Direct naar artikelinhoud
Voetbal

508 miljoen voor cultuur, 157 miljoen voor sport: toch zijn beide jaloers op elkaars subsidies

508 miljoen voor cultuur, 157 miljoen voor sport: toch zijn beide jaloers op elkaars subsidies
Beeld BELGA

De cultuursector kijkt jaloers naar de (top)sport. Omgekeerd kijkt de sport ook jaloers naar de cultuursector. Het voetbal is bang en desinformeert. Om door het bos de bomen te zien, zetten we alles op een rijtje en stellen we de juiste vragen.

1. Waarom en hoe zitten sport en cultuur in elkaars vaarwater?

Sport en cultuur vinden dat ze te weinig geld krijgen vanuit de overheid, of beter, vanuit de overheden (zie verder), want dit is een complex land. Sport vindt dat cultuur overgesubsidieerd wordt, vaak zeer elitair is en zeker niet de brede lagen van de bevolking bereikt zoals breedtesport dat wel doet. Het argument dat een gezin in kansarmoede meer heeft aan een sportcheque voor een sportclub dan aan een gratis eenmalig theaterticket is valabel.

Het gekorte cultuurbudget werd deze week even vergeleken met het Vlaamse topsportbudget, dat met 2 miljoen euro stijgt tot 26 miljoen euro – twintig keer minder dan het cultuurbudget, maar dat stond er niet bij. Cultuur wijst ook naar het overgesubsidieerde voetbal, maar voetbal valt wat dat betreft onder de federale overheid en niet de Vlaamse. De Vlaamse sportsector zelf kijkt ook al jaren naar de onwaarschijnlijke voordelen die het voetbal geniet. En zo kijkt iedereen naar iedereen, behalve het voetbal: dat kijkt de andere kant op of speelt voor struisvogel.

2. Over welke bedragen gaat het?

Het cultuurbudget in Vlaanderen is deze eeuw met meer dan de helft gestegen tot 508 miljoen. Vorig jaar was dat 518 miljoen. Het totale sportbudget, inclusief topsport en infrastructuur, bedraagt voor 2020 in Vlaanderen 157,5 miljoen euro. Het voetbal krijgt daar maar een heel klein deel van, voor de werking van Voetbal Vlaanderen en de topsportscholen voetbal.

Het topsportbudget van 26 miljoen euro gaat hoofdzakelijk op aan topsportwerking van de sportbonden, die dat onmogelijk kunnen behappen met sponsoring, en naar salarissen van topsporters die de criteria voor steun hebben gehaald en die anders werkloosheidsuitkering zouden krijgen. Hun salaris is in overeenstemming met hun diploma en hun anciënniteit.

Het profvoetbal wordt ook gesubsidieerd, maar dan vanuit de federale overheid. Dat gebeurt niet met directe dotaties, maar met kortingen op sociale lasten (RSZ) en belastingen (bedrijfsvoorheffing of BV). Dat zijn aanzienlijke bedragen die de staat niet krijgt, omdat het voetbal ze niet moet betalen (RSZ) of recupereert (BV).

De 24 profclubs krijgen dit jaar een korting van 70 miljoen euro op hun sociale lasten en nog eens 80 miljoen op hun bedrijfsvoorheffing. Samen 150 miljoen, of gemiddeld 6,25 miljoen euro per club.

3. Wat krijgt het voetbal precies?

Die 6,25 miljoen euro hierboven is eigenlijk een foute voorstelling van zaken. Het gemiddelde salaris van een speler van de G6 – de grote zes clubs Anderlecht, Club Brugge, Standard, AA Gent, Racing Genk en Antwerp – bedraagt (u leest het goed) 323.000 euro per jaar. Dat van spelers van de K10 (de andere eersteklassers) is ‘maar’ 187.000 euro, en dat van spelers van de acht profclubs in 1B ‘maar’ 90.000 euro. Het voordeel voor de zes grote profclubs (samen goed voor bijna 300 spelerscontracten) is gemiddeld 15 miljoen euro, waarbij Club en Anderlecht boven dat bedrag uitstijgen, Standard de middenmoot bevolkt en Genk, Gent en Antwerp onder 15 miljoen blijven.

Die 15 miljoen euro – voor Club en Anderlecht een kwart van hun huidig budget zonder transfers en Europees voetbal – is geen bedrag dat de clubs krijgen, maar is een korting op wat ze normaal zouden moeten betalen als ze pakweg een supermarkt of een garage zouden zijn. Of in Frankrijk zouden voetballen.

Club Brugge-supporter Jean-Luc Dehaene werkte als minister van Sociale Zaken in de nasleep van de Bellemans-affaire een voordelige regeling uit voor groepsverzekeringen voor topvoetballers.Beeld BELGA

In de hele discussie wordt de uitermate gunstige groepsverzekering voor profvoetballers vergeten. Een profspeler van de G6 – 323.000 euro gemiddeld – kan van dat brutobedrag ongeveer 130.000 euro op voorhand wegstorten in een groepsverzekering. De voetballer krijgt dat bedrag op zijn 35ste of bij einde carrière na betaling van maximaal 20 procent belastingen.

4. Wat wil de politiek?

De voorstellen van politici van verschillende partijen gaan van radicale afschaffing tot een zachte landing. Alle voorstellen houden rekening met de kleinere sporten, die het zwaar hebben om rond te komen. Daar is het voetbal niet bij. De huidige voordelen zijn ingrepen van de overheid in een voetbalmarkt die geen correctie behoeft, waardoor het Belgisch voetbal boven zijn stand leeft. Subsidies van 15 miljoen euro per jaar om spelers meer dan 1 miljoen te kunnen betalen, en de zwaarste salarissen die de minste lasten dragen: het is een compleet onhoudbare situatie.

Zoals econoom Stijn Baert gisteren in deze krant terecht stelde: “Er zal zonder die korting nog steeds gevoetbald worden, maar een aantal dure vogels zullen we niet meer kunnen betalen. En dan?” Het voetbal beseft dat en is daarom – onder meer gisteren in deze krant – begonnen met desinformatie en het voorzichtig lanceren van enkele tegenvoorstellen die erop zouden neerkomen dat het hooguit 30 miljoen van zijn 150 miljoen euro aan voordelen zou inleveren.

Politici zouden zich beter verdiepen in de lange geschiedenis van die sectorale voordelen voor de profsport. De korting op de RSZ is ontstaan in de jaren zestig als een correctie op een zogezegd marktfalen in het wielrennen. Dat was een vergissing: te veel profs werkten toen tegen te lage salarissen omdat er te veel profs waren. Later werd dat uitgebreid naar voetbal, en dertig jaar later – met dank aan Jean-Michel Saive – naar andere sporten.

De voordelige groepsverzekering kwam er na het Bellemans-schandaal in 1984. Ten gevolge van die omkoop- en zwartgeldaffaire vond de overheid er niks beter op dan het arme voetbal, dat slechts kon overleven met onoorbare praktijken (dat was toen de voetbalmantra), een geschenk toe te stoppen. De initiatiefnemer was de toenmalige minister van Sociale Zaken Jean-Luc Dehaene (CD&V), ook notoir Club-supporter. Het verzekeringsbedrijf dat het eerste product op maat van het profvoetbal uitschreef, was Assubel, en dat werd even later shirtsponsor van Club Brugge.

Ruim twintig jaar later kwam de verlaging van de bedrijfsvoorheffing erdoor als een correctie op de verschillende belastingvoeten voor buitenlanders en voor Belgen. In plaats van buitenlanders te belasten als Belgen en meer kansen te geven aan de Belgen, gebeurde het omgekeerde, met als resultaat een Belgische voetbalfabriek naar Chinees model. De finaliteit van het Belgisch voetbal werd de import van goedkope buitenlandse grondstoffen en de doorverkoop met meerwaarde. België heeft 57 procent gesubsidieerde buitenlanders rondlopen, Nederland 37 procent.

5. Wat wil de sport?

Een regeling waarbij de zwakste sporteconomieën worden ontzien en de sterkste de zwaarste lasten dragen. Uit cijfers in Het Nieuwblad bleek eerder deze maand dat de belastingkorting voor de 24 profclubs tussen 2008 gestegen was van 24,3 miljoen euro tot bijna 80 miljoen euro. De korting voor 700 andere sportclubs die sporters tewerkstellen steeg van 13 miljoen euro tot 16 miljoen euro.

In principe moet de federale minister van Financiën de deelregeringen melden wat sportclubs doen met het geld dat ze recupereren aan belastingen. Didier Reynders lapte die verplichting al meteen aan zijn laars.Beeld BELGA

Aan die korting zit een onderbelicht aspect. Behalve dat het geld moest worden besteed aan de opleiding van jeugd (erg breed genomen spelers tot 23 jaar), wat nooit afdoende is gecontroleerd, werd in het destijds gesloten akkoord ook bepaald dat de federale minister van Financiën jaarlijks aan zijn collega’s uit deelregeringen moest rapporteren wie de voordelen had genoten en hoe die waren besteed. Dat is nooit gebeurd. De eerste excellentie op Financiën was Didier Reynders (MR), en die zette de toon door de verplichting aan zijn laars te lappen. Misschien een werkpuntje voor de nieuwe minister van Sport Ben Weyts (N-VA).

De Vlaamse sport zou het liefst de kortingen herverdeeld zien worden naar de volledige topsport. En aangezien sport (dus ook voetbal) echt wel regionale materie is – al een paar keer bevestigd door de Raad van State – ligt daar een opportuniteit. Inleveren en zodoende meewerken aan een beter en breder ondersteund topsportverhaal in België, het zou een ongezien staaltje van solidariteit zijn waar het voetbal onmogelijk tegen kan zijn.