugged. De dramatische verkoop­cijfers die tot ieders verbazing opeens omhoog­schoten. Vernemen dat Yves Desmet de nieuwe hoofdredacteur zou worden en De Persgroep zijn knapste marketing­jongen stuurde. Jules Hanot kwam met het nieuws, in het café van Johnny, in Anderlecht. We weenden. We bezatten ons. We hadden ons stuurloze schip op het droge gekregen.

Of misschien die oude ex-ingenieur van Tractebel die onlangs contact zocht. Ooit maakte ik een reeks over fraude met Belgisch ontwikkelingsgeld. Een van de afleveringen draaide om een ontziltings­installatie in Mindelo, op de Kaapverdische eilanden. Het geheel was er in kisten op een kade neergeploft, had de Belgische belastingbetaler een fortuin gekost en de mensen in Mindelo niet één druppel drinkwater opgeleverd. Tractebel had z’n geld opgestreken en verder kon het niemand een moer schelen. De ex-ingenieur: “Na uw artikel hebben we een team naar daar gestuurd, op onze kosten. We hebben het ding geïnstalleerd. We hebben er geen publiciteit voor gezocht, maar de installatie werkt. Ze werkt intussen al jaren.”

Er is een met erosie bedreigd eiland, ergens ver weg, waar mensen drinkwater hebben. Door een stuk in De Morgen. Elke (ex-)collega heeft vast wel zo’n verhaal. Die ene uitzonderlijke keer dat het er echt toe doet, iets teweeg­brengt. Dingen waarvan ik denk dat ze enkel – of in elk geval sneller dan elders – op deze redactie kunnen. Een hotelkamer boeken in Oostende. Onderzoeken. Tot het besluit komen dat de Luikse politicus Bernard Wesphael zijn echtgenote helemaal niet heeft vermoord. Dat luid en duidelijk poneren, dat er zich een gerechtelijke dwaling dreigt te voltrekken. Je zaak bepleiten bij een eerst nog argwanende chef. Uiteindelijk toch publiceren.

Twee weken later. Meegesleurd worden in een meute van camera- en geluids­mensen richting uitgang van het Bergense justitie­paleis. Een hand op je schouder. Een half gebroken stem: “Merci.”

Spontane sollicitanten

Deze reeks heeft omtrent 40 jaar De Morgen veel benoemd, maar het meest essentiële niet. Ik ben hier 29 jaar in dienst, de enige die kan zeggen onder elk van de twaalf hoofd­redacteurs te hebben gediend. Een van hen, toen net aangesteld, overliep als een voetbal­coach de namen van mensen bij andere media­huizen met wie hij het team wou versterken.

“Moet je niet doen”, zei ik. “Wij zijn het Ajax van de journalistiek.”

Kijk om je heen, probeer ze in kaart te brengen: de diaspora van geweldige journalisten die ooit hun aller­eerste stukje gepubliceerd kregen in De Morgen. Geert Buelens benoemde het in zijn bijdrage een beetje cynisch als “een uitstekende neus hebben voor talent”. Maar zo werkte het niet, of slechts heel occasioneel. Marianne De Baere, wier oog was gevallen op het werk van een introverte student fotografie met pukkels. Hij heette Stephan Vanfleteren.

Verder zat er zelden een idee of een plan achter. Vaak waren het spontane sollicitanten. Studenten met maar één titel op hun lijstje van verhoopte stage­plekken. Zoals aanstormend voetbal­talent droomt van de jeugd van Ajax, doet deze krant dromen. Die eerste jaren, met gammele contracten en korte nachten, die neem je erbij. De man die mij opleidde, de latere hoofdredacteur Rudy Collier, zei: “We smijten u in het water en we zien wel of ge kunt zwemmen.”

Zo ontluisterend kan een bedrijfs­geheim zijn. En het bewijst zich nog elke dag, misschien zelfs meer dan ooit. Robin Broos, Ewoud Ceulemans, Freek Evers, Pieter Gordts, Stavros Kelepouris, Michiel Martin, Bruno Struys, Katrin Swartenbroux, Femke van Garderen, Sara Vandekerckhove, Yannick Verberckmoes, Beau Wauters en een hoop anderen die ik stomweg vergeet: de taart is voor jullie.

Douglas De Coninck (53) werkt al 29 jaar bij De Morgen. Hij werkte onder alle hoofdredacteurs en maakte zowat elke crisis mee. Toch weigert hij mee te doen aan een cynisch vroeger-was-het-beter. Liever eert hij de jonge garde.