Direct naar artikelinhoud
OpinieVincent Stuer

Laten we gewoon toegeven: de tijd van de grote partijvoorzitters is voorbij

De Vlaamse partijvoorzitters tijdens een debat in Gent: Gwendolyn Rutten, John Crombez, Meyrem Almaci, Bart De Wever, Wouter Beke en Tom Van Grieken.Beeld Eric de Mildt

Vincent Stuer is theaterauteur, voormalig speechwriter bij de Europese Commissie, persvoorlichter van D66 in het Europees Parlement en politiek actief bij Open Vld. Hij schrijft deze bijdrage in eigen naam.

Het is een vreemd ritueel, waar de drie traditionele partijen aan vasthouden: na elke verkiezingsnederlaag wordt de voorzitter met de vinger gewezen, elke keer opnieuw wordt een aanstormend talent aangeduid en elke keer opnieuw bezwijkt de man of vrouw onder de ondraaglijke last die het partijvoorzitterschap is.

Een vervelend ritueel ook wel, want de malaise bij de drie middenpartijen bedreigt intussen de draagkracht van ons democratisch bestel in zijn geheel. Niemand, in geen van de drie partijen, gelooft dat een voorzitterswissel iets wezenlijks zal veranderen. Niemand, minst van al de kandidaten zelf, lijkt zinnens het grondig anders aan te pakken. En toch weet iedereen dat dit spelletje garant staat voor vijf jaar voortkabbelen en verder afkalven.

Laten we gewoon toegeven: de tijd van de grote partijvoorzitters is voorbij. Vraag is hoe het anders kan.

Le parti, c’est moi?

Het meest onhebbelijke gevolg van die gecentraliseerde structuur, die de Vlaamse partijpolitiek meesleurt uit het verleden, is de georganiseerde onverantwoordelijkheid ervan. Het blijft me verbazen met welk gemak de bredere partij, top én kader, zich telkens distantieert van de gevoerde politiek. Alsof parlementairen, bestuursleden of zelfs ministers passieve toeschouwers zijn in hun eigen partij… en misschien zijn ze dat ook. Als de voorzitter alleen wikt en beschikt, hoeven zij immers niet mee de verantwoordelijkheid op zich te nemen. Als de partijvoorzitter op papier een macht heeft die manifest en onverholen niet in verhouding staat tot zijn of haar gezag, is het verder elk voor zich. Terwijl politieke partijen net moeten zorgen voor samenhorigheid en eenduidigheid.

Vincent Stuer.Beeld Stefaan Temmerman

Het schimmenspel aan de top belemmert ook de noodzakelijke vernieuwing aan de basis. Zo’n voorzitter heeft immers geen tijd, en eigenlijk ook weinig aansporing, om werk te maken van een performante organisatie op alle niveaus. Zijn of haar rekening wordt gemaakt bij de eerstvolgende verkiezing, hoogstpersoonlijk. Nieuw talent zoeken en begeleiden levert dan weinig voordeel op en het voetlicht delen met anderen is onnatuurlijk. Je kunt niet tegelijkertijd spits en coach zijn, of toch niet als je zelf nog alles te bewijzen hebt.

Ook dat is fundamenteel: een politieke partij moet een vrijplaats zijn waar zo veel mogelijk mensen en ideeën aan bod komen, in gezonde concurrentie met elkaar. Nu worden beide versmacht in een topzwaar, nep-presidentieel systeem, waarin alle aandacht gaat naar de veel minder gezonde wedijver tussen een handvol kopstukken.

Voor alle drie de middenpartijen geldt: niet de voorzitter is het probleem, net zomin als een nieuwe voorzitter zelfs maar het begin van een oplossing is. Het partijvoorzitterschap zelf – overbeladen, uitnodigend tot onverantwoordelijkheid, tot desillusie gedoemd – en die hele structuur moet anders.

Twee verhalen

Een Spaanse uitdrukking wil – dat heb ik me toch laten vertellen – dat je van sommige mensen, als je ze op de trap tegenkomt, niet weet of ze naar boven of naar beneden gaan. Dat vat het verwijt tegen de traditionele partijen mooi samen.

Gwendolyn Rutten (Open Vld) staat de pers te woord in Brussel.Beeld BELGA

In elke partij zijn er critici die betreuren dat ze ‘geen verhaal meer hebben’, maar eigenlijk hebben ze nood aan twee verhalen. Als ‘staatsdragende partijen’ moeten ze een realiteit kunnen verklaren waar ze alle drie toe bijgedragen hebben; als ‘ideeënpartijen’ moeten ze uitleggen wat ze daaraan willen veranderen. Kiezers willen weten hoe de wereld eruitziet en hoe de wereld er volgens jou zou moeten uitzien. Ze begrijpen best dat er tussen beide een verschil is – dat er tussen droom en werkelijkheid weleens wetten in de weg staan en praktische bezwaren, dat moet je aan Vlamingen niet uitleggen – maar hun vraag is wat dat verschil over jou zégt.

In die spanning zit net je identiteit als politiek project: daadkracht en effectiviteit, maar ook verontwaardiging, ambitie en energie. De sp.a, op haar hoogtepunt, dat was Stevaert én Vandenbroucke. De VLD stond voor de visie van Verhofstadt én de realiteitszin van De Gucht. En het succes van N-VA ligt erin dat ze zowel beleidspartij als oppositiepartij is, met de bouwvakkershelm van De Wever en de bokshandschoen van Francken. Het ene kan niet zonder het andere.

De spanning tussen de twee verhaallijnen mag natuurlijk niet te groot worden, maar bij de traditionele partijen vandaag is ze afwezig. Dat is het bezwaar tegen de drie middenpartijen: dat ze eendimensionaal zijn en eentonig, immobiel en irrelevant, bordkartonnen advertenties voor alleen maar zichzelf.

De alomtegenwoordige partijvoorzitter is een deel van het probleem. Het is niet iedereen gegeven visionair te lijken terwijl je aan de dagdagelijkse werkelijkheid geklonken bent, een doener én een dromer zijn, aantrekkelijk te blijven als minnares terwijl je de schoonmoeder van elke regering moet spelen. De rol op zich is verkeerd.

Om meerdere verhalen te vertellen, heb je verschillende perspectieven nodig. En dat kan perfect.

Transitiemanager

In het Nederlandse model is het de fractieleider in de Tweede Kamer die de partij van dag tot dag smoel moet geven, in samen- of tegenspraak met de regering. Het organiseren van de partij en het brede netwerk errond is in handen van een niet-mandataris, met de opdracht talent aan te trekken en door te laten groeien, en om via congressen en werkgroepen de ideologische lijn van de partij fris te houden.

Je kunt zo’n organisatie niet zomaar doortrekken, maar de logica is wel waar de Vlaamse partijen nood aan hebben: twee sporen (een op korte en een op lange termijn) hebben nood aan twee functies.

De politieke lijn kan op Vlaams en federaal niveau perfect vormgegeven worden door de fractieleider en de vicepremier – dus niet langer door een partijvoorzitter die alles dubbel probeert te doen. Het zou de visibiliteit van de parlementairen verbeteren (en laat ons eerlijk zijn: ook de productiviteit van velen.)

“Het succes van N-VA ligt erin dat ze zowel beleidspartij als oppositiepartij is, met de bouwvakkershelm van De Wever en de bokshandschoen van Francken.”Beeld Photo News

De partijen zelf hebben nood aan een transitiemanager, die niet zijn ministers en fracties voor de voeten loopt, die niet de ambitie heeft hun opvolger te worden, maar die echt aan de slag gaat met het hervormen van de partijstructuur en het verbeteren van het politieke personeel – meer Patrick Janssens dan Louis Tobback. Ook voor de ideologische opfrissing kan best een ander profiel aangetrokken worden, iemand die wat verder af staat van de krantenkoppen en de dossiers van de dag. Want neem mijn eigen partij als voorbeeld: wie kan daar voor een ideologische herijking zorgen, iemand als Alicja Gescinska, of iemand als Bart Tommelein? Er zijn genoeg boeiende denkers in Vlaanderen, van alle stromingen.

Pas als die twee oefeningen geslaagd zijn, kan beslist worden over de politieke leiding naar 2024 toe. Opnieuw net als in Nederland, waar pas in aanloop naar de verkiezingen beslist wordt wie het boegbeeld van een partij is. Waar de man of vrouw in kwestie dan ook een écht mandaat krijgt om campagne en lijst naar de hand te zetten én achteraf de verantwoordelijkheid op zich neemt voor winst of verlies.

De middenpartijen hebben alle drie hetzelfde probleem: de partij moet professioneler, de fracties prominenter, de verhalen overtuigender. Wie het ook wordt, een voorzitter met een andere naam maar dezelfde aanpak, loopt zijn eigen partij in de weg.

Op een punt waar de drie traditionele partijen flirten met de irrelevantie kunnen we ons dat niet permitteren.