Direct naar artikelinhoud
Onderwijs

Een taaltest voor kleuters: deugt dat wel?

Bezoek van Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts aan de Stedelijke Basisschool De Groene Planeet in Vilvoorde.Beeld Photo News

Alle kleuters in het derde kleuterklasje zullen in de toekomst een taaltest moeten afleggen. Om een taalachterstand zo snel mogelijk aan te pakken, krijgen zij die niet slagen een taalbad. Toch is niet iedereen overtuigd van de voorgestelde aanpak.

In februari of maart van het laatste kleuterklasje zal elke kleuter voortaan een taaltest moeten afleggen. Dat bevestigde Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) vandaag nog eens nadat de Vlaamse regering dat ook in het regeerakkoord had geschreven. Hoe de test er concreet zal uitzien, wanneer die er exact komt en hoeveel de ontwikkeling ervan zal kosten, is nog onduidelijk. “Het is aan wetenschappers om dat uit te tekenen”, zegt Weyts. Vaststaat wel dat het een uniforme test voor heel Vlaanderen wordt.

Leerlingen bij wie een taalachterstand wordt vastgesteld, zullen worden bijgespijkerd. “Iedereen heeft het altijd over gelijke kansen”, zegt Weyts. “Welnu, kinderen die niet voldoende Nederlands kennen, die hebben geen gelijke kansen. Je moet ervoor zorgen dat ze gelijk kunnen vertrekken.”

Het idee is niet nieuw: Vlaanderen heeft traditioneel een probleem met taalachterstand. “Het aandeel kinderen van vooral tweedegeneratiemigranten dat thuis de schooltaal niet spreekt, is bij ons heel hoog in vergelijking met andere landen”, zegt psycholoog Wouter Duyck (UGent). “Kijken we naar onze PISA-resultaten (Programme for International Student Assessment, PG), dan zien we dat een andere thuistaal meer dan een jaar cognitieve vertraging impliceert, zelfs na controle voor socio-economische factoren.”

Cesuur

Onder het adagium ‘jong geleerd, is oud gedaan’ wordt die taalachterstand best zo vroeg mogelijk aangepakt. Niet voor niets dus pleitte toenmalig onderwijsminister Frank Vandenbroucke (sp.a) in 2005 als eerste voor zo’n taaltoets bij de overgang naar het lager en secundair onderwijs. Bovendien zijn scholen nu eigenlijk al verplicht een taalbeleid uit te tekenen waarbij elk kind dat overgaat naar het lager onderwijs gescreend wordt. “Maar dat kan evengoed louter en alleen de monitoring door een leerkracht zijn”, klinkt het op het kabinet Weyts. “Nu komt er een duidelijke cesuur die moet vaststellen of een kind een taalachterstand heeft of niet.”

Al zijn er wetenschappelijk wel wat vragen te stellen bij het voorstel zoals het nu voorligt, zowel bij de test als de remediëringsmaatregelen. Geen enkele wetenschapper heeft bezwaren tegen een taaltest an sich. Dat er al verschillende voorbeelden bestaan, bewijst dat het kan: Vlaanderen heeft het Screeningsinstrument Aanvang Lager Onderwijs Taalvaardigheid (SALTO). Ook de koepels wijzen op de testen die nu al bestaan, maar willen gerust met Weyts aan tafel zitten om over de nieuwe taaltest te praten.

De nadruk op een duidelijke cesuur doet bij experts de wenkbrauwen fronsen. “Een toets is sowieso een momentopname, maar zeker bij jonge kinderen zijn er toch enkele vraagtekens te plaatsen”, zegt Carolien Frijns, (Arteveldehogeschool). “Hoe toets je zesjarigen op een betrouwbare manier? Dat is nog niet zo eenvoudig.” Wie een slechte score haalt, kan een paar maanden later alweer een betere score halen en omgekeerd. “De taalontwikkeling bij jonge kinderen verloopt erg grillig en is een proces van lange duur”, zegt Piet Van Avermaet, directeur van het Steunpunt Diversiteit & Leren (UGent).“Eén test met één score, is wetenschappelijk gevaarlijk”, zegt Van Avermaet. 

Taalbad

Weyts pleit voor remediëring op maat voor wie niet slaagt op de test. Wie slechts nipt een onvoldoende haalde, kan met een speciaal begeleidingstraject in de lagere school of met naschoolse begeleiding die taalachterstand misschien al wegwerken. Maar voor wie een grote achterstand heeft, denkt de minister aan een taalbadjaar tussen de kleuterklas en lagere school.

Laat net dat concept van een taalbad bij sommige experts gevoelig liggen. Ook hier geldt dat alles afhangt van de invulling van zo’n taalbad. Maar de meest courante vorm ervan, zoals die - in een totaal andere situatie - geldt in Onthaalklassen voor Anderstalige Nieuwkomers (OKAN), namelijk kinderen met een taalachterstand in een aparte klas intensief begeleiden gedurende één of twee jaar krijgt kritiek. “Een taalbad heeft geen wetenschappelijke-empirische evidentie”, zegt Van Avermaet. “Zwakkere leerlingen zullen net meer leren door met sterkere leerlingen samen te zitten. 

Al lust niet iedereen die kritiek. “Dan komt er eens een goed idee, wordt het meteen afgeschoten met onrealistische voorstellen”, reageert Duyck scherp. “Natuurlijk zou het goed zijn om op verschillende momenten testen af te nemen of een trajectbegeleiding te organiseren. Maar laat ons dan nu beginnen met eenvoudige maatregelen zoals zo’n taaltoets. We kunnen niet blijven doen wat we vandaag doen en dan plots een andere uitkomst verwachten als we weten dat die situatie leidt tot leerachterstand. Dat is waanzin. Dan liever enkele maanden de korte pijn.” Deel van het probleem is volgens Duyck dat kleuterleerkrachten door een tekort aan handen in de klas te vaak bezig zijn met verversen van luiers en dergelijke, en te weinig tot effectief leren komen. 

“Het is en blijft de leerkracht die het verschil maakt”, zegt Frijns. “Kinderen zullen het beste leren in een omgeving waar ze zich goed voelen, daadwerkelijk taalactiviteiten uitvoeren én kwaliteitsvolle gesprekken met leerkracht en andere kinderen hebben.”