Direct naar artikelinhoud
Onderwijs

Inclusie op school werkt (als je sterke ouders hebt)

Adayah (13) en haar mama Saara Finch. Haar dochter heeft DCD en volgt sociaal-technische wetenschappen.Beeld Wouter Van Vooren

Inclusief onderwijs voor kinderen met zorgnoden lijkt vooral te werken voor kinderen van sterke ouders. Dat blijkt uit een kwalitatief belevingsonderzoek van de Gezinsbond bij 300 ouders die hun inclusie-ervaringen deelden. Scholen moeten daarom meer ondersteund worden om inclusief onderwijs voor alle leerlingen mogelijk te maken, klinkt het. Twee ouders getuigen.

‘Het vergt extra ondersteuning van de school. En de ouders’

Saara Finch is mama van Adayah (13). Haar dochter heeft DCD, een ontwikkelingsstoornis van de coördinatie van bewegingen. Adayah zit in het tweede middelbaar sociaal-technische wetenschappen. “Toen ze klein was, hadden we snel in de gaten dat haar motoriek wat trager liep dan bij andere kinderen”, vertelt Finch. “Maar bij je eerste kind stellen de artsen je algauw gerust: allicht komt dat later. Pas in haar eerste kleuterklas werd duidelijk dat Adayah wel mee kon, maar ook vijf keer per dag viel, aan bepaalde groepsspellen niet kon deelnemen en niet zo mooi kon tekenen als de anderen. We hebben haar testen laten doen, waaruit we de duidelijke diagnose kregen dat ze een ernstige vorm van DCD of dyspraxie had. Ergens was dat een geruststelling, nu konden we het benoemen en ernaar handelen.”

“Dertig jaar geleden was ze waarschijnlijk meteen naar het buitengewoon onderwijs gestuurd, omdat er onvoldoende aanpassingen mogelijk waren binnen reguliere scholen. Maar Adayah is normaal begaafd en heeft genoeg intelligentie om de zaken aan te kunnen, alleen niet op dezelfde manier zoals haar leeftijdsgenoten. Zo gaat schrijven trager, dus krijgt ze soms minder oefeningen, maar wel diegene die bewijzen dat ze de leerstof onder de knie heeft. Het zijn zulke kleine zaken die voor haar een wereld van verschil maken.

“Op school helpen een zorgcoach en een ondersteuner vanuit het buitengewoon onderwijs type 4 haar. Ook zogenaamde buddy’s, medeleerlingen, ontfermen zich volgens een beurtrol over haar. In de lagere school was dat al spontaan gegroeid, bijvoorbeeld in de turnles, waar Adayah door andere kinderen werd geholpen wanneer een opdracht haar uit evenwicht zou brengen. Nu is dat structureler, voor zaken zoals haar boekentas de trap opdragen. Al vergt dat natuurlijk wat extra ondersteuning van de school. En de ouders.

“Er zijn momenten geweest dat het wat moeilijker ging in de klas, dat er kinderen al eens met haar lachten. Daarom hebben we in de overgang naar het middelbaar iets voor de nieuwe klasgroep gedaan. Adayah heeft samen met twee vriendinnen uit de lagere school een filmpje opgenomen dat toonde wat DCD precies inhoudt, wat voor haar moeilijk is en waar ze hulp bij kan gebruiken. In het tweede jaar, toen de klas weer wat veranderd was, hebben we een inleefles georganiseerd waarbij we de andere leerlingen oefeningen lieten doen die aangaven hoe de dingen voelen voor iemand met een beperkte motoriek.”

Sandra Van Heffen en haar zoon. hebben wij Project I3 opgericht, om ouders met vragen te ondersteunenBeeld Wouter Van Vooren

‘Kinderen groeien niet op in twee werelden: thuis en school’

Sandra Van Heffen is moeder van drie zonen met een diagnose van DCD. Twee van hen kregen ook de diagnose van ASS (au­tis­me­spec­trum­stoor­nis) en eentje ADHD. Van Heffen werkt in het buitengewoon onderwijs en is logopedist van opleiding. “Ik heb voelsprieten ontwikkeld om zorgnoden bij kinderen te ontdekken”, zegt ze. “Mijn oudste zoon was vijf toen het signaal kwam dat fijne motoriek moeilijk ging, en er werd ons aangeraden een plaatsje in het buitengewoon onderwijs te zoeken. Maar elk kind is uniek. Ik geloof niet dat een inclusietraject de beste keuze is voor iedereen. Wij bekijken dat jaar per jaar en kind per kind. Onze drie zonen lopen school in het reguliere onderwijs, maar zitten op andere scholen. Mijn oudste zit in een klein schooltje met weinig kinderen, bij de tweede speelde dat minder. Een school moet passen bij het kind, niet omgekeerd.

“Ik weet waar ik terecht kan; dat is een groot verschil is met andere ouders. Voor hen valt een diagnose vaak na een lang onderzoekstraject. Dan volgt er een afsluitend gesprek waarbij een professional advies geeft. En vanaf dan is het: trek uw plan. Er kunnen veel meer succesvolle inclusietrajecten zijn als iedereen van meet af aan goed begeleid wordt. Daarom hebben wij samen met andere ouders Project I3 opgericht, om andere ouders met vragen te ondersteunen. In het onderwijs wordt een vreselijk specifieke woordenschat gebruikt, die lang niet alle ouders begrijpen. Ze voelen zich dan erg dom. Maar het verhaal van een kind mag niet afhangen van hoe stevig hun ouders in hun schoenen staan.

“Uiteindelijk kennen ouders hun kind het best. Ik was er bij mijn zonen bij in de raarste omstandigheden. Wij hebben alle boze en blije buien meegemaakt, we weten waar ze sterk in zijn en waarin ze kunnen groeien. Bovendien nemen kinderen van school van alles mee naar huis en omgekeerd. Je mag die werelden niet scheiden.

“Ouders met kinderen die extra zorg nodig hebben, voelen zich vaak erg schuldig. Het inclusieverhaal mag hen niet nog eens een extra schuldgevoel geven wanneer er toch gekozen wordt voor het buitengewoon onderwijs. Ik werk er al 24 jaar, wij doen er fantastische dingen en voor sommige kinderen is een niet-inclusieve setting de beste keuze. Maar ik ben ook kritisch voor mijn sector en ben geen voorstander van de totale segregatie. Laat die scholen in elkaar overgaan, als één groot geheel.”

Het rapport is te vinden op goedgezind.be/inclusie