Direct naar artikelinhoud
InterviewRaymond Poulidor

Raymond Poulidor (1936 – 2019): het laatste interview van een wielermonument

Raymond Poulidor: ‘Ik besef dat mensen over honderd jaar alleen nog over mijn tweede plaatsen zullen praten, maar ik koester ze allemaal.’

Eerder deze maand stierf Raymond Poulidor, Frankrijks meest geliefde renner. De Eeuwige Tweede, de man die verliezen tot een kunst wist te verheffen. ‘Ik won 189 koersen, maar koester mijn tweede plaatsen,’ zei Poupou.

Een warme dag in juni, 2019. Het is druk aan de kathedraal van Saint-Léonard-de-Noblat, een stukje Unesco-werelderfgoed en een verplichte stopplaats voor pelgrims die op weg zijn naar Compostella. Al eeuwen bidden ze hier tot Saint-Jacques, terwijl een andere heilige hier om de hoek woont.

Poulidor: “Ah, les amis Belges. Jullie komen voor Mathieu, zeker? Heb je hem gisteren de wereldkampioen mountainbike uit het wiel zien fietsen? Die jongen is niet normaal, hij wordt de beste renner ooit. Ja, beter dan Merckx. Soit, kom binnen!”

We stappen de trap op naar de woonkamer en stellen vast dat Raymond zwaar ademt.

Poulidor: “Astma, en ik wil geen puffer. Net zoals ik weiger mijn leeftijd uit te spreken. Ik ben geen 83, maar 38.”

Op enkele trofeeën van jezelf na, lijkt het hier wel een Van der Poel-museum.

“Je zult geen foto’s van mij in dit huis aantreffen. Mijn vrouw heeft alles volgehangen met foto’s van Mathieu en David. Dat is maar normaal, wat een fantastische kleinkinderen hebben we. Met Kerstmis zien we elkaar altijd, en dan zijn ze zo lief voor me.”

“Mathieu was als kind al een fenomeen. Hij deed op zijn 4de al aan cyclocrossjes mee. Kerels die een jaar ouder waren, reed hij op een halve ronde.”

“Weet je wat ik afgelopen voorjaar zijn mooiste zege vond? De Ronde van Vlaanderen. Ik weet het, hij won eigenlijk niet, maar voor mij wel. ‘Pappie, zonder die val zou ik alleen aangekomen zijn,’ zei hij. Straf, de Vlamingen bereiden zich een half jaar voor op die koers, maar hij heeft aan een uurtje cyclocross voldoende om voor de prijzen mee te doen. Zelfs koersen van meer dan 250 kilometer, zoals de Amstel Gold Race, wint hij. Dat is toch niet te geloven?”

“Pas op, het had anders kunnen lopen. Toen Mathieu viel in Nokere Koerse was er paniek. Corinne (Poulidors dochter en mama van Mathieu en David, red.) zag hem liggen op de kasseien en dacht dat hij een schedelbreuk had. Ze belde me in tranen, helemaal overstuur: ‘Mathieu is verongelukt!’ ’s Anderdaags werd hij ontslagen uit het ziekenhuis en nog een dag later won hij de GP Denain. Il faut le faire.”

Hoe hebben Corinne en Adri van der Poel elkaar ontmoet?

“Dat is een grappig verhaal. Corinne was verzot op reizen en ging graag mee wanneer ik voor een pr-opdracht naar het buitenland moest. Toen we een criterium gingen bijwonen op Nieuw-Caledonië, een eiland voor de kust van Australië, kwamen we in de luchthaven Adri tegen. Hij was toen nog renner. Ze keken elkaar aan en je zag de bliksem inslaan, le coup de foudre totale. Mijn dochter was 18, maar zag er veel jonger uit. Adri dacht: ze is minderjarig, ik begin er niet aan. Tot hij haar wat later achter het stuur van een huurauto zag zitten. ‘Hola, het mag tóch!’ (lacht) Beiden zijn waterratten, mijn dochter kon zwemmen als een vis. Diep in de zee hebben ze elkaar voor het eerst gekust. Daarna is Corinne bij Adri gaan wonen, op z’n boerderij. Na zes maanden kon ze Nederlands, ik spreek nog altijd geen woord.”

(Geërgerd) “Weet je wat me dwarszit? Dat de journalisten telkens naar mij verwijzen als ze het over Mathieus koersgenen hebben. Ik ben nu bekender bij jullie dan toen ik nog koerste. Dat is toch niet normaal? Praat toch ook eens over Adri! Dat was ook een klasbak, hoor. Ik ben gegeneerd dat alle aandacht naar mij gaat.”

Het bedrog van Madrid

Zijn gezicht klaart op als we vertellen dat we het over zíjn overwinningen willen hebben. Want hoewel Poulidors bijnaam l’éternel second luidt, won hij 189 koersen, waaronder de Ronde van Spanje van 1964.

O la la, ce tour d’Espagne. ‘Je gaat je tanden erop stukbijten, niemand wint de Vuelta bij zijn eerste deelname,’ hadden ze me gewaarschuwd. Maar ik won toch.”

De top 10 van die Vuelta ‘64 oogt merkwaardig. Je staat als enige Fransman tussen negen Spanjaarden te blinken.

“Ze reden allen bij de twee sterke ploegen: KAS en Ferrys. Mijn geluk was dat die teams elkaar het licht in de ogen niet gunden. Pas op, ik heb het niet cadeau gekregen. Voor de slotetappe had ik 33 seconden voorsprong op de Spanjaard Luis Otaño. Maar de buit was nog niet binnen: de winnaar van de slotrit kreeg een minuut bonificatie. De Spanjaarden deden er alles aan om me in de straten van Madrid een loer te draaien, ze probeerden me zelfs te doen vallen. Gelukkig hadden we een goede sprinter in ons team: Frans Melckenbeeck. Hij won de slotetappe en snoepte de bonificatieseconden voor de ogen van de concurrentie weg.”

“Ach, in Spanje maakte je altijd wel iets mee. Het verhaal dat ik je nu ga vertellen, zul je niet geloven. Op een dag werd ik gevraagd voor een zesdaagse in Madrid. Maar ik had een buikgriep en vroeg mijn manager om de boel te annuleren. ‘Je moet alleen maar een achtervolging van 4 kilometer rijden tegen Julio Jiménez,’ zei hij. Omdat ik wist dat die niet sneller dan 10 per uur op een piste kon rijden, nam ik het aanbod aan. Ik won, maar zag af als de beesten. Doodziek zat ik in de kleedkamer. Ik moest overgeven en alles rond me draaide. Wat ik niet wist, was dat mijn manager aan de organisator beloofd had dat ik ook aan de aflossing zou meedoen. Toen ik de namen van de tegenstanders hoorde, viel ik net niet flauw. Samen met een ploegmaat moest ik het anderhalf uur lang tegen mijn grote rivaal Jacques Anquetil en zijn kompaan Jean Stablinski opnemen. ‘Onmogelijk, ik rij niet,’ zei ik. Ik kon amper op mijn benen staan. ‘Momente,’ zei de organisator. Hij liet ons alleen achter in de kleedkamer. Een kwartier later hoorde ik plots vanuit de catacomben applaus opstijgen. ‘Poupou, Poupou!’ riepen de mensen. Bleek dat die organisator een Spaanse renner als Poulidor had vermomd. Door de Mercier-wielertrui, een helm, grote bril en soortgelijke lichaamsbouw, had het publiek niks in de gaten. Helaas was die kerel een doorgewinterde pistier: de grote Jacques Anquetil maakte geen schijn van kans, hij werd geklopt met twee lengtes. Het publiek ging door het dak: ‘Poupou! Poupou!’ Uit pure schaamte verstopte ik me in de kleedkamer, maar de organisator was door het dolle heen en verdubbelde mijn gage. Anquetil had natuurlijk door dat hij geflikt was. Hij was furieus. ‘Conard! Door jouw smerig bedrog ben ik vernederd voor de ogen van mijn fans.’ Als je nu zoiets zou flikken, steken ze je in de gevangenis.”

Met kleinzoon Mathieu van der Poel: ‘Weet je wat ik afgelopen voorjaar zijn mooiste zege vond? De Ronde van Vlaanderen. Ik weet het, hij won eigenlijk niet, maar voor mij wel.’

Boerenzoon

Poupou is een boerenzoon. In de documentaire Poulidor premier is te zien hoe een jonge Poulidor op een winterse dag in 1960 zijn koersfiets langs karsporen en koeienvlaaien stuurt. Nadat hij zijn vélo in de koeienstal heeft geparkeerd, schuift hij onder het licht van een olielampje bij zijn familieleden aan tafel aan. Het huiselijk tafereel lijkt zo uit Van Goghs aardappeleters geplukt. Zijn vader zit weggestopt achter de Leuvense stoof, zijn moeder voert het woord in het patois. “Raymond won zijn eerste koers op mijn fiets.”

“Als men ergens des courses sauvages (kermiskoersen, red.) organiseerde, deed ik met mijn moeders fiets mee. In het geniep, want mijn moeder vond dat veel te gevaarlijk. Op een dag viel ik en vond ze bebloede lakens door mijn schaafwonden. Zo kwam het uit.”

“Mijn oudere broers koersten ook, maar bergop konden ze me niet volgen. Nochtans hadden zij versnellingen en ik niet. Ik wist dat ik talent had, maar dan moet je er ook nog voor werken. En dat was niet makkelijk. Omdat ik overdag nodig was op de boerderij – van vijf uur ’s ochtends, tot tien uur ’s avonds – trainde ik ’s nachts. In de zomermaanden bad ik om regen. Dan konden ze niet oogsten en was ik vrij om te gaan koersen. Ach, de harde boerenstiel heeft me geen windeieren gelegd. Kijk naar alle grote renners uit Nederland: Hennie Kuiper, Adri van der Poel, Henk Lubberding, Jan Raas – het zijn allemaal boerenzonen.”

Poulidor tekende zijn eerste profcontract in 1960 bij de legendarische Mercier-ploeg. Iconen als Rik Van Steenbergen, Fred De Bruyne en Louison Bobet hadden er gereden, maar de paarshemden leken op de terugweg. De ploeg werd geregeerd door Antonin Magne, een man die door zijn onberispelijk voorkomen – strak in het maatpak, lange regenjas – ontzag inboezemde.

Over Magne wordt gezegd dat hij een groot kampioen en mens was, maar bovenal dat hij doodeerlijk was.

(zucht) “Hij was té correct. Reglement was reglement, nooit liet hij een renner aan de klink van zijn wagen hangen. Toen ik tijdens de Tour van 1963 in een alpenrit een musette (bevoorradingszakje, red.) miste, weigerde hij me vanuit de auto te bevoorraden. Gevolg: op de Col de la Forclaz kreeg ik een hongerklop die me de Tour kostte. Terwijl we er met een boete van 20 frank van af waren gekomen. Hij had een aversie tegen valsspelers, hij controleerde ’s avonds zelfs onze bloeddruk om te zien of we geen amfetamines namen. Helaas waren de andere ploegleiders niet van hetzelfde kaliber.”

Hij had ook de naam krenterig te zijn.

“In 1960 nam hij maar vijf renners mee naar Milaan – San Remo, een hele ploeg kostte te veel geld. Ik mocht mee, maar aan de grens volgde de ontnuchtering. ‘Waar zijn je identiteitspapieren, Raymond?’ vroeg hij. Als eenvoudige boerenzoon wist ik niet dat je dat nodig had om de grens over te steken. Zo wereldvreemd was ik. Gevolg: geen La Primavera voor mij, maar een jaar later had ik wél mijn papieren bij en won ik Milaan – San Remo.”

Maître Jacques

Je viel in je debuutjaar met-een op bij het grote publiek. Tijdens een ploegentijdrit van 80 kilometer in Parijs – Nice reed je je ploegmaats op elke helling uit het wiel.

“Dat moet de wielerfans gecharmeerd hebben. Men zegt dat mijn klimstijl een beetje op die van Gino Bartali leek. Als kind keek ik naar hem op, maar op mijn 17de werd Jacques Anquetil mijn idool. Tijdens de Grand Prix de Nations, een tijdrit van 140 km, zag ik hem voor het eerst. Hij was 19, twee jaar ouder dan ik, maar hij leek op een mager kind dat aan tuberculose leed. Zijn broek fladderde rond zijn benen, er waren geen spieren te zien. Een duts zou je denken, tot hij begon te fietsen. Nooit zag ik nog een renner die zo één was met zijn fiets. Mijn mooiste overwinningen zijn die enkele keren dat ik hem in een tijdrit kon kloppen. Dat lukte alleen op een geaccidenteerd, bochtig parcours.”

“Jacques was ongeëvenaarde noblesse, als renner en als mens, maar al snel werden we concurrenten. On se détestait. We haatten elkaar. Al waren het vooral buitenstaanders die daarvoor zorgden. Onze rivaliteit werd opgeklopt, door onze entourage en de journalisten, en iedereen ging erin mee.”

De twee renners verdeelden Frankrijk. Ze werden sociale symbolen, met Poulidor als exponent van de eenvoudige werkman en Anquetil de intellectueel van de gegoede klasse. Anquetil woonde in een chique villa aan de Normandische kust, Poulidor tussen de koeien van zijn ouders in de Limousin. Terwijl Anquetil champagne dronk aan de zijde van de knappe Janine, bleef Poulidor trouw aan zijn eerste jeugdliefde Gisèle Bardet.

Jij was de ideale schoonzoon, die met weinig tevreden was en ongedwongen met de fans omging. Anquetil proefde met volle teugen van het leven, beleefde onmogelijk affaires en behield een grote afstand met het publiek.

(zucht) “Jacques had één groot probleem: zijn timiditeit. Na onze carrière hebben we nog een jaar samen een pr-functie in een bedrijf gehad. Daar zag ik hoe lastig hij het had wanneer hij mensen niet kende. Dan zette hij een geforceerde glimlach op. Maar eigenlijk was hij een warme mens. ‘We hebben dezelfde ideeën, we hebben tien jaar van onze vriendschap verloren,’ zei hij na onze wielercarrière.”

Vreemd genoeg was het de succesvolste van de twee, Anquetil, die een complex ontwikkelde. Ook al reeg Maître Jacques de zeges aan elkaar, hij kreeg geen erkenning. Het publiek verweet hem een te defensieve koersstijl: hij volgde gewoon in het hooggebergte en maakte het verschil in de tijdritten.

Na iedere nederlaag tegen Anquetil werd je populairder.

“Nooit ben ik ’s ochtends opgestaan met het idee: vandaag moet ik winnen. Hoe meer ik verloor, hoe vetter mijn contract het jaar erop was. Ik had te doen met Jacques, die zwaar onder druk stond om te presteren. Van mij werd enkel verwacht dat ik strijdend ten onder ging.”

Poulidor: ‘Ik trainde ’s nachts omdat ik van vijf uur ’s ochtends tot tien uur ’s avonds op de boerderij nodig was. En in de zomer bad ik om regen: dan konden ze niet oogsten en mocht ik gaan koersen.’

Eeuwige Tweede

Anquetil kon maar niet begrijpen waarom het publiek hem niet meer bewonderde. Steeds meer werd hij in zijn eer gekrenkt. Met als ultiem diepte-punt de kop in L’Equipe na Anquetils vijfde tourzege – een record – in 1964. ‘Anquetil le vainqueur, Poulidor le héros.’

Poulidor: “Oh la la, als we het over de Tour van 1964 moeten hebben, zijn we morgen nog bezig.”

Het was de Tour die Poupou nooit had mogen verliezen. Had hij maar de 21ste etappe verkend. Dan had hij een kleinere versnelling laten monteren om die verschrikkelijke Puy de Dôme te bedwingen. Nu moest hij een veel te groot verzet duwen en kreeg hij een zwalpende Anquetil er pas in de laatste kilometer af. Maar de oogst – 40 seconden – was te klein voor de eindzege.

Pouloidor: “Momentje. Dáár heb ik de Tour niet verloren. Het was een aaneenschakeling van pechmomenten. In de eerste etappe werd ik op anderhalve kilometer van de meet opgehouden door een valpartij. In de etappe naar Monaco kwam ik als eerste over de lijn, maar was ik vergeten dat we nog een extra rondje op de piste moesten rijden. Anquetil klopte me en nam een minuut bonificatie. In de tijdrit naar Bayonne sloeg het noodlot opnieuw toe. Ik reed fantastisch, tot ik een lekke band kreeg. De mecanicien hing met mijn reservefiets over zijn schouder al uit de auto om te wisselen, maar Magne remde te bruusk. Gevolg: de mecanicien én de fiets vlogen naast me de berm in. Ik verloor opnieuw twee minuten. Tel alles op en ik win die Tour met vijf minuten voorsprong.”

En Poulidor moest de kelk tot op de bodem ledigen. Na de slottijdrit dacht men dat Poulidor zijn tijd op Anquetil had goedgemaakt. De speaker riep hem uit als winnaar van de Tour en Poupou dook als een gek in de armen van Magne. Een bericht dat na enkele seconden gecorrigeerd werd. Meer drama in één Tour kun je niet bedenken. Maar Raymond haalt vandaag nonchalant zijn schouders op.

Poulidor: “Ça arrive.”

Helaas had Dame Fortuna niet enkel dat jaar een pik op hem, met als dieptepunt de Tour van ’68, toen hij moest opgeven nadat een motor hem had aangereden.

Na al die jaren heeft Poupou ermee leren leven dat ze hem de Eeuwige Tweede noemen.

Poulidor: “Ik won 189 koersen, maar besef dat ze over honderd jaar alleen nog over mijn tweede plaatsen zullen praten. Maar ik koester ze, vooral die in de Tour. Drie keer eindigde ik na een icoon: Anquetil, Merckx, Gimondi.”

Acht podiumplaatsen verzamelde Poupou in de Tour, het is een mirakel dat hij nooit één dag in het geel reed. Alsof er een vloek op hem rustte: ‘Gij zult nooit de gele trui aantrekken.’ L’eternel malchanceux is dan ook zijn tweede bijnaam.

Poulidor:(ferm) “Dat wil ik niet horen. Nooit heb ik gedacht dat ik een pechvogel ben. Integendeel, ik heb net veel geluk gehad in mijn carrière. Twee keer kon ik dood geweest zijn. In 1973 dook ik tijdens de afdaling van de Portet d’Aspet een ravijn in, haast op dezelfde plek waar Casartelli het leven liet. ‘Geen enkele overwinning is belangrijker dan je gezondheid. Zoek de zege nooit tegen elke prijs,’ zei Magne me. ‘Het is na je carrière dat het leven begint.’”

Maar de koers is nooit uit Poupou’s leven verdwenen. Overal in Frankrijk waar het koers is, zie je Poupou. “Ik heb in mijn leven al zeker 3 miljoen kilometer met de wagen gereden. Met mijn oude Mercedes reed ik 780.000 kilometer.”

Zijn grootste liefde blijft de Tour. Hij ontving er tot dit jaar nog steeds de vips voor de bank Credit Lyonnais. Het was al zijn 57ste Ronde van Frankrijk, waarvan 14 als renner.

POULIDOR: “Ik heb de indruk dat de mensen me almaar liever zien. Je zou eens moeten weten hoeveel brieven ik nog ontvang. Ook uit België, hè. Ik weet het: jullie grootste idool is Merckx. Maar daarna komt Poulidor. ‘Als er één Merckx mag verslaan, dan jij,’ zeiden de Belgen me altijd. Eddy is een goede vriend van me. Hij is net als ik een levensgenieter: als je een avondje met hem uitgaat, c’est pas triste. Als hij in de buurt is, durf ik weleens met hem in mijn wijnkelder duiken. Daar liggen flessen van vijftig jaar oud.”

Wanneer we even later gaan eten in een drukke brasserie op het marktplein van Saint-Léonard-de-Noblat, stapt een jongen, skateboard onder de arm, op Poulidor af en vraagt ’m om een selfie. Poupou straalt.

Poulidor: “Ik zeg het je eerlijk: de dag dat mensen me niet meer op straat aanspreken, zal ik echt ongelukkig zijn. Ik moet onder de mensen kunnen komen. Mocht ik door één of andere ziekte moeten binnenblijven, dan heeft het leven voor mij geen zin meer (stil). Je dois tout au vélo. Ik heb alles te danken aan de fiets, álles.”

© HUMO / Bahamontes