Direct naar artikelinhoud
Hoogbegaafdheid

‘Ik vermoedde dat hij hoogbegaafd was, maar was er eigenlijk nogal bang voor’

‘Het verhaal van ‘Joepie, ik heb twee hoogbegaafde kinderen’ mag echt wel wat meer genuanceerd worden’, reageert Veerle Peetermans (r.), die zulke kinderen ook professioneel begeleidt.Beeld Aurélie Geurts

Het 9-jarige Nederlandse wonderkind Laurent Simons ruilt de Technische Universiteit Eindhoven voor een ‘topuniversiteit in de VS’. Dat lieten zijn trotse ouders deze week weten. Maar is een hoogbegaafd kind altijd een garantie op succes? En hoe ga je daar als ouder en als kind zelf mee om?

Helga Van der Heyden (44), actrice en psychotherapeut, moeder van Mano Dewulf (15) en Hannah Schalbroeck (10)

Als kind besefte Mano Dewulf nauwelijks dat hij ‘anders’ was dan de rest van zijn klas. “Maar nu ik ouder en meer zelfbewust ben, merk ik dat veel kinderen totaal andere verbindingen leggen en anders redeneren dan ik”, klinkt het. Zowel Mano als zijn zus Hannah en mama Helga zijn hoogbegaafd.

Helga: “Toen Mano in de kleuterklas zat, vermoedde ik dat hij hoogbegaafd was maar omdat ik er eigenlijk nogal bang van was, heb ik er niets mee gedaan. Met alle problemen van dien want het studeren was moeilijk voor hem, hoe raar dat ook klinkt. Mano was niet de primus van de klas en de school heeft dan ook nooit bevestigd dat hij hoogbegaafd was.”

Ook van Hannah vermoedde mama Helga dat ze hoogbegaafd was. Het was omdat de kleuterjuf al gauw doorhad dat het kind veel sneller was dan de rest van de klas dat Hannah een IQ-test deed.

Helga: “Ik heb ook Mano laten testen, maar toen was het nog niet duidelijk. Op zijn twaalfde heb ik hem dan nog eens heel uitgebreid getest en toen kwam er wel uit dat hij hoogbegaafd was.”

De norm voor hoogbegaafdheid ligt bij een IQ van 130 en hoger. Een gemiddeld IQ ligt op 100.

Helga: “Toch is die norm niet helemaal juist want je kunt ook een IQ van 125 hebben en hoogbegaafd zijn. Je hoge IQ is een onderdeel van de hoogbegaafdheid maar het zegt niets over je persoonlijkheid. Er zijn mensen met een heel hoog IQ die niet zo creatief zijn. Daar is discussie over: ben je dan hoogbegaafd of niet? Er zijn wel universele ‘zijnskenmerken’ voor hoogbegaafdheid zoals hoogsensitiviteit en perfectionisme, maar wat als je die kenmerken niet hebt? Wil dat zeggen dat je dan niet hoogbegaafd bent? Het is niet eenvoudig om dat vast te leggen. In plaats van dat label hoogbegaafd op iemand te plakken, kijk je beter naar wat een kind nodig heeft.”

Hannah: “Ik heb een jaar versneld gedaan en zit nu in het zesde leerjaar. Hoe ik merk dat ik anders ben? Omdat ik over dingen denk waar kinderen van mijn leeftijd normaal gesproken niet mee bezig zijn.”

Helga Van der Heyden (44), actrice en psychotherapeut, moeder van Mano Dewulf (15) en Hannah Schalbroeck (10). Hannah: ‘Hoe ik merk dat ik anders ben? Omdat ik over dingen denk waar kinderen van mijn leeftijd normaal gesproken niet mee bezig zijn.’Beeld Aurélie Geurts

Helga: “Bijvoorbeeld over de ‘andere realiteit’. Dat onderwerp bespreek ik soms met Hannah voor het slapengaan. ‘Wat als dit niet de realiteit is en ik ga slapen en word morgen wakker in een andere realiteit. Waar ben jij dan?’, vraagt ze me dan. Het zijn zalige gesprekken maar ik besef dat het om onderwerpen gaat waar niet iedereen mee bezig is. Daarom hoeft het niet zwaar op de hand te zijn, maar het is vaak wel complexer. Mano bijvoorbeeld was vijf jaar en kwaad op mij omdat hij besefte hoe afhankelijk hij van mij was. Hij was zich heel bewust van het feit dat hij niet alleen naar de winkel kon, dat hij geen brommer kon rijden en dat hij altijd van mij afhing als hij ergens wilde geraken. Dat is een heel volwassen gedachte voor een vijfjarig kind.”

Mano: “Bij toetsen denk ik veel te diep na over de vragen en stel ik mijzelf nieuwe vragen die er soms niets mee te maken hebben. Als ik dan bij andere leerlingen informeer wat ze van de vraag vonden waar ik het lastig mee had, zeggen ze meestal dat het gewoon een kwestie van een rechtstreeks antwoord is, niets moeilijks aan. Maar ik zie het dus niet zo, ik maak het te ingewikkeld.”

Helga: “Ik heb zelf nooit iets gemerkt van mijn hoogbegaafdheid. Integendeel, ik vond lange tijd dat ik het minder goed deed dan de anderen. Ik vond mezelf wel ingewikkeld, maakte de dingen altijd moeilijk.”

Niet slimmer

Hannah: “Ik weet dat ik sneller leer dan de rest maar ik voel me daarom niet slimmer of beter. Terwijl de andere kinderen dat wel aannemen. Ik moet echt wel studeren, het komt niet vanzelf. Op school ga ik samen met andere snelle leerlingen een paar uren per week naar de kangoeroeklas. Daar krijgen we met andere thema’s te maken. We zijn nu bezig met onze droomauto. Ecologisch gezien moet die helemaal kloppen. Het gaat dus over andere dingen dan rekenen en taal, en dat is leuk.”

Mano: “Ik ga niet onderpresteren om ‘erbij’ te horen. Maar intussen vind ik de lessen saai. Ik heb meer prikkels nodig, wil meer dingen te weten komen, heb meer indrukken nodig. Maar die krijg ik niet, ik moet gewoon op een stoel zitten en opschrijven wat de leerkracht zegt. Ik krijg niet de kans om dingen zelf te onderzoeken en dat vind ik niet leuk. Dat is niet de schuld van de school maar van het schoolsysteem. De school zou het ten eerste moeten geloven als een leerling hoogbegaafd is en ten tweede duidelijk moeten weten wat het begrip hoogbegaafdheid inhoudt. Want de meerderheid denkt nog altijd dat het om mensen gaat die snel leren en dus meer kunnen. Terwijl hoogbegaafden die mislukken en slechte punten halen niet gezien worden als hoogbegaafd. Ze denken eerder dat het om een stoornis gaat. Ik ben trouwens ook niet de beste van de klas, mijn gemiddelde score is een 7.”

Helga: “Het is een hele zoektocht om een evenwicht te vinden. Hannah volgt een apart programma en dat past bij haar. Tegelijk is de wereld niet gemaakt voor een niche, voor een klein clubje mensen die anders zijn. Gelukkig maar. Maar het betekent dat je als hoogbegaafd kind de vaardigheden moet aanleren om het interessant voor jezelf te maken.”

Hannah: “Op mijn vorige school haalde ik altijd een 9 of 10. Maar ik vond die 10 niet goed genoeg, wilde hoger halen. Omdat ik er niet voor had gewerkt, ik vond het niet moeilijk. Gelukkig zit ik nu op een school waar dat wel kan. Ik moet echt werken nu. Terwijl ik niet de hele dag in een aparte klas zit. Daar ben ik blij om want straks moet ik de wereld in en met iedereen om kunnen gaan. Zou ik in een speciale klas zitten, dan word ik juist wereldvreemd.”

Veerle Peetermans (45), kinesiste en begeleidster van hoogbegaafde kinderen, moeder van Maarten (13) en Roosje De Raedt (7)

Veerle, Maarten (13) en Roosje De Raedt (7). ‘Het is zo belangrijk dat hoogbegaafde kinderen van jongs af aan goed begeleid worden.’Beeld Aurélie Geurts

Veerle: “Van kleins af aan was Maarten verbaal heel sterk; hij sprak op jonge leeftijd, zong liedjes, herkende kleuren en stelde oneindige vragen. In de tweede kleuterklas zei hij dat hij altijd in slaap viel bij de verhaaltjes van de juf. Intussen was hij al bezig met de oorlog in Afghanistan. Hij sprak honderduit over alles wat hij wist en kreeg vaak te horen dat hij een slim kind was. We hebben hem dan laten testen op zijn IQ en daaruit bleek dat hij hoogbegaafd was.”

In het tweede leerjaar begon Maarten zich te vervelen. Hij vond het zo saai dat hij er zelfs een beetje depressief van werd. Veerle: “Hij had ’s morgens geen zin meer om uit zijn bed te komen. Uiteindelijk is hij tijdens het vierde leerjaar naar een andere school gegaan waar hij het vierde en vijfde in één jaar deed.”

Maarten: “Na de kleuterklas had ik geen zin meer om op school te zitten en dingen op te schrijven en te luisteren. Omdat het me niet interesseerde, ik wist toch al waar het over ging, waarom zou ik dan nog opletten? Ik leerde niets bij, wat voor zin had het dan om naar school te gaan. Ik was altijd aan het aftellen tot de bel ging. Nu nog trouwens, maar dat geldt voor veel leerlingen in het middelbaar.”

Veerle: “De twee juffen op Maartens vorige school vonden hem soms arrogant. Omdat hij bepaalde dingen wist en daarvoor uitkwam, maar hij bedoelde het niet betweterig.”

Maarten: “Nu zit ik in het derde middelbaar, een jaar verder dan mijn leeftijdsgenoten. Ik krijg veel huiswerk, sommige dingen zijn best moeilijk. Maar de klas is leuk, ik heb het naar mijn zin op school. Ik voel me niet anders dan de rest, het kan me eigenlijk niet veel schelen dat ik hoogbegaafd ben.”

Veerle: “Omdat hij op de lagere school nooit moeite moest doen, heeft hij niet geleerd hoe je moet leren. Toen hij naar de middelbare school ging, kwam dat aan. Plots moest hij wel studeren maar hij wist niet hoe. Hij is van het Latijnse naar moderne talen gegaan en nu volgt hij economie met vier uur wiskunde, de laagste richting van zijn school. Het ontbreekt hem vaak aan motivatie, Maarten ziet de link niet tussen je inzetten en succes hebben. Daarom is het zo belangrijk dat hoogbegaafde kinderen van jongs af aan goed begeleid worden. Ik kom regelmatig hoogbegaafde tieners tegen die compleet afhaken op school. Omdat het te moeilijk is en ze niet genoeg geprikkeld worden om te studeren. Dikwijls gaat het ook om faalangst. Omdat iedereen verwacht dat je sowieso goed presteert, zijn hoogbegaafde kinderen vaak bang om teleur te stellen, te mislukken.”

Mindset

Volgens onderzoek van de Amerikaanse psychologe Carol Dweck zijn er twee basissoorten mensen en dus ook hoogbegaafden; mensen met een vaste mindset die denken dat intelligentie een vaststaand feit is en mensen met een groei-mindset die ervan overtuigd zijn dat hoe meer je je best doet, hoe groter je potentieel wordt.

Veerle: “Maar die mindset kan ook wisselen. Er zijn kinderen die een vaste mindset hebben op school maar op sportvlak een groei-mindset vertonen. Mensen met een vaste mindset houden niet van uitdagingen, hebben het moeilijk met kritiek en ook wel met doorzettingsvermogen en discipline. Dat zijn degenen met faalangst. Vaak zijn ze ook hooggevoelig en hebben ze een groot rechtvaardigheidsgevoel. Mensen met een groei-mindset hebben die eigenschappen maar ze zijn minder bang voor uitdagingen en moeilijkheden. Maarten is eerder iemand met een vaste mindset. Dat soort kinderen moet je dus leren om juist wél met uitdagingen om te gaan.”

Ook Roosje is hoogbegaafd. Ze krijgt nu extra leerbundels op school.

Roosje: “Ik vind het niet saai op school, de leerbundels maken dat ik op een leukere manier werk. Sommige dingen zijn moeilijk, ik ben beter in taal dan in rekenen en ik speel cello. De cello is het moeilijkste om te leren. Ik weet dat ik sneller denk dan de anderen, maar ik weet dat het niet erg is en ik doe meestal ook of ik niet weet dat ik snel leer.”

Veerle: “Hoogbegaafdheid is vaak genetisch. Er is trouwens een groot verschil tussen hoogintelligente kinderen en hoogbegaafde kinderen, vind ik. De laatste categorie bestaat vaak uit rebelse kinderen die out of the box denken. Meisjes zijn er anders in dan jongens. Ook zij presteren onder hun niveau maar vaak gaat het nog verder; zijn de faalangst en het perfectionisme zo doorgedreven dat er bijvoorbeeld eetstoornissen door ontstaan. Terwijl jongens gaan onderpresteren en bijvoorbeeld zwaar gaan gamen. Nu, dat gebeurt ook bij normale kinderen maar toch net iets minder heb ik de indruk. Dus het verhaal van ‘Joepie, ik heb twee hoogbegaafde kinderen’ mag echt wel wat meer genuanceerd worden.”

‘Hoogbegaafdheid is geen eenduidig begrip’

Sabine Sypré begeleidt hoogbegaafde kinderen en jongeren, hun ouders en leerkrachten. ‘Het hele onderwijssysteem zou eigenlijk op de schop moeten.’

“Ongeveer 1 op de 30 tot 50 mensen is hoogbegaafd. Er zijn wereldwijd heel wat onderzoekers bezig met hoogbegaafdheid en iedereen heeft zo’n beetje zijn eigen model. Het is dus geen eenduidig begrip. Er worden een aantal zijnskenmerken aan hoogbegaafdheid toegeschreven zoals hoogsensitiviteit, perfectionisme en een sterk rechtsvaardigheidsgevoel.”  

Sypré doctoreert aan de KU Leuven en UGent met een interventiestudie over leren en welbevinden van cognitief begaafde jongeren. Daarnaast werkt ze halftijds voor TALENT, een interuniversitair project waarin onderzoek wordt gedaan naar de motivatie en de prestaties van cognitief begaafde leerlingen.

“Bij het TALENT-project spreken we liever niet over die kenmerken omdat ze niet bij elke hoogbegaafde voorkomen en er andersom ook niet hoogbegaafde mensen zijn die de kenmerken wel bezitten. We spreken ook over cognitieve begaafdheid in plaats van over hoogbegaafd. Een cognitief begaafd kind leert veel sneller dan de anderen en heeft een sterk geheugen. Het kan informatie veel beter structureren en heeft een voorkeur voor complex en abstract denken. Het is doorgaans ook een creatieve en flexibele probleemoplosser.”

Gaat het bij hoogbegaafde kinderen om zo’n 3 procent van de bevolking, dan mikken ze bij TALENT op de bovenste 10 procent van de curve. Kinderen met een IQ van 120 en hoger zijn cognitief begaafd.

“Onze normen zijn dus iets ruimer. We doen dat bewust omdat leerkrachten en het onderwijsbeleid meer moeite doen voor een groep van 10 procent van de kinderen dan voor pakweg 3 procent. Het onderwijs is gebaseerd op leeftijd en niet op leerniveau. Zou dat wel gebeuren, dan was het probleem voor veel cognitief begaafden al een heel stuk aangepakt. Nu zijn ze gedwongen het tempo te volgen van de gemiddelde cognitieve ontwikkeling van kinderen van hun eigen leeftijd. Daar zit vooral het probleem. 

“Het hele onderwijssysteem zou eigenlijk op de schop moeten. Het zou dan over niveaugroepering moeten gaan waarbij ieder kind naar een volgende module gaat als het er klaar voor is. Maar we leven nu eenmaal niet in een ideale wereld dus moeten we roeien met de riemen die we hebben. Daarom zetten we ten eerste in op differentiatie binnen de klas. Voor een aantal begaafde kinderen is dat al voldoende, voor anderen niet. Kinderen die nog meer nodig hebben omdat ze nog veel sneller leren, kunnen terecht in een kangoeroeklas. Anderen horen gewoon niet thuis in het traditionele onderwijs. Voor hen is het wel interessant dat er een aparte school is voor hoogbegaafden of dat ze thuis onderwijs volgen. 

“Nu zijn er in België wel een aantal scholen voor hoogbegaafde kinderen maar die zijn duur want ze zijn niet gesubsidieerd. Het gevolg is dat het een nogal elitaire bedoening wordt omdat niet elke ouder kan zich zo’n dure school veroorloven. De staat zou dus ook bijzonder onderwijs aan de bovenkant van de curve moeten faciliteren.”