Direct naar artikelinhoud
Column

Het gebeurt gelukkig nog maar om de vier, vijf weken, maar elke keer weer is het schrikken

Het gebeurt gelukkig nog maar om de vier, vijf weken, maar elke keer weer is het schrikken
Beeld rv

Hilde Van Mieghem gunt ons een gloedvolle blik achter de schermen van haar leven.

Mr. Wilson, mijn hondje, heeft epilepsie en vanmorgen was het weer zover. Het gebeurt tegenwoordig gelukkig nog maar om de vier, vijf weken, maar elke keer weer is het schrikken. Dan ligt hij te stuiptrekken op de vloer, tong uit de bek, het schuim op de lippen. Zijn ogen staan glazig en de iris is bijna niet meer te zien, twee grote pupillen die me aanstaren en me niet meer herkennen.

Mijn kleindochter Gloria vindt het hilarisch en schudt solidair mee met haar kopje, tong uit haar mond. Arme Wilson.

Ondertussen ben ik een volleerde verpleegster. Ik weet wat me te doen staat: licht dempen, alle geluid bannen, met een ijskoude, vochtige handdoek zijn lijfje strelen zodat zijn temperatuur laag blijft en als het echt niet overgaat een ampul valium leegspuiten in zijn poep. Vandaag kreeg hij er drie.

De allereerste keer dat het gebeurde was hij een jaar oud. Ik kwam terug van Zuid-Afrika en de kleine Wilson ging door het lint toen we elkaar terugzagen. Hij wist van pure blijdschap geen blijf met zijn kleine lijfje, kwispelde, draaide rondjes, sprong tegen me op en overlaadde me met likjes en opgewonden gepiep. Op weg naar huis sprong hij van pure vreugde vanaf de achterbank naar voren. Ik knalde met mijn auto tegen een voorligger.

We werden naar een garage gesleept en toen ik de achterdeuren van mijn autootje opende om Wilson eruit te laten, sprong een gigantische boxer, de hond van de garagist, in de auto en dreef Wilson een hoek in. Onversaagd sprong ik bovenop dat grommende beest en met een paar fikse trappen stampte ik het de auto uit.

Wilsons kopje schudde heen en weer in een hoog tempo, zijn lijfje stuiterde van de ene kant naar de andere. Ik kon hem niet in mijn armen houden omdat hij zo ongecontroleerd lag te stuiptrekken. Hij viel op de grond en knalde alle kanten op in het kantoor van de garagist als was hij een balletje in een flipperkast.

Beaat stonden de garagist en zijn secretaresse toe te kijken, immobiel. “Bel godverdomme een dierenarts”, riep ik zo hard ik kon. En geloof me, dat is heel hard. De tranen liepen over mijn wangen. Een Grieks drama was er niets bij.

Sindsdien zijn er jaren voorbijgegaan waarin het een niet-aflatende zoektocht werd naar welke medicijnen en welke dosissen nu het meest geschikt zijn om zijn aanvallen minder frequent en minder heftig te laten verlopen. Het is leefbaar nu. Maar ik durf hem niet alleen te laten en sleur het beestje dus overal mee naartoe.

Even onverwacht als het begint, houdt het weer op. Dan schudt hij de natte handdoek van zich af, springt op een bal af, kijkt me uitdagend aan en duwt het speeltje met zijn snuit onder de kast. Hij houdt ervan me op de knieën te krijgen.

Met plezier kruip ik op handen en voeten rond, ga plat op de buik liggen en tover de bal weer tevoorschijn.

En Mr. Wilson glimlacht.