Direct naar artikelinhoud
InterviewOver het leven

Frank Raes: ‘Ik wil niet dat ze zeggen: dat is die met z’n hartklep’

VRT-sportjournalist Frank Raes: ‘Als ik wil, kan ik op de voorpagina van elke krant staan met een verhaal over mijn scheiding. na de dood is seks wat het beste verkoopt.’Beeld Stefaan Temmerman

Niemand heeft zaken met zijn privéleven en hij wordt liever beoordeeld op zijn werk. Toch mochten we even in het geopereerde hart kijken van sport­journalist Frank Raes (65). ‘Ik ben veel emotioneler geworden.’

In een reeks interviews praat columnist Mark Coenen met mensen over leven en overleven. Vandaag: VRT-sportjournalist Frank Raes ging verder met zijn leven na een hartoperatie.

‘Voetbal was ver weg. Een bijzaak. Ik was op mijn ziekenhuisbed geprogrammeerd op mijzelf, op overleven, weer beter worden. Mijn stem klonk zwak.’

Woorden van Frank Raes uit 2009, in de inleiding van een verzameling van zijn columns over voetbal. Waarover anders?

Een hart voor voetbal, heet het boek. Goed gevonden, en niet toevallig, want Raes was in dat voorjaar geopereerd aan zijn hart. Laatste zin van de inleiding: ‘Mijn hart klopt niet meer, het tikt.’

Sinds de operatie kan hij zijn hart ook horen kloppen, zeker als het stil is.

BIO • geboren op 4 maart 1954 in Brasschaat • sportjournalist, presentator van Extra Time, commentator bij Proximus TV • begon zijn carrière in 1980 bij Radio 1 • schreef verschillende boeken, waaronder de biografie Ik, Rik Coppens en Een hart voor voetbal • was van 2004 tot 2018 getrouwd met presentatrice Cath Luyten. Ze hebben samen één zoon, Bill • heeft nog drie zonen uit een eerste huwelijk en is grootvader • onderging in 2009 een hart­operatie • woont in Antwerpen, met zicht op de Schelde

Hij deed er altijd en tegen iedereen nuchter over, en dat doet hij nog steeds. Maar zo’n operatie doet iets met een mens. Wat precies, daarover gaat dit gesprek.

“Ik heb nooit zware symptomen gehad, geen hartaanval of zo. Geen grote waarschuwing gekregen, nooit flauwgevallen. Dus al bij al vallen mijn ervaringen wel mee.

“Maar er is natuurlijk wel een leven voor en na de operatie. Ik ben altijd een redelijk sportieve mens geweest. Maar ik had het ook druk. Fulltime werken, we hadden net een kind gekregen (zijn vierde zoon Bill, die hij deelt met Cath Luyten, red.), we waren twee mensen met een carrière. Het resultaat was dat ik minder aan sport deed. Veel minder.

“Twee maanden voor de diagnose had ik last van keelpijn. Een soort beklemming. Ik ging naar een neus-, keel- en oorarts, die gaf mij antibiotica tegen een keelontsteking. En later ook cortisone. Ik hoor het mijn apotheker nog zeggen: ‘Dat is wel heel straf wat ge nu moet nemen.’

20191205 Antwerpen Belgium: Frank Raes is sportjournalist voor de VRT (Sporza)Beeld Stefaan Temmerman

“Maar ik stond er niet bij stil. Dat ging voorbij. En toen kon ik naar het medisch onderzoek van de VRT, waar ik tot dan nog nooit naartoe was gegaan. Ik dacht: voor alles is een eerste keer. Alles goed, zo bleek, maar die man zei wel: ‘Uw hart heeft een ruis.’ Niets aan de hand, dacht ik. Maar ik moest wel terugkomen voor de cardioloog.”

Je voelde je oké, toen?

“Ja, maar toch. Ik deed toen vele matchverslagen en ik herinner mij een match in Genk. De commentaarpositie is daar alleen te bereiken via een heel steile trap. Ik raakte er met moeite boven. Toen dacht ik wel: ik ben toch een gezonde jonge mens van 54? (lacht) Dat is toch niet normaal? Enfin, lang verhaal kort: de cardioloog bij het tweede consult wees mij meteen door. ‘U hebt een lekkende hartklep.’ ‘Het is acuut’, zei de volgende hartspecialist. Ik had een lekkende aortaklep en die moest dringend gerepareerd worden. De aortaklep stuurt het zuurstofrijke bloed het lichaam in. Bij iedereen lekt die klep na verloop van tijd een beetje, maar bij mij was het wel een groot lek. Ik had 60 procent minder rendement dan iemand met een gewoon hart.

“Het hart zet dan uit: het moet steeds meer en harder pompen om de zaak rond te krijgen.”

Een sporthart. Dat kan geen toeval zijn.

“Rik Van Steenbergen had dat ook, en Eddy Merckx en zo. Daarom mogen die topsporters ook niet bruusk stoppen, die moeten afbouwen. Als het hart groot wordt, verliest die spier haar rendement en valt ze op den duur stil. Mijn hart was 21 millimeter uitgezet. Door het lek was ook de aorta uitgezet, waardoor ook daar iets moest gebeuren: er is een soort van cilinder op geplaatst. Dat mankement zagen ze pas toen ze me opengelegd hadden.

“Ik moest heel snel geopereerd worden en dat is dan ook binnen de twee weken gebeurd. Eerst moest ik nog wel de match België-Bosnië becommentariëren. Voorronde van het WK in Zuid-Afrika. Uitslag 2-4.

“Ik moest eigenlijk ook de terugmatch verslaan, maar de cardioloog zei: ‘Dat zou ik toch niet meer doen.’ Dat gaf wel een heel raar gevoel. Niet dat ik dacht dat ik mijn laatste match ooit deed, maar toch, het was wel de laatste match voor mijn operatie. Wie weet wat er daarna gebeurt.

“Twee dagen voor de operatie moet je naar het ziekenhuis. Daar word je gemonitord en helemaal uit elkaar gevezen. Je mag geen ontstekingen hebben, bijvoorbeeld. Ik had gelukkig geen dichtgeslibde aders. Ik had geen overbruggingen nodig, alleen mijn mechaniek was stuk. Ik was een sportman, had nooit gerookt en was pas op mijn vijfentwintigste alcohol beginnen drinken, en dan nog met mate: dat soort dingen helpt dan wel.”

Was je niet bang?

“Eigenlijk niet. Ik wilde gewoon zo snel mogelijk een oplossing voor het probleem. Je kunt al die onderzoeken ook volgen op al die schermen, ik vond dat allemaal zeer boeiend. Ik had mij wel heel maniakaal ingelezen. Ik weet graag wat er gaande is. Ik weet nu soms meer over mijn hartprobleem dan mijn eigen huisarts. Ik ben daar allemaal nogal nuchter in. In alles, eigenlijk. Heb ook vier bevallingen meegemaakt, ben geen enkele keer van mijn stokje gegaan, terwijl ik hoor dat dat collega’s of vrienden wel eens overkomt.”

Als je niet oppast, krijg je wel veel verkeerde informatie binnen, via het internet.

“Als je dat allemaal leest! En zeker: als je dat allemaal gelooft. Maar lees eens een bijsluiter van een pijnstiller: daar word je ook niet goed van, hoor. Als je al die bijwerkingen optelt, zou je wel gek zijn om zo’n pilletje te nemen. Ik weet graag veel, dat ligt in mijn aard.

“Ik kreeg een kunstklep: van koolstof, geen varkensklep. En de cilinder is van titaan. Zo’n varkensklep gaat niet lang genoeg mee, die kunstklep gaat 50 jaar mee. Dan ben ik boven de honderd, dat moet net genoeg zijn. (lacht)

“Sindsdien is mijn hart weer 21 millimeter gekrompen. Dat is goed nieuws. Ik moet elke dag bloedverdunners nemen en ik moet ook sneller antibiotica nemen bij een keelontsteking.

“Dus elke dag neem ik twee of drie soorten pillen. Je wordt er dus wel elke dag eraan herinnerd dat je dat hartprobleem hebt gehad. Maar voor de rest praat ik daar eigenlijk nauwelijks over.

‘Het wakker worden na de operatie was wel iets speciaals. Ik voelde mij goed en wilde iedereen kussen. Ik heb ook een aantal rare dingen gezegd, naar het schijnt.’Beeld Stefaan Temmerman

“Ik herinner me natuurlijk nog wel de dag van de operatie: 17 april 2009. Die passeerde elk jaar niet zonder dat hij een speciale betekenis had, maar nu laat ik ook dat een beetje los. Ik wil daar ook geen rolmodel in zijn.”

Dat is ook zoals je bent: bescheiden. Ook over je hart.

“Ik wil ook niet dat iedereen zegt: dat is die met zijn hartklep. Ik heb heel veel reacties gehad, die ik allemaal wel heb beantwoord. Elk hartprobleem is ook anders. En overzichtelijker dan kanker, bijvoorbeeld. Mijn probleem was meteen weg, bij kanker heb je minstens vijf jaar nodig om te weten dat alles weer ongeveer oké is.

“De avond voor de operatie begin je wel na te denken. Zo’n operatie duurt vijf uur, je hart wordt ook een tijd helemaal afgekoppeld. Beetje griezelig, toch.

“Sindsdien heb ik ook een ander gevoel als ik een ziekenhuis binnenstap, zeker het ziekenhuis waar ik geopereerd ben. Zelfs de geur is anders.”

Als je jong bent kom je, behalve voor een beenbreuk bij het voetbal, dikwijls alleen in het ziekenhuis voor leuke dingen: geboortes, bijvoorbeeld. Als je geopereerd wordt, kom je op heel andere plekken, in wachtzalen met sombere mensen die allemaal hun laatste oordeel verwachten.

“Mijn kinderen waren ongeruster dan ik. Ik heb nooit gedacht dat ik eraan zou overlijden.

“Na de operatie kwam dat allemaal wel hard binnen. Als je daar echt over nadenkt: ik ben natuurlijk zowat virtueel dood geweest. Afgekoppeld, gedurende drie kwartier. Maar ik had een geweldig vertrouwen in de dokters: zij doen dat dagelijks, ik ging ervan uit dat die hun stiel wel kennen.

“Het wakker worden was wel iets speciaals. De eerste dag ben je nog een beetje euforisch. Ik voelde mij goed, alle mensen waren lief. Ik wilde ook iedereen kussen. Ik heb dan ook een aantal rare dingen gezegd, naar het schijnt. Gelukkig heeft niemand die toen opgeschreven. (lacht)

“Daags na de operatie hang je nog aan al die toestellen. Ik moest meteen al op een fiets, maar ik raakte mijn bed amper uit. Ik kreeg geen twintig watt rondgedraaid.

“De dagen daarna, toen de verdoving was uitgewerkt: wat een ellende was dat. Elke schok, elke beweging doet pijn. Niezen is een marteling. Lachen ook.

“Ik ben drie maanden na de operatie al wel opnieuw gaan werken, bij de start van Extra Time in augustus.

“Het programma is zo oud als mijn hartoperatie, dus. Toen kon ik al 250 watt trappen. Daar was ik wel trots op. Ik was weer een normale mens, met een normale levensverwachting.”

Je was wel redelijk jong voor zo’n operatie.

“Zo’n probleem komt natuurlijk niet van de ene dag op de andere. Tot het acuut wordt en je plots geopereerd móét worden.

“Er is een voor en een na, maar ik heb altijd gewoon willen voortleven. Dat is, zoals gezegd, mijn aard. Ik wil beoordeeld worden op mijn werk, niet op mijn hartklep. Ik ben huiverig voor de emotie die bijvoorbeeld ook in sportverslaggeving kruipt. Toen Raymond Poulidor stierf en Mathieu van der Poel, zijn kleinzoon, de zondag erna weer een veldrit won, ging het eigenlijk alleen maar over die jongen zijn verdriet. Alles wordt gepersonaliseerd, de selfiecultuur is daar natuurlijk niet vreemd aan. Je wordt niet meer geïnterviewd over je werk, maar wel over je schoonzus die al dan niet aan de drank is.”

Ik vind dat die verhalen dikwijls wel een universele waarde hebben.

“Ík kan mensen helpen als ik dit vertel? Dat zal wel, maar zo voel ik dat niet echt. Ik wil daar niet permanent op vastgepind worden. Ik wil erkend worden als presentator of sportkenner of fotograaf. Niemand heeft zaken met mijn privéleven. Als ik wil, kan ik op de voorpagina van elke krant staan met een verhaal over mijn scheiding. Dat wil ik niet. Na de dood is seks wat het beste verkoopt.”

Dat is dan voor mijn volgende reeks, goed idee. Maar je hebt gelijk: het is een narcistische tijd.

“Door de sociale media scheppen de mensen een uitgepuurd beeld van zichzelf en dat verkopen ze. Een foto van jezelf als je niet geschminkt bent: dat is al een prestatie. Of durven zeggen dat kinderen opvoeden niet altijd een lachertje is. En dan krijg je zoveel complimenten als je dat wel zegt. Terwijl iedereen dat toch weet?”

Maar als jíj het zegt, dan luisteren de mensen. Je kunt dingen zeggen die bij de mensen anders of echt binnenkomen.

“Ik ben wel geen pastoor, hè. Ik ben van een andere generatie. Tegenwoordig gaat het alleen maar over het privéleven. Ik doe dit soort van interviews ook niet zo graag, maar ik vertrouw u.”

Waarvoor dank. Ik wil gewoon weten wat het leven met een mens doet. Meer niet.

“Bavo Claes (gewezen VRT-nieuwsanker, red.) gaf nooit interviews. Alleen als hij een nieuw boek geschreven had. En dan mocht het alleen over dat boek gaan. Dat vind ik eigenlijk wel knap. En slim.”

Handig, inderdaad, maar dan vind je jezelf ook wel heel belangrijk. En hij is wel ruim op tijd met pensioen gegaan.

“Bavo was 55, Jan Wauters net 60. Ik ben 65 en werk nog altijd, en graag.

“De journalistiek is zo veranderd. Vroeger legden ze op de radio in Actueel na het nieuws van 13 uur in een kwartier de hele wereld uit. Heel droog. Dat bestaat nu allemaal niet meer. Het is allemaal niet slechter, maar wel sneller.”

Er is ook een tegenbeweging. Podcasts zijn het nieuwe Actueel, zeg maar.

“Dat is waar. In 1980, toen ik mijn vast contract kreeg, bestond het nieuws van 13u of van 18u nog niet. De radio stopte om twintig voor twaalf met uitzenden. Voor de uitslagen van de voetbalmatchen belde je naar de kantines. Ik heb nog geweten dat de Gouden Schoen werd uitgereikt op dinsdag en dat wij daar pas donderdag een programma over maakten. Ik klink nu wel echt als een oude zak, zeg. (lacht)

“Die eerste live-uitzendingen heb ik nog gemaakt samen met Mark Uytterhoeven en Carl Huybrechts. Toen ik begon bij Jan Wauters was ik de jonge pipo met lang haar die overal in de weg liep. Nu werk ik zelf het liefst met jonge mensen, maar ik merk wel dat er een soort narcisme over de journalistiek regeert. Die jonge mensen zijn daar ook in groot geworden. Toen de stand-upper geïntroduceerd werd door VTM, lachten wij daarmee bij de VRT. Nu doet iedereen dat. Overal en altijd.

“Wij werden niet gestyled, ik presenteerde Sportweekend gewoon in mijn oude trui. Dirk Lesaffer, die toen het nieuws presenteerde, had één veston. Die hing op een haakje. En Uytterhoeven gebruikte die veston ook.” (lacht)

Zelf ben je altijd wel bij de pinken geweest: er kon geen nieuw gadget op de markt verschijnen of je had er al van gehoord en ’m misschien al gekocht ook.

“Dat heb ik altijd al gehad. In tegenstelling tot sommige collega’s, die tegen die vernieuwing opkeken, was ik er altijd grote fan van. De informatiestroom is sneller en groter geworden, maar dat is zeker niet slecht. Ik blijf graag bij.”

Een afwijking van de moderne sportjournalistiek is wel: te veel weten. En vooral: dat etaleren.

“Er is een heel groot verschil tussen veel van sport kennen en veel over sport weten. Die balans moet je bewaren, anders loopt het fout.”

Ik zat ooit eens bij jou in de artiestenfoyer bij Extra Time, en hoorde toen Romelu Lukaku en Johan Boskamp over voetbal praten. Wat die allemaal weten over de kleinste ploeg, dat is niet meer normaal te noemen.

“Wie de rechtsback van Getafe is, en dat die vroeger nog op de zes bij Levante speelde en drie assists had in voorjaar 1984 en dat zijn broer met de moeder van de trainer geslapen heeft. Dat soort kennis is geen wijsheid. Die vind je in kranten en handboeken. Daar liepen we vroeger ook minder mee te koop.”

Het is pas als je daaraan terugdenkt dat je weet hoe anders het vroeger was.

“Iedereen is op zoek naar primeurs. Bij Het Nieuwsblad zijn ze kwaad als Het Laatste Nieuws een bericht eerder heeft. Als Messi zijn voet omslaat op training, weten we dat binnen de twintig minuten.

Het nieuws wordt geleid door een algoritme: wat goed marcheert, krijgt voorrang. Het wordt meer verpakt en verkocht.

“Dat is bij de VRT ook gebeurd, begin jaren 2000. Toen eindigde de televisieavond nog met Coda. Geen kat die keek. Dus dat is gelukkig wel veranderd. Maar soms lijkt de balans doorgeslagen en is het de kijker die bepaalt wat er geprogrammeerd wordt. En dan worden zenders als Canvas bijna een alibizender: hoeveel mensen hebben het uitstekende programma Kinderen van het verzet gezien? Veel te weinig, toch? Terwijl Canvas een zegen is.”

‘Het is niet zo dat ik bij ‘Frozen’ begin te huilen, maar toch. Ik ben sneller aangedaan dan vroeger.’Beeld Stefaan Temmerman

Wat deden wij vroeger dan, toen dat allemaal nog niet kon?

“Geen idee. De krant lezen? Boeken? Veel lineaire tv was er niet. Popmuziek was alleen op woensdag. Dat is nu allemaal zoveel beter. Ik ben ook altijd graag meegegaan in nieuwe dingen, ik ben een freak op het vlak van de nieuwste elektronica. Ook met mijn fotografie: ik wil altijd de nieuwste lens hebben en de beste software.”

Dat is heel duidelijk een nieuwe bezigheid bij jou, die fotografie. Vooral foto’s van de eeuwig wisselende gedaantes van de Schelde, heb ik de indruk, als ik jouw Instagram bekijk.

“De prachtigste kleuren zijn dat. Dat fantastische oranje van de ondergaande zon. Ik ben pas echt gaan fotograferen in het digitale tijdperk; mijn donkere kamer is mijn computer. Ook daar is de vooruitgang enorm.”

“Weet je, zonder de pillen die ik moet nemen, zou ik die hele operatie misschien al wel vergeten zijn. Want zo’n hart: dat doet geen pijn, hè. Ik heb in mijn leven al meer pijn gehad aan mijn rug, eerlijk gezegd.

“Ik ben wel veel emotioneler geworden, nu nog altijd. Het is niet zo dat ik nu naar de Disneyfilm Frozen ga kijken en begin te huilen, maar toch. Ik ben sneller ‘aangedaan’, zoals ze zeggen in Antwerpen. Vlak na de operatie was dat nog veel erger. Het heeft zes weken geduurd vooraleer ik Bill nog eens kon oppakken, want zo’n borstkas, dat geneest maar langzaam. Ik was tot tranen toe ontroerd. Als ik over mijn operatie vertelde of schreef, werd ik ook altijd emotioneel.”

Waarom is dat, denk je?

“Ik weet dat niet goed. Toch de eindigheid?

“Ik heb altijd veel geluk gehad in mijn leven. Ik kon snel gaan werken bij de BRTN, ik was niet eens afgestudeerd.

“Onder invloed van Jan Wauters lazen wij allemaal Vrij Nederland en luisterden we naar Welingelichte kringen op de Nederlandse Radio 1. Je kunt het je nu niet meer voorstellen. Die Hollandse verbaliteit blijft prachtig: als je Ilja Leonard Pfeijffer nu hoort en leest, dat blijft heerlijk. Dat konden bij ons alleen Herman de Coninck en Piet Piryns. Nu zijn er bij ons nog journalisten die goed kunnen schrijven, maar het gaat niet over veel meer.” (lacht)

Ik vond Wauters een beetje een enigma, eerlijk gezegd.

“Hij kwam echt uit een ander tijdperk. Hij was een geweldige vakman. Hij wilde zo graag de beste zijn, en was dat ook dikwijls.

“We zaten ooit op dezelfde avond op een Europese voetbalwedstrijd, ik bij Thor Waterschei, dat een historische wedstrijd speelde en won van Paris Saint-Germain, hij bij Anderlecht-Valencia. Daar gebeurde veel minder, waardoor hij ook minder op antenne kwam. Daar kon hij zich geweldig over opwinden. Hij stond de antenne niet graag af. Hij wilde altijd de eerste zijn.

“Hij was mijn leermeester en was daar heel genereus in. Ik heb van hem veel meer geleerd dan in die vier jaar universiteit. Het was wel hard, soms, ik heb zeker dertig keer gezegd dat ik niet meer zou terugkomen, omdat hij weer zoveel kritiek had gegeven. Hij hakte er dan op los, maar als je dat overleeft, heb je wel iets geleerd.”

“Ik ben na zijn pensioen bij hem geweest in Zuid-Afrika, we apprecieerden elkaar wel. Ik stond van de hele redactie het dichtst bij Jan.”

Hij is gestorven aan zijn hart.

“Hij is in juni 2010 in elkaar gezakt na een opname van Reyers laat. Tom Lanoye was daar toen ook als praatgast. Het was de eerste keer dat de defibrillator van de VRT gebruikt werd, denk ik. Hij heeft nog maar een paar dagen geleefd.

“Het was een emotionele man.”

Jij bent meer gecontroleerd.

“Ik ben niet iemand die ergens zomaar in springt. Ik moet altijd nadenken. Soms te lang. (lacht)

“Ik ben na mijn operatie nog één keer geopereerd aan mijn knie en als je bloedverdunners neemt moet je daar dan een paar weken mee stoppen en jezelf een inspuiting geven. Op welbepaalde uren. Ik zat toen in Rijeka, met Standard, en ik moest mij tijdens de rust inspuiten. Ik naar het toilet, maar daar stond zeshonderd man te plassen. Dan ben ik maar onder de tribune gaan zitten om mezelf te injecteren. Als ze dat gezien zouden hebben, ze dachten allicht dat ik een junkie was.”

Weet je zoon Bill nog iets van die periode?

“Nee, die weet dat niet meer. Het enige wat hij nog ziet, is het litteken. Hij is daar ook nooit mee bezig geweest. Net zoals ik al heel mijn leven op televisie kom: als je niets anders gewoon bent, weet je niet beter. Hij dus ook niet.

“Ik heb vier kinderen, allemaal zonen, allemaal blond: ze komen ook heel goed overeen.”

Harry Mulisch werd nog vader op zijn 65ste. Hij zei: ik ben de grootvader van mijn eigen kind.

“Charlie Chaplin werd nog vader op zijn 73ste. Het kan dus nog erger. (lacht) Maar het heeft ook grote voordelen. Ik ben veel meer thuis voor Bill dan voor mijn oudste drie. Ik ga met hem naar de training, hij speelt bij de City Pirates hier in Antwerpen.

“Ik ben daar grote voorstander van: hoe meer training, hoe beter. Dan zit hij tenminste niet op zijn smartphone.” (lacht)