Direct naar artikelinhoud
Interview

Jens Dendoncker: ‘Ik zie mijn therapeut nog altijd, ik weet hoe snel de lamp kan uitgaan’

Jens Dendoncker: ‘Ik pikte het niet meer: om de paar dagen op de grond liggen schudden, geen treffelijke job kunnen vinden. Ik dacht: kust mijn kloten, ik ben weg.’Beeld Carmen De Vos

Komiek en presentator Jens Dendoncker (29) is niet zomaar gevraagd als gezicht van Rode Neuzen Dag. Ooit was hij zelf stuurloos en werd hij op het nippertje gered na een zelfmoordpoging. Vandaag verdeelt hij zijn tijd tussen een knap lief en een carrière in de spotlights. ‘Ik kan me geen beter scenario inbeelden.’

en

Op school noemden ze hem de marsman. Die vreemde vogel die op alles reageerde met mopjes. Die zich ook geen fluit aantrok van wat de anderen van hem vonden, zolang ze hem maar met rust lieten, met zijn boeken en zijn films.

Maar kijk nu: de marsman heeft zich ontpopt tot de posterboy van VTM. “Wie had er toen ook kunnen denken ze ooit een obese West-Vlaming met een baard op het scherm zouden loslaten?”

BIO * geboren in 1990, opgegroeid in Moen bij Kortrijk * won in 2015 de Lunatic Comedy Award en de Culture Comedy Award, en in 2016 Humo’s Comedy Cup * stelde in 2017 zijn eerste avondvullende show voor, Bang van Dendoncker, waar hij nog altijd mee toert * presenteerde datzelfde jaar het eerste seizoen van Hoe zal ik het zeggen? op VTM * speelde dit jaar een rolletje in Studio Tarara en dook regelmatig op als panellid in spelprogramma’s * vervangt nu Niels Destadsbader als jurylid in Belgium’s Got Talent en is een van de gezichten van de Rode Neuzen-campagne * woont met model en actrice Lauren Versnick in Antwerpen

De immer aimabele presentator van Hoe zal ik het zeggen? kan inmiddels nergens meer komen zonder dat mensen de verborgen camera zoeken – al leverde dat programma hem wel mooi een internationale Emmy Award op. Op vraag van Niels Destadsbader himself, die met een rugblessure zit, valt hij even in als jurylid voor Belgium’s Got Talent, samen met een paar andere VTM-coryfeeën is hij een van de gezichten van Rode Neuzen Dag. En op rode lopers staat hij tegenwoordig te blinken naast actrice en model Lauren Versnick, dochter van presentatrice Lynn Wesenbeek.

Proficiat, je hebt het officieel gemaakt in de showbizz.

“Ja, en nog steeds heb ik geen exuberante excessen gezien. Ik vrees toch dat mensen daar een verkeerd beeld van hebben. Dit is maar Vlaanderen, hè, de showbizz betekent hier au fond niets.”

Dendoncker groeide op in het onooglijke Moen, een gehucht bij Kortrijk. Leuk, rustig, ‘op den buiten’, zo vat hij zijn kindertijd samen. Zijn vader had een eigen IT-bedrijfje, zijn moeder deed de boekhouding. Een doorsnee, nuchter West-Vlaams middenklassengezin met twee kinderen: Jens en zijn jongere zus. “Mijn ouders waren heel zorgzaam, een tikkeltje overbeschermend ook.” Nooit mocht hij alleen naar de lagere school fietsen, een rit van amper een kilometer of twee. “Ik was heel snel afgeleid, waardoor ik pas rond mijn negende goed kon fietsen. Mijn ouders waren bang dat een voorbijvliegende vlinder genoeg zou zijn om me onder een auto te doen belanden.”

Op de middelbare school aardde hij moeilijk. In de strenge, katholieke colleges werd hij twee keer vriendelijk doch kordaat van school gestuurd. Niet omdat hij zo’n lastige puber was. “Ik kon er niet mee om dat elk conflict afgehandeld werd met vijf bladzijden straf. Bullshit vind ik dat, echt van een andere tijd. Ik was dan ook nog eens zo koppig dat ik ’s nachts geen vijf maar twintig bladzijden vol schreef en ’s morgens zo nonchalant mogelijk – terwijl ik eigenlijk kapot was – de leraar vroeg of hij kon teruggeven op twintig.”

Zijn grote redding – zo noemt hij het zelf – was de kunsthumaniora in Brugge, waar hij audiovisuele vorming volgde. Nu het plots niet meer zoveel uitmaakte of hij ’s ochtends op tijd kwam en of hij al dan niet ‘mijnheer’ zei, deed hij zijn stinkende best. Hij ging zelfs al op zijn zestiende op kot. Zijn ouders schrokken wel even toen ze zijn rapport kwamen halen en voor het eerst zagen wat voor types daar door de gangen dwaalden. “Maar ik heb daar vier van mijn gelukkigste schooljaren doorgebracht. Iedereen was er raar, waardoor ik niet meer de marsman was.”

Jens Dendoncker: ‘Mijn grote geluk is dat mijn pad na mijn depressie drastisch is gedraaid. Ik leid nu een compleet ander leven.’Beeld Carmen De Vos

Als een van de gezichten van Rode Neuzen Dag ga je binnenkort een aantal scholen bezoeken. Wat wil je die jonge gasten vertellen?

“Dat het geen schande is om je af en toe slecht te voelen. En dat ze moeten afstappen van het obsessieve idee dat alles cool, leuk, zalig, tof en great moet zijn. Je moet niet krampachtig proberen om het leven even fleurig te maken als de filters die je op Instagram vindt. Er zijn nu eenmaal dagen waarop alles tegenzit, of dagen die gewoon ‘ça va’ zijn, en dat is echt prima.

“Voor Rode Neuzen Dag is best wat onderzoek verricht, en de cijfers zijn redelijk heftig. Daar ben ik echt van geschrokken. Een op de vier jongeren heeft het op een bepaald moment mentaal heel lastig. En dan hebben we het niet over een dag depri zijn, maar over serieuze mentale problemen.”

Je bent zelf naar verluidt nogal een piekeraar.

“Ik denk graag na over heel veel flauwekul. De aard van het beestje zeker? Als puber was dat veel erger. Ik kon toen echt ondersteboven zijn als ik te veel indrukken te verwerken kreeg, en dan werd ik heel vermoeid of mistroostig.”

Je bent nogal enthousiast over stiltecaravans, een idee dat uit dat onderzoek komt.

“Er is een grote vraag naar een stille ruimte op scholen. Ik begrijp dat heel goed: die gasten krijgen constant impulsen, het stopt nooit. Dan is het goed om even, al is het maar een kwartier, niets te moeten horen. Geen muziek of gekwetter, geen smartphone om naar te kijken. Even alleen met je gedachten.

“Een op de vijf scholieren vraagt trouwens zelf om gsm’s op school te verbieden. Ik vond dat altijd wat overroepen, maar de druk die die jonge gasten ervaren vanuit sociale media is enorm. Het is ook bewezen dat elke like, elk hartje of duimpje dat je ziet passeren, een beetje dopamine aanmaakt. Dat is verslavend, terwijl het contrast tussen het gefilterde leven en de realiteit groot kan zijn.

“Ik vermoed ook dat veel jongeren door sociale media een vals gevoel van verbondenheid hebben, maar tegelijk echt contact missen. Echt praten met mensen, elkaar in de ogen kijken is er vaak niet meer bij. Ik denk dat ze met die dualiteit gewrongen zitten.”

Had een initiatief als Rode Neuzen Dag jou vroeger kunnen helpen, toen je het zelf moeilijk had?

(valt even stil) “Dat is een moeilijke vraag. Ik ben erg geschrokken van hoe snel het kan gaan: in amper een paar weken tijd ging ik van een beetje stuurloos naar een zelfmoordpoging. Het is goed om psychische problemen onder de aandacht te brengen, maar eenmaal zo’n proces is ingezet, heb je professionele hulp nodig.”

Het is geen toeval dat Dendoncker zijn schouders onder een campagne voor mentaal welzijn zet. Hij was 22 toen hij zich op een Chiroweekend laveloos dronk en ’s ochtends vroeg, toen hij dacht dat iedereen sliep, zelfmoord probeerde te plegen. Het moet een kwestie van seconden geweest zijn: twee vrienden die toch nog wakker waren, hoorden gestommel in de gang en konden hem net op tijd redden. Toen hij weer bijkwam op de overloop, overheersten teleurstelling en schuldgevoel. “Je denkt: zelfs dit kan ik niet goed doen. En nu betrek ik ook nog eens andere mensen in deze zever.”

Wat volgde, is volgens Dendoncker een van de meest surrealistische momenten uit zijn leven. Een van die jongens was zo kwaad en overstuur dat hij hem een paar meppen verkocht. Toen in de vroege ochtend de rest van de groep wakker werd, probeerde hij zich er half grappend van af te maken: “Zoals jullie kunnen zien, zakt mijn broek een beetje af. Dat komt omdat ik mij met mijn riem heb proberen te verhangen.”

Het was een combinatie van factoren, vertelt hij. Zijn studies – kunstwetenschappen en een lerarenopleiding – waren op niets uitgedraaid, hij woonde weer bij zijn ouders en zat vast in een dead-end job in Moen, als magazijnier in een bedrijf dat babyspullen en speelgoed verkocht. Ook zijn epilepsie, waar Dendoncker al sinds zijn puberteit veel last van heeft, speelde in die periode heel zwaar op. “Ik had het gevoel dat mijn leven volledig on hold stond.”

Was het woord depressie al gevallen?

“Nee. Mijn ouders en vrienden hadden wel door dat het niet zo goed ging, ik ging zelfs af en toe naar een therapeut. Maar alles ging zo snel dat niemand kon zeggen: hier klopt iets niet. Zelf had ik het gevoel dat ik de pedalen volledig kwijt was. Ik was niet meer de baas over mijn handelingen en gedachten. Maar had je me een week voor die poging gevraagd of ik ooit in staat zou zijn om mezelf iets aan te doen, dan zou ik gegarandeerd nee hebben gezegd. En een week nadien kon ik me niet eens meer inbeelden dat ik zoiets had gedaan. Het was een momentopname, een impuls.

“Later heb ik geleerd, van de therapeut met wie ik vandaag nog altijd werk, dat zelfmoord ook een daad van agressie is. Een middelvinger. Bij mij was het een fuck you naar het leven zelf. Ik vond dat ik het niet meer moest pikken: om de paar dagen liggen schudden op de grond, geen treffelijk job kunnen vinden. Op den duur denk je: kust mijn kloten, ik ben weg.”

Hoe vertel je zoiets aan je ouders?

“Ik heb dat redelijk direct gedaan: ‘Mama, papa, er is iets gebeurd. Ik heb me vannacht in een zatte bui proberen te verhangen’. Ik had niet eens door dat ik naar de psychiatrie zou moeten. Ik weet nog dat ik zei: ‘Het gaat nu al veel beter. Ik ga in mijn bed kruipen en morgen zal ik wel kunnen werken.’ Die avond ben ik opgenomen op de spoeddienst.”

Je belandt dan in de mallemolen van de psychiatrie. Hoe was dat?

“Op zo’n spoeddienst voor mensen met psychologische problemen kom je vaak terecht bij mensen die zijn opgepakt met een zware verslavingsproblematiek. Net als je iets heftigs hebt meegemaakt moet je een kamer delen met iemand die zich bijna dood heeft gedronken en ligt te lallen en te kermen. Dat was niet fijn.

“Over de psychiatrische instelling waar ik daarna een paar weken verbleef, kan ik niets verkeerd zeggen. Het was een mooi, nieuw gebouw dat veel rust uitstraalde. Het raarste vond ik dat er geen programma was. Ik verwachtte een dagvullend schema met behandelingen, maar die eerste dagen gebeurde er niets. Ik ging voortdurend aan de balie vragen wat ik moest doen. ‘Kom even tot rust’, zeiden ze. Maar geleidelijk aan schuif je op van de ene groep naar de andere.

“Het waardevolste vond ik dat ik heel feitelijk leerde wat een depressie eigenlijk was: wat het doet met een mens en hoe je daarin verzeild raakt. Dat heeft mij erg geholpen om mijn eigen situatie te plaatsen. Later heb ik veel gehad aan een creatieve therapie waarin je kunstwerken of gedichten verbindt aan die donkere periode.”

Wat is volgens jou het grootste misverstand over depressies?

“Dat veel mensen denken dat een depressie aan één voorval is gelinkt. Als iemand sterft, dan begrijpen mensen dat je rouwt. Maar na een half jaar voel je aan dat iedereen vindt dat je dat proces stilaan moet afronden om het leven weer op te pikken. Dat is niet anders bij depressies: mensen gaan op zoek naar ‘het probleem’ en een manier om dat op te lossen. Heb je geld te weinig? Werk wat meer. Is het gedaan met je lief? Zoek een nieuw. Voor mensen die er nooit zelf mee geconfronteerd zijn, lijkt zo’n depressie veel minder complex dan het is. Een echte depressie is allesomvattend, het is niet zo simpel om precies aan te duiden waar het probleem zit.

“In de weken na mijn poging zijn trouwens onwaarschijnlijk veel mensen mij komen vertellen dat ze ook al aan zelfmoord hadden gedacht, of het zelfs hadden geprobeerd. Ik heb het echt over een op de tien vrienden die met een gelijkaardig verhaal kwamen, terwijl ik er geen idee van had dat er iets aan de hand was.”

Je bent heel open over die periode. Niet bang dat zoiets als een etiket op je blijft kleven?

“Eigenlijk niet. Ik zit in de enorme luxesituatie dat ik van heel die episode geen gevolgen meer draag. Veel mensen met depressies hebben last van vooroordelen en stigma’s, bijvoorbeeld bij hun werkgever. Ik heb daar gelukkig geen last van. Natuurlijk ben ik bang dat me nog eens zoiets overkomt, ik weet hoe snel de lamp kan uitgaan. Dus ook al voel ik me prima, ik ga nog steeds regelmatig naar een therapeut.

“Mijn grote geluk is dat mijn pad daarna drastisch is gedraaid. Ik leid een compleet ander leven dan toen.”

Ook Dendoncker zelf kijkt met stomme verbazing naar die onwaarschijnlijke bocht. Net ontslagen in de psychiatrie, zat hij thuis met zijn vingers te draaien. Een paar vrienden die optredens organiseerden, trokken aan zijn mouw: of hij geen zin had om wat mopjes te komen vertellen? Wat later stond er zowaar een lokale serviceclub voor zijn deur: konden ze hem boeken voor een avondvullende show? Elke comedian zou zo’n vraag beoordelen als compleet van de pot gerukt, maar Dendoncker zei ja.

Het optreden had, zoals je kunt verwachten, niet veel om het lijf. Maar comedy beviel hem wel en Dendoncker klopte aan bij The Joker, het bekende comedycafé in Antwerpen. Hij schuimde open mics af en stak er in het wedstrijdcircuit al gauw met kop en schouders bovenuit. “Zodra ik doorhad dat ik van comedy mijn beroep kon maken, was dat mijn enige ambitie: er netto 1.500 euro per maand aan overhouden.” Dat lukte. Amper een paar jaar na zijn mentale crisis was Jens Dendoncker professioneel komiek. “En toen was ik perfect gelukkig.”

Zie je dat traject als puur geluk of geloof in je een soort voorbestemdheid?

“Mijn verhaal is één lange aaneenschakeling van toeval en geluk. Je moet op het juiste moment de juiste mensen tegenkomen. Om te beginnen had ik het geluk dat ik in 2016 Humo’s Comedy Cup won.”

Je wint zo’n wedstrijd toch vooral omdat je iets kan?

“Oké, maar als ik me in de eerste ronde had versproken, dan was ik er misschien meteen uitgevlogen. Na mijn overwinning vroeg productiehuis Shelter me of ik bij hen wilde werken als redacteur. In mijn allereerste week vertelde ik een of ander bullshitverhaal waardoor de baas – die er toevallig bij zat – dacht: godverdomme, dat is nog een leutige gast. En toen ben ik gevraagd voor een cameratest.”

Je bent alleszins niet bang. Ze vragen jou voor een avondvullende comedyshow, of als presentator, en zonder te verpinken zeg jij daar ja op, ook al heb je geen sikkepit ervaring.

“Op andere vlakken ben ik veel angstiger, maar ik heb geen enkele angst voor comedy. Ook omdat ik ondertussen al zo’n achthonderd keer heb opgetreden. Ik kan gemakkelijk een minuut voor ik het podium op moet nog rustig iets eten in mijn kleedkamer.

“Maar natuurlijk gaat het niet allemaal vanzelf. Comedy werkt alleen maar onder heel duidelijke voorwaarden: er is een zittend publiek en ik ben de enige met een microfoon. En als je werkt aan een tv-programma, dan supportert heel het team voor jou, dat is nu eenmaal hun job. Als ik drie grappen maak waarvan er maar één goed is, dan vertrouw ik erop dat die twee slechte er worden uitgeknipt. Je moet al je best doen om er niet grappig en sympathiek uit te komen. Op een feestje sta ik echt niet in het middelpunt van de belangstelling, dan ben ik zelfs eerder teruggetrokken.”

Is het een moeilijke spreidstand, het comedycircuit en de grote showbizzmachine?

“Ik vind het heel leuk dat die twee werelden naast elkaar kunnen bestaan. Er zullen ongetwijfeld mensen zijn die vinden dat ik mijn ziel heb verkocht. Misschien zou ik dat zelf denken, als ik iemand anders het had zien doen. Je maakt keuzes op basis van zoveel elementen. Vorige zomer zou ik nee gezegd hebben tegen Belgium’s Got Talent, maar als Niels je een week voor de opnames zelf belt, dan zeg je ja. Ik heb uiteindelijk maar één maatstaf: denk ik dat het leuk gaat zijn? Dat moet de norm zijn, als je het geluk hebt dat je je job graag doet en er ook nog eens goed voor betaald wordt. Want daar moeten we ook niet onnozel over doen: ik verdien een veelvoud van wat ik vroeger in dat magazijn kreeg.”

Hoe bevalt het BV-schap je?

“Eerlijk? Ik vind het niet altijd even prettig. Ik wil er niet te luid over klagen, het is tof als mensen je een schouderklopje geven voor wat je doet, en het is een kleine prijs voor wat ik allemaal mag doen. Maar onlangs op Pukkelpop was het niet meer leuk. Ik wil daar net als iedereen een paar optredens zien en ontroerd worden, maar ik werd er voortdurend aangesproken en aangeklampt.”

Jens Dendoncker: ‘Dat ze Lauren en mij the Beauty and the Beast noemen, vind ik best grappig. Ik weet hoe ik gepercipieerd word.’Beeld Carmen De Vos

Toen je voor het eerst met je vriendin Lauren Versnick op de rode loper verscheen, kopte een krant: ‘Beauty and the Beast’.

(gespeeld ernstig) “Ik was echt geaffronteerd. Zo lelijk is mijn vriendin echt niet, en ik ben niet zo vrouwelijk.

“Nee, in alle eerlijkheid: ik vind dat zelfs een beetje grappig. Een van de belangrijkste lessen in comedy is: je zwakte is je sterkte. Ik weet heel goed hoe ik gepercipieerd word en wat mijn persona is. Ik loop daar niet van weg.”

Je maakt van jezelf toch een typetje: de obese West-Vlaming?

“Nee, het kan mij gewoon niet zoveel schelen. Op wat slaat het als ik zeg: ik bén niet dik.” (lacht)

Het houdt je alleszins niet tegen om je halfnaakt in een gek pakje op televisie rond te hossen.

“O ja, hoe vreemder het kostuum, hoe liever. Ik hou erg van silly dingen. Ik kan erg genieten van vorm boven inhoud.”

Je wordt wel regelmatig gespot in de fitness.

“Je gelooft het bijna niet, maar tijdens een stand-upshow wandel ik tussen de 4,5 en 7 kilometer. Ik moet dus wel een beetje in vorm zijn. Ik zal het nooit uitdrukken in centimeters of kilogram, maar mijn conditie vind ik wel belangrijk, zeker met mijn epilepsie.”

Hoe is het daar eigenlijk mee?

“Best oké. Om de twee, drie weken heb ik een aanval: dat kan een kleine absence zijn, gewoon even staren, of echt schokken, zoals iedereen het kent. Dat is niet waanzinnig veel, en ook van intensiteit zijn ze meestal niet al te heftig. Misschien is dat dankzij betere medicatie, maar na vijftien jaar hebben ze de juiste cocktail nog niet gevonden.”

Hoeveel pillen slik je zo per dag?

“Op dit moment vijf of zes. Die zijn niet allemaal voor mijn epilepsie: ik heb ook last van mijn hart, waardoor ik nu bloedverdunners moet nemen. Dat komt wellicht omdat mijn lichaam tijdens zo’n aanval in overdrive gaat. Ik moet me ook regelmatig laten masseren: omdat ik zo vaak val, maakt mijn lichaam te veel kraakbeen aan en gaan mijn beenderen vastzitten.

“Wat duizend keer enger is dan het vallen, is het bijkomen. Het voelt alsof je aan het verdrinken bent in een donkere, dikke drek en iemand trekt je juist op tijd naar boven. (ademt een gulp lucht in) Die sensatie is heel angstaanjagend en dat went niet.”

Je hebt vorig jaar de uitreiking van de Emmy’s in New York moeten missen omdat je epilepsie toen te zwaar opspeelde.

“Ik wilde het risico niet lopen om een aanval te krijgen in het vliegtuig en dan zeven uur gevangen te zitten in een stalen tube. Dat zou moordend geweest zijn. Tijdens zo’n aanval spant je lichaam extreem hard op, al je spieren en pezen zijn compleet geforceerd. Vroeger moest ik dan meteen in mijn bed kruipen, nu kan ik die vermoeidheid een paar uur voor mij uit duwen.

“Ik ben bij Shelter altijd eerlijk geweest over de risico’s: stel je voor dat er een belangrijke opnamedag gepland is en ik val uit. Dat ze toch met mij verder wilden, is een enorme luxe die veel patiënten niet kennen.

“Op zo’n auditiedag van Belgium’s Got Talent weet iedereen precies wat ze moeten doen bij een aanval: twee Temesta’s om te voorkomen dat ik van de ene aanval in de andere overga, water in mijn gezicht kletsen en wat oogdruppels om mijn ogen weer open te zetten. Ik kan het uiteraard niet helpen dat ik een aanval krijg, maar ik kan wel proberen om weer op die stoel te gaan zitten.”

En tijdens een liveshow?

“Ik denk dat ik drie keer een show hebben moeten afzeggen omdat ik net ervoor een aanval kreeg. En twee keer ben ik op het podium zelf gevallen. Dat valt heel goed mee hè. Daarom ook dat ik mijn vorige show begon met een stuk over epilepsie. Dat is gewoon een waarschuwing.” (lacht)

Zoiets haalt je dagelijks leven toch serieus overhoop?

“Toen ik pas samen was met Lauren, besefte ik pas hoezeer ik me aanpas zonder daar nog bij stil te staan. Ik mag sowieso niet zelf rijden, maar in de auto zal ik altijd achteraan gaan zitten, zodat ik tijdens een aanval niet op de chauffeur of de versnellingspook val. Ik probeer altijd tegen een muur te zitten zodat ik niet achterover kan keilen. Ik zal nooit een lift nemen, want vastzitten is enger dan van de trap vallen. Ik ga niet alleen het bos in, of naar de nachtwinkel als er weinig volk op straat is. Er is altijd een kans dat je niet uit een aanval geraakt, dat ik me verwond of scheef lig en niet kan ademen.

“Ik vind het jammer dat er geen accurate statistieken bestaan over hoe dodelijk de ziekte is. Officieel nagenoeg niet: uitzonderlijk belandt iemand in coma. Maar wat met de valpartijen of de verkeersongevallen?”

Ben je daar bang voor?

“Natuurlijk. Het gaat over domme dingen hè: eigenlijk zou ik alleen maar mogen koken als er iemand in de buurt is. Stel je voor dat ik een aanval krijg terwijl er potten en pannen op het vuur staan.”

Volgens je vriendin twijfel je daardoor aan kinderen.

“Er is mij onlangs gegarandeerd dat mijn vorm van epilepsie niet erfelijk is. Maar dan nog: mag ik mijn kleine wel vasthouden? Of mag ik daar nooit alleen mee zijn? Niet dat kinderen snel aan de orde zijn, maar het houdt me wel bezig.”

Wat zijn je dromen of ambities?

“Oei, dat is een moeilijke. Ik ben aan het schrijven aan een nieuwe show, die eind 2020 in première gaat. Verder dan dat durf ik niet te kijken. Vijf jaar geleden had ik ook nooit kunnen denken dat we hier nu samen zouden zitten.”

Is dat West-Vlaamse nuchterheid?

“Het is niet enkel terughoudendheid, ik kan me gewoon geen beter scenario inbeelden dan dit.”

Wat als de interesse van het publiek morgen wegvalt?

“Er staat een houdbaarheidsdatum op televisiewerk. Koen Wauters is een absolute uitzondering. Maar dat is niet erg, ik voel me nog steeds een comedian die wat dingen doet op tv. Met comedy zal ik nooit stoppen. Desnoods neem ik weer genoegen met een of andere open mic van tien minuten. Of het zou al gruwelijk slecht moeten gaan. (lacht)

“O, ik weet iets: ik zou graag eens een bordspel ontwikkelen dat wat story building-elementen in zich heeft, en ik hoop dat ik in mijn leven nog een boek geschreven krijg. Dat is een ambitie die ik al lang koester. Ik heb veel kortverhalen en manuscripten liggen. Ik heb het geluk dat ik een aantal schrijvers ken die ik vrienden mag noemen, zoals Joost Vandecasteele. Hen laat ik soms iets lezen.”

Je las als puber al werk van Lord Byron, Schopenhauer en Kierkegaard, of Het lijden van de jonge Werther van Goethe.

“Er zijn wel wat boeken die ik achteraf bekeken niet zo jong had moeten lezen. Maar ik ben geïnteresseerd in filosofie, literatuur en kunstgeschiedenis. Ik kan daar uren over praten.”

Welk boek ben je nu aan het lezen?

“Een boek dat ik van Lauren heb gekregen: Nachttrein naar Lissabon. Het gaat over een gerespecteerde leraar uit Zwitserland die plots alles achterlaat om in Lissabon een schrijver te zoeken die hem fascineert.”

Zou het iets voor jou zijn, van de ene dag op de andere verdwijnen?

“Ik denk dat zoiets wel in mijn aard ligt. Ik sluit niet uit dat je me binnen tien jaar in een klein hutje in de Ardennen vindt, waar ik op een oude typemachine mijn roman schrijf.”

Dat is wel een heel romantische gedachte.

“Ik ben doordrongen van de romantiek. Dat is zowat mijn specialisatie in de kunstgeschiedenis, de vroege romantiek. Ook een Jeroen Brouwers, met zijn hutje in zijn bos, heb ik altijd heel romantisch gevonden. Een beetje triest, maar ook heel schoon.”

Wie vragen heeft over zelfdoding kan altijd terecht bij de Zelfmoordlijn, via het gratis nummer 1813 of via zelfmoord1813.be