Direct naar artikelinhoud
InterviewGriet Op de Beeck

Griet Op de Beeck: ‘We willen altijd weg van de pijn. Maar om iets op te lossen, moet je dóór de pijn’

Griet Op de Beeck: ‘Ik heb de mogelijkheid om moeder te worden kapotgedacht. Ik zou doodsbang zijn om mijn kind te beschadigen.’Beeld Bob Van Mol

Griet Op de Beeck draagt het soort schoenen waar modebladen vast een vakterm voor hebben, maar die ik de lezer helaas schuldig moet blijven – had ik maar voortgestudeerd. Zou een eenvoudige beschrijving volstaan? Ze zijn hoog, ze zijn roomkleurig, ze zijn mooi, en ze zorgen ervoor dat ik meteen een beetje verliefd word. Naast drager van intimiderende schoenen is Griet Op de Beeck ook schrijfster (Let op mijn woorden, het tweede deel van een trilogie, is net uit), en eigenaar van een akelige blessure – twee jaar geleden getuigde ze over het misbruik van haar vader.

Lees ook: ‘Een tikje tragisch hoe ze haar kritische zin heeft laten varen’: literaire watchers over Griet Op de Beeck

Griet Op de Beeck: “Van níét schrijven word ik ongelukkig, dus begin ik doorgaans meteen aan een nieuw boek als er eentje klaar is. Maar deze keer was het anders. Mijn diepste gevoel van onzekerheid dat me al mijn hele leven vergezelt, maar dat ik de afgelopen jaren steeds beter wist te hanteren, was full-blown terug. ‘Kan ik het nog wel?’ vroeg ik me af. En ook: ‘Moet ik me opnieuw op een complex thema storten en mezelf emotioneel uitwringen? Waarom schrijf ik niet eens een boek over een brandweerman die heroïsche stunts uithaalt?’ Ik raakte niet uit die impasse.”

“Uiteindelijk heb ik mezelf gedwongen om eraan te beginnen, en na een tweetal weken voelde ik: yes, het loopt weer – al heb ik alles uit die beginperiode wel weggegooid. Ik was op een verkeerd spoor begonnen, maar achteraf gezien was dat niet erg: het was de enige manier om wél het juiste spoor te vinden. Dit is ook het eerste boek waarin ik bochten neem die ik vooraf niet had ingecalculeerd. Bij mijn vorige boeken had ik een rudimentair schema dat ik behoorlijk getrouw volgde. Dat was er nu ook, maar in een aantal cruciale passages heb ik het feestelijk genegeerd.”

Wie je biografie kent, vindt daar veel sporen van terug in ‘Let op mijn woorden’.

“Een strikt autobiografische roman zal ik nooit schrijven, om de simpele reden dat de feitelijke waarheid hinderlijk is voor een schrijver. Als je alles opschrijft zoals het precies is gebeurd, gelooft niemand je: de werkelijkheid is altijd te erg.”

“Deze keer heb ik wel minder mijn best gedaan om van mijn autobiografie wég te schrijven. Vroeger had ik de neiging om mijn eigen leven – dingen die ik heb meegemaakt, taferelen waar ik bij was, zinnen die ooit echt uitgesproken zijn – maniakaal te vervormen, zodat er zeker niets herkenbaar zou zijn.”

Is dit je persoonlijkste roman?

“Dat denk ik wel – ik hoop het alleszins. Dat is allicht ook de reden waarom het boek zo moeilijk tot stand kwam: hoe dichter je jezelf nadert, hoe moeilijker het wordt. Maar ik heb wel altijd geloofd dat waarachtig zijn en eerlijk met jezelf zijn de enige manier is om mijn plekje op te eisen tussen al die andere schrijvers die zoveel meer te melden hebben dan ik, en ook zoveel swingender schrijven.”

Je bent niet bang om met je eigen kwetsuren aan de slag te gaan.

“Ik zou ook niet weten hoe het anders kan. Elke schrijver heeft uiteindelijk alleen maar zijn eigen hoofd. En natuurlijk moet je dat hoofd volstoppen met kennis, ervaring en schoonheid, maar de kern blijft toch altijd wie je zelf bent, wat je hebt meegemaakt en gedacht, en wat je daarover wilt vertellen.”

Het verwondert me dat je ook als schrijver nog zo onzeker bent. Zijn prettige verkoopcijfers dan geen medicijn?

“Kijk, elke schrijver wil gelezen worden: liever honderd lezers dan tien. Dat is in mijn geval de afgelopen jaren, euh, niet onaardig gelukt. Maar een populaire schrijver wekt in sommige kringen argwaan op: als een boek vlot verkoopt, kan het onmogelijk een goed boek zijn. Dan moet het wel iets pseudoliterairs zijn, een knieval voor de commercie. Ik probeer hard om daarboven te staan, maar dat neemt niet weg dat die dingen toch in mijn hoofd gaan spelen. Als je als mens al fundamenteel onzeker bent, en aan het bekomen bent van iets heel heftigs – die getuigenis over mijn vader, bedoel ik (bij de verschijning in 2017 van haar vierde roman ‘Het beste wat we hebben’, red.) – dan is het niet moeilijk om alleen nog maar de dingen te zien die je schrijverschap ondermijnen. Dan glijd je snel af in gedachten van het genre ‘Wie zit er in godsnaam op mij te wachten? Heb ik eigenlijk wel wat te vertellen?’”

Je slaagt er nog altijd niet in om te ontkomen aan de vraag of je wel mag bestaan?

“Kennelijk niet, nee. Ik had zo gehoopt dat mijn getuigenis een kantelmoment zou zijn voor mezelf. Het had me een jaar gekost om al mijn moed bij elkaar te rapen, en ik hoopte op een kleine persoonlijke catharsis. Maar die kwam er niet. Op mijn getuigenis volgde een stroom reacties: mensen met een soortgelijk verhaal stuurden me lange mails. Daar was ik blij mee, laat dat alsjeblieft duidelijk zijn: ik wilde met mijn woorden ook iets betekenen voor anderen. Maar het zorgde er tegelijk voor dat ik in de maanden erna vooral bezig was andere mensen erkenning te geven. Voor mezelf bleef het grote effect, de reuzenstap die ik hoopte te zetten, uit. Ik ben al heel ver geraakt, en ik geloof ook dat ik er ooit in zal slagen, maar de laatste horde heb ik nog niet genomen. Als je een aanzienlijk deel van je leven hebt geloofd dat je bestaansreden dienstbaarheid is, dat je er alleen mag zijn als je voor anderen zorgt, dan blijft dat klaarblijkelijk érg lang binnen in jou zeuren. Soms kijk ik naar mezelf en denk ik: komaan, Op de Beeck, alstublieft! Geef aan jezelf toe dat je oké bent. Hoe moeilijk kan het zijn? (laconiek) Ongelofelijk moeilijk, dus.”

Lise, het hoofdpersonage in Let op mijn woorden, is ook iemand die het anderen naar de zin wil maken.

“Het verbaast me altijd weer hoeveel mensen in dat stramien zitten. Hoeveel mensen er zijn die niet verwachten dat ze liefde zullen krijgen om wie ze zijn, maar wel om wat ze voor anderen doen.”

Lise is bovendien ook erg zelfdestructief.

“Ja, dat is een logisch uitvloeisel: als al je energie naar de anderen gaat, blijft er niets over voor jezelf. Dan kun je niet meer voor jezelf zorgen en beland je bijvoorbeeld in vernederende relaties, of ontwikkel je een eetstoornis.”

Ik voel affiniteit met je hoofdpersonage. Is dat vreemd? Want ik ben een jongen – er bestaan zelfs mensen die beweren: een man.

“Neen, dat vind ik helemaal niet gek. Het gaat niet over man versus vrouw. Ik beschouw Lise als een behoorlijk universeel personage. Haar anekdotische verhaal is natuurlijk wel specifiek, maar in wezen worstelt ze met iets waar zoveel mensen mee worstelen: dat littekens uit je kindertijd zo moeilijk weg te krabben zijn. Dat wat je hebt meegemaakt, altijd blijft meespelen in hoe je op volwassen leeftijd handelt.”

Op de Beeck: ‘Je kan als mens alleen maar stappen vooruit zetten als je dingen onder ogen ziet.’

Psychiater Dirk De Wachter hamert erop dat we ons verdriet moeten delen met onze omgeving.

“Ik volg hem in heel veel dingen – dat we moeten praten, dat we af en toe eens weg moeten van onze kleine schermpjes. Maar er schuilt een gevaar in zijn verhaal en hoe mensen dat kunnen lezen. Als je hoort dat gaan praten met je buurvrouw of je nonkel al veel kan oplossen, en dat je moet leren tevreden te zijn met wat je hebt, kan de conclusie algauw zijn dat het allemaal niet zo erg is. Ik vind dat gevaarlijk. Op die manier geef je mensen het signaal dat hun probleem niet erg genoeg is om te gaan praten met iemand die wél je blinde vlekken ziet, de achterkant van je verhaal. Je buurman kan een hulp zijn in je dagelijks leven, maar hij zal je nooit een wereldveranderend inzicht aanreiken, omdat elke mens, hoe slim of empathisch ook, in een gesprek er per definitie met een stukje van zichzelf tussen zit. Je hebt een professional nodig die er niets mee te maken heeft, en die wordt betaald om jou te helpen. Net die afstand is waardevol.”

“Ik heb zelf lang de narigheden uit mijn jeugd totaal geminimaliseerd, want ik wilde geen frêle sneeuwvlokje zijn, zo’n zeurderig type dat het leven niet aankan. Maar dat was fout, fundamenteel fout.”

Valt er toch niets te zeggen voor die zienswijze? Een vriendin zei me ooit dat mensen na hun 30ste moeten ophouden met boos te zijn op hun ouders: ‘Blijf je niet verschuilen achter excuses en pak je leven in handen.’

“Ik heb een hekel aan de slachtofferrol: mensen die gaan leunen op wat hun is aangedaan, die leven bij gratie van hun kwetsuren. Maar ik vind wél dat je als mens alleen maar stappen vooruit kunt zetten als je de dingen onder ogen ziet. Als je kunt benoemen wat er met jou is gebeurd, en hoe dat nu nog je leven bepaalt. ‘Ik ben nu 30, ik klasseer het allemaal’: dat lijkt me niet zo’n gezonde reflex.”

De lezer ziet wat er met Lise gebeurt, maar zelf lijkt ze dat niet te kunnen. Is dat niet één van de fundamentele obstakels in een mensenleven: dat we vaak de ander wel doortastend kunnen analyseren, maar een fictief beeld hebben van onszelf?

“Absoluut. Introspectie is moeilijk, hè, gruwelijk moeilijk. Je leert jezelf overlevingsmechanismen aan, en een waarheidsgetrouw zelfbeeld hoort daar vaak niet bij. Net daarom ben ik zo’n pleitbezorger van professionele hulp. Mensen hebben vaak een vertekend beeld van therapie. Ze denken dat een psycholoog of psychiater hen dingen zal laten ontdekken die ze liever niet willen weten. Maar zo werkt het niet. Ook bij de therapeut zit je zélf aan het stuur. Zelfs als je daar een schokkende beslissing neemt, iets wat je leven helemaal de andere kant uitstuurt, zal dat jouw beslissing zijn en zul je dat zelf aanvoelen als iets wat je echt wilt en moet doen, waardoor het ook draagbaar wordt. Geen enkele goede therapeut zal jou ooit je leven uit handen nemen.”

Maar moeten we onszelf absoluut kennen? Wat is er mis met een beetje fictie, als dat ons helpt?

“Mja, ik geloof niet in de leugen. Wie zichzelf iets wijsmaakt, wordt ooit toch ingehaald door de realiteit. Ik denk bijvoorbeeld dat heel veel burn-outs niet één op één te herleiden zijn tot die schofterige baas of die onhoudbare werkdruk. Dat het vaak ook te maken heeft met wegkijken van wat er werkelijk speelt in je leven. We zijn allemaal zo goed in wegkijken. Ik begrijp het, hoor: het is door en door akelig om in een zwart gat te kijken. Maar iedereen in mijn omgeving die daar de moed voor heeft gehad, werd beloond.”

Maar ook bij jou heeft het lang geduurd voor je dat kon.

“Ja, terwijl het voordeel van een kutjeugd net is dat je niet snel bang bent van dingen. Ik wilde heel graag dat het deksel van de put werd gelicht, maar ik vond niet meteen de juiste persoon. Ik heb vroeger wel enkele therapeuten bezocht, maar die schoven de doos met zakdoekjes gewoon wat dichterbij, ze lieten me blèten en vervolgens ging ik naar huis zonder iets meer te weten over mezelf. Ik was al een eind in de 30 vóór ik de juiste hulp vond.”

Spinnen in het hoofd

In je boek probeert Lise connectie te maken met de buitenwereld, maar het lukt haar nooit echt. Er zit een vlies tussen haar en de anderen, en dat krijgt ze maar moeizaam doorgeprikt.

“De middelbare school was een hel voor mij – ik leidde er een solitair bestaan. Maar zodra ik Germaanse ging studeren, had ik vrienden. Pas jaren later besefte ik dat ik nooit een échte connectie met die vrienden had. Ik deed mijn best, ik was de vlotte, goedbedoelende vriendin die het iedereen naar de zin probeerde te maken en op pinten trakteerde terwijl ze daar eigenlijk geen geld voor had. Maar als je nooit eerlijk bent over jezelf, als je er niet in slaagt om je vrienden de spinnen in je hoofd te laten zien, dan is er geen échte band.”

“De relaties die ik nu heb, zijn zuiverder, eerlijker en echter. Ik heb ook van een aantal mensen afscheid genomen, vrienden die me in dat oude keurslijf wilden houden.”

Je moet vriendschap ook toelaten. Lise hééft een goeie vriendin, maar ze duwt haar weg.

“Dat heeft te maken met haar eetstoornis: Lise duwt iedereen weg die haar probleem doorziet. En ze kan ook niet geloven dat er iemand is die gewoon lief is voor haar, zonder dat daar iets tegenover moet staan.”

In je boeken is het gezin een onveilige plek. En toch is het de haven waar je personages altijd weer willen aanmeren.

‘Ik heb lang de narigheden uit mijn jeugd geminimaliseerd, want ik wilde geen zeurderig type zijn dat het leven niet aankan. Maar dat was fundamenteel fout’, zegt Op de Beeck.

“Dat is het perverse mechanisme: net voor de mensen die heel schadelijk voor je zijn geweest, creëer je vaak een piëdestal. We zijn allemaal voorgeprogrammeerd om loyaal en dankbaar te zijn tegenover onze ouders. De vader van een vriend van me had een alcoholprobleem, en de man is bovendien jong gestorven. Hij was een aardige man, een lieve vader en een begeesterende dromer, en na zijn dood mocht er alléén in die termen over hem gesproken worden. Het beeld van die door en door goeie man mocht niet bezoedeld worden. Maar intussen stond er wel een olifant te trompetten in de kamer: dat alcoholprobleem, en hoe dat sommige familieleden in hun latere leven de vernieling in had gestuurd. Iemand durfde het op een bepaald moment aan om dat uit te spreken, en oogstte alleen maar weerzin: ‘Hoe durf je?’ Maar langzaamaan werd de sfeer milder en kwamen er barsten in de omerta. En dat vind ik interessant: pas als je onprettige waarheden durft te omarmen, kun je vooruit.”

Als je een beetje mild met jezelf wilt omgaan, moet je dat toch ook met je ouders doen? Ook zij zijn toch gewoon het product van genen, omstandigheden en toevalligheden?

“Natuurlijk: het is én-én. Je kunt tegelijk de empathie opbrengen om te kijken waar je ouders vandaan komen, wat zij doorstaan hebben en hoe dat hen beïnvloed heeft, én hun verantwoordelijkheid erkennen, durven aan te wijzen dat ze je pijn hebben gedaan.”

“Empathie is vaak een veilige vluchtweg: als je iemand vergeeft dat hij je pijn heeft gedaan omdat je snapt dat hij zélf zo’n loodzware rugzak meesleepte, kan dat ook een manier zijn om niet aan jezelf te moeten bekennen dat je boos bent, dat je onheus behandeld bent. We willen altijd weg van de pijn. Maar om iets op te lossen, moet je dóór de pijn.”

“Intensiteit: dat is de sokkel onder mijn leven. Meer dan ooit ben ik ervan overtuigd dat je eerlijk moet zijn, dat je de dingen onder ogen moet zien, dat je al de onaangename shit in je leven niet ongestraft kunt wegduwen. Kijk het monster in de bek, benoem wat je pijn heeft gedaan, en dan pas kun je verder. (glimlacht) Hoor ze bezig, die Op de Beeck: de passionele advocate van de kwetsbare communicatie. Terwijl ik het zelf allemaal nog aan het leren ben.”

Het woord ‘misbruik’ valt geen enkele keer in Let op mijn woorden.

“Vooral omdat ik iets wil vertellen over de gevolgen van beschadiging, eerder dan over de beschadiging zelf. Eigenlijk maakt de precieze aard van de beschadiging me zelfs niet zoveel uit. Ik heb een hekel aan de hiërarchie van kwetsuren. Een vader die je misbruikte, lijkt voor sommigen misschien erger dan een vader die absoluut wilde dat je advocaat werd in plaats van artiest, maar de gevolgen daarvan kunnen evengoed dramatisch zijn. Je moet trauma’s niet rangschikken van ‘erg’ naar ‘heel erg’. De inherente kwetsbaarheid: dat is wat ons bindt.”

Ten tijde van je getuigenis zei je dat je er nog niet in slaagde om kwaad te zijn op je vader. Is dat veranderd?

“Heel soms gebeurt het nu dat ik, in het algemeen, al eens kwaad durf te zijn, in de beslotenheid van mijn hoofd. Maar op hem? Neen. Het zou me van pas komen, ik voel dat het nodig is. Maar ik blijf voorlopig vastzitten in de empathie, in de nuances van het verhaal: ook mijn vader was beschadigd.”

Is het concept ‘gezin’ onherroepelijk aangebrand voor jou?

“Ik kan mateloos ontroerd worden als ik mensen ontmoet die een heel mooie, zuivere band hebben met hun ouders. Dat bestaat – natúúrlijk bestaat dat! Ik zie ook veel mensen van mijn generatie heel attent en genereus omgaan met hun kinderen, net omdat ze de fouten van de vorige generatie doorzien. Ik geloof dus dat het kan, een warm nest, maar voor mij was het niet weggelegd. Mijn vader is dood, en het gezin waaruit ik kom, is zwaar beschadigd. Het verlangen naar zo’n warm omhulsel zal me wel altijd vergezellen, en soms geloof ik drie minuten lang dat het nog kán – maar dan word ik snel weer uit die fantasie geschopt.”

Ben je nooit boos op wie het comfort van een warm gezin gekend heeft?

“Als er iets is waar ik goed in ben, dan is het dit: anderen hun geluk gunnen. Dus neen, ik kijk nooit met venijn naar wie uit een warm nest is komen tuimelen.”

Een put stront

‘Dat moet ge gewoon weten, meisje, dat moet ge weten over mensen, dat ze u niet zullen brengen wat ge hadt gehoopt, dat ze u onheus zullen behandelen, dat ze u kwaad zullen doen.’ Dat zeg ik niet, wel de vader van Lise. En ik geloof dat hij gelijk heeft. Ik vind dat ook het moeilijkste aan ouderschap: het besef dat je kind ooit pijn zal hebben.

“Ja, dat begrijp ik. En daar volgt ook weer een interessante vraag uit: moet je je kind zo lang mogelijk beschermen tegen die pijn, of moet je het er net op voorbereiden? Kan een kindertijd maar beter een idylle zijn, of toch een afspiegeling van de rauwe werkelijkheid?”

“Sowieso geloof ik dat je kinderen ernstig moet nemen. Ze hebben een gigantische intuïtieve kracht. Ik herinner me een avond in een uitgebreid gezelschap, met ook enkele kinderen erbij. Ik had wat gepraat met een jongetje van 5, en na een halfuur klom hij op mijn schoot. De rest van de avond is hij daar blijven zitten. Dat raakte me enorm, en ik maakte me ook zorgen: kwam die jongen iets tekort? Ik vertelde dat verhaal aan mijn therapeut, en die begon meteen te lachen: ‘Griet, jij was die jongen niet aan het troosten. Hij was jou aan het troosten!’ Dat viel koud op mijn dak, maar ik besefte dat het klopte. Kinderen hebben nog geen afweermechanismen ontwikkeld, ze dragen geen schild tegen de werkelijkheid – en net daardoor zijn ze heel gevoelig voor het verdriet van volwassenen.”

Zelf heb je geen kinderen.

“Ik had mezelf wijsgemaakt dat dat een beslissing is die ik nuchter en rationeel had genomen. Daar plaats ik nu wel vraagtekens bij. Ik heb de kans gehad, het kón, maar ik denk dat mijn verleden die optie heeft gesaboteerd. Onbewust, want toen was ik nog niet zo bezig met wat er precies is gebeurd in mijn jeugd.”

“Ik heb een prachtig petekind van 6, en ik ben dol op hem. Ik kan weleens week worden als ik hem zie terugkeren naar zijn warme thuis, maar gelukkig duurt dat nooit lang. Ik ben blij met mijn leven, met de vrijheid die ik heb. Gelukkig, want het was een schrikbeeld om een vrouw van 45 te worden die plots vaststelt dat ze een groot gat in haar hart heeft: geen kind.”

“Ik zou ook doodsbang zijn om mijn kind te beschadigen. En zo heb ik de mogelijkheid om moeder te worden eigenlijk kapotgedacht.”

Op de Beeck: ‘Als er iets is waar ik goed in ben, dan is het: anderen hun geluk gunnen. Ik kijk nooit met venijn naar wie uit een warm nest is komen tuimelen.’Beeld ANP

Ik moest lachen met de cameo van de Tomorrowland-baseline in Let op mijn woorden: ‘Yesterday is history, tomorrow is a mystery, today is a gift.’

“De moderne tegelwijsheid die de moeder op haar eigenste manier uitspreekt, ja. In essentie is het natuurlijk waar: je mag het nú niet laten overschaduwen door de narigheden uit het verleden, of de angst voor wat komen gaat. Maar om een beetje comfortabel in het heden te staan, moet je je verleden wel kénnen. Je moet weten wat je hier heeft gebracht. Er spreekt ook een soort gelatenheid uit dat ene zinnetje: ‘Het is wat het is. Wees blij met wie je bent en wat je hebt.’ Als ik zo geredeneerd had, dan was ik nooit de schrijver geworden die ik altijd al wilde zijn. Tegelijk ben ik het wel eens met al die mooie jongens en meisjes op Tomorrowland dat angst je leven niet mag overnemen. Dat is mijn probleem: ik ben vaak bang voor de toekomst.”

Je bént schrijver geworden, je bént de gruwel uit je jeugd onder ogen gekomen. Dan ben je toch niet bang?

“Je hebt gelijk: ik durf in elke put stront te springen als ik geloof dat dat me vooruit zal helpen. In die zin ben ik niet bang. Maar ik heb wel angsten. Ik ben geprogrammeerd om te wantrouwen: ik heb nooit geleerd om een elementair vertrouwen te hebben. Niet in mensen, niet in dingen, niet in de goede afloop van de zaak – in niets, eigenlijk. Dat is mijn gevecht: die angst wegschoppen.”

‘We gaan vaak zo morsig om met de dagen,’ schreef je in 2016.

“Nog steeds heb ik dagen van futloos immobilisme. Maar in het algemeen slaag ik er beter in om een actief en zinvol leven te leiden. Ook omdat ik nu besef dat ik vroeger te veel tijd heb verloren: ik ben te lang blijven hangen in doen alsof ik sterk was, met alle gevolgen van dien, zonder er iets aan te doen.”

Zelf zie je het misschien niet zo, maar ik vind je heel weerbaar.

“In mijn puberteit, op het toppunt van mijn donkere zelfhaat, zei ik over mezelf dat onkruid niet vergaat. Dat zou je weerbaarheid kunnen noemen, ja – al was het eerder een combinatie van verdriet, fatalisme en stoerheid. Maar de vreselijke dingen die ik heb meegemaakt – voor een stuk omdat ze mij werden aangedaan, voor een stuk omdat ik ze mij in mijn volwassen leven liet aandoen als gevolg daarvan – hebben er inderdaad wel voor gezorgd dat je van heel ver moet komen om mij nog eens tegen het canvas te meppen.”

(denkt na) “Voor mij is weerbaarheid vooral: je kwetsbaarheid niet verbergen, maar die met trots dragen.”

Het is een zwaar gesprek geworden, merk ik. Kunnen we afsluiten met iets van lichtheid?

“Ik was heel lang niet gehecht aan mijn leven. Dat is fundamenteel veranderd: ik heb mezelf een soort gulzigheid kunnen aanleren. En maak je geen zorgen: ik beheers ook de belangrijke kunst van het onnozel doen. Kom, je ziet er niet gehaast uit: zal ik je op nog een Orval trakteren?”

‘Let op mijn woorden’ van Griet Op de Beeck is verschenen bij Prometheus.

© HUMO