Direct naar artikelinhoud
Kerstverhaal

In het stationscafé is illegaal nog altijd verdacht

In het stationscafé is illegaal nog altijd verdacht
Beeld rv

Fikry El Azzouzi gaat na de verkiezingen op café en voelt zich daar een wel heel vreemde eend in de bijt.

Is er wat veranderd sinds de verkiezingen van 26 mei, toen het VB opnieuw stevige winst liet optekenen? Aan de taal, de toon, de gesprekken van de mensen? Schrijver Fikry El Azzouzi legde zijn oor te luisteren in een stationscafé van een Vlaamse centrumstad.

Ik haat honden. Misschien lijkt dat wat overdreven, maar ik vind honden geen fijn gezelschap. En al zeker niet van die gigantische exemplaren die uit hun bek stinken.

In een typische bruine kroeg met droge worsten boven de toog en een verdacht huiselijke gezelligheid keek een enorme hond me recht in de ogen. Met de tong uit zijn bek. Zachtjes begon hij te grommen. Ik verwenste mezelf, kon me voor het hoofd slaan omdat ik aan de toog op een barkruk zat. Vlak naast een monster dat mij met één hap kon onthoofden. Hoe kon ik zo blind zijn.

“Hij bijt niet. ’t Is ne brave.”

Mijn lichaamstaal had mij verraden want een vrouw van middelbare leeftijd, rood kortgeknipt haar, keek me grijnzend aan. Het was elf uur ’s ochtends, ze nipte van haar pint. Ik glimlachte beleefd terug, nam een slok van mijn koffie. Plots sprong de hond tegen me op. Ik dacht dat ik een hartaanval kreeg.

“Clouseau, godverdomme”, riep de vrouw. “Da’s nu altijd dat em da doet. Hij ziet vreemde graag, daarom doet em da. Maar ’t is een mastiff, da zijn doodbrave beesten.”

Ik wist niet wat te zeggen, bleef verstijfd naar de vrouw glimlachen.

“Clouseau, kom hier, ge mokt da manneke bang.”

Het monster gehoorzaamde haar meteen, draaide zich om en liet zich gewillig aaien.

Ik bestelde nog een koffie, vroeg aan de vrouw of ze iets wilde drinken.

“Wie bedoelde? Ik of de Clouseau?”

Omdat ik nog steeds geïntimideerd was, of traag van begrip, duurde het even voor ik kon zeggen: “Jij of Clouseau? Of jij én Clouseau?”

“Da beest heeft vandaag al genoeg gedronken. Maar ik vind da heel sympathiek van u. Nog een pintje graag. Ik zal mij anders verzetten, want ik zie dat ge met de schrik zit.”

De vrouw stond op, de hond schudde wild met zijn lijf. Ik hapte opnieuw naar adem en prijsde mezelf gelukkig dat het niet omgekeerd was.

Ik stamelde dat ze gerust mocht blijven, maar met een ruk aan de leiband en een verse pint verdween ze naar de andere kant van de toog. Daar begon een grote man met zilvergrijze haren en een verwilderde hoefijzersnor de hond gretig te aaien.

“Dirk, godverdomme, dat is nu elke keer, wilde gij hem eens met rust laten. Ge weet dat hij dat niet graag heeft.”

Clouseau blafte luid.

“Maar schatteke toch. Zijt gij voor mij aan ’t zingen? Wa hoor ik daar? Hoor ik da goe? Anne, als ik jou zie…”

Hij deed een vreemde beweging, met een beetje goede wil zou je er een dansmove in kunnen zien, en probeerde de voorpoten van Clouseau op zijn buik te leggen.

“Dirk, stopt ermee. Ik ga kwaad worden.”

Hij legde de voorpoten weer op de grond en zei: “Ik ga een plaske doen.”

In het stationscafé is illegaal nog altijd verdacht
Beeld zak

Ze zaten hier al vroeg aan de pinten. Met rood aangelopen gezichten, van de kou of de alcohol. Ik keek nog eens rond. En dacht dat velen of gepensioneerd waren of een dagje vrij hadden gekregen van de dokter.

Door mijn leeftijd voelde ik me hier de vreemde eend in de bijt. En ook door mijn afkomst. En omdat ik koffie dronk. En omdat ik hier voor de eerste keer was. En omdat het waarschijnlijk de laatste keer zou zijn.

Een lichtjes aangeschoten man met een zwarte baseballpet en een volgetatoeëerde hals speelde gepassioneerd op een bingokast. Dat toonde hij door af en toe luid ‘Doeme!’ te roepen. Hoe zo’n bingokast werkt? Een metalen bal in een juist genummerd gaatje laten vallen. Dolle pret.

Door alle tattoos leek het alsof hij zonder hals rondliep. Zijn vriendin keek verveeld naar haar iPhone 11 Pro Max. Hoe ik dat weet? Omdat zo’n telefoon onbetaalbaar is voor mij.

“Doeme, klootzak. Dees is geen pietsbak, dees is een pisbak. Ik ben ’t beu, ik ga pissen.”

Even later kwam hij uit de toiletten terwijl hij zijn handen droog wreef aan z’n T-shirt.

“Schatteke, nog een pintje alstenblief. En een waterke voor mijn madam.”

“Ik heb nog”, riep zijn vriendin. Ze stak haar halfvolle glas hoog in de lucht, daarna keek ze opnieuw naar haar iPhone 11 Pro Max.

Dirk, die daarnet een enorme hond stond te knuffelen, ging plassen en zijn handen vergat te wassen, legde nu zijn hand op de schouder van de bingospeler.

“Kurtje, ge weet wat ze zeggen. Chance hebben in de liefde is geen chance hebben in ’t spel.”

“Ik heb liever chance in ’t spel”, lachte Kurtje luid.

“Da moogde nie zeggen, ’t is zo’n lief meiske, uw Davinake.”

In dit café gebruikten de klanten graag verkleinwoorden.

Davina glimlachte, maar ze hield haar blik nog steeds strak op haar iPhone 11 Pro Max gericht.

“Davina een lief meiske? Als ze slaapt”, lachte Kurtje.

Ze lagen allebei in een deuk.

“Kurtje, mag ik iets zeggen, maar ge gaat heel kwaad worden.”

“Dirkske, gij moogt alles zeggen. Denkt ge dat ik niks kan verdragen?”

Die verkleinwoorden begonnen mij te irriteren.

“Oké, dan ga ik het zeggen. Ik vind uw vriendinneke een heel schoon meiske, maar echt een heel, heel schoon meiske. Er mankeert juust één dingetje aan haar”, zei Dirk.

“Nu ben ik benieuwd”, zei Kurt, die zijn baseballpet afdeed en over zijn kale hoofd wreef.

“Ze is een schoon meiske, maar wat er mankeert, is da bruin aan haar.”

Opnieuw een bulderlach. Tussen hen kon het blijkbaar niet meer stuk.

Het vriendinnetje keek verontwaardigd op en zei: “Zeg.”

“We mogen toch eens lachen”, lachte Dirk.

“Niet als ge mij vergelijkt met ne bruine.”

“Schatteke, vanuit een bepaalde hoek lijkt ge op ne bruine. Een Turkse of een Marokkaanse. Ik vrees da ik den Dirk gelijk moet geven.”

Ze proestten het weer uit. Het vriendinnetje reageerde met een “Och, jonge” en tokkelde verder op haar iPhone 11 Pro Max.

Een man met een elektrische rolstoel rolde binnen en schreeuwde voor heel het café: “’t Zijn Irakezen.”

“Hoe weete gij da?”, vroeg Dirk.

“Ik heb het hen gevraagd. Die gaan der toch nie over liegen.”

“Irak, Iran, Syrië, Afghanistan, Afrika, van de maan. Allemaal één pot nat”, zei Dirk.

“Da’s nie waar. Irakezen zijn anders. Voor hen woonden er Afghanen. Die zeiden geen woord tegen mij. Zelfs nie als ik ne goeiendag zei. Voor de rest had ik er geen last van. Die Afghanen deden geen vlieg kwaad, maar met een goeiendag maakten ze ook niemand kwaad.”

“Wie zegt da ze geen vlieg kwaad doen? Ze zijn hier illegaal in ons land en illegaal is altijd verdacht”, riep Dirk.

“Maar Dirk, sinds wanneer hebben bromvliegen papieren?”, lachte Tattoo Kurt.

“Oh my God”, zei Davina. “Ik wil naar huis.”

De man in de elektrische rolstoel reed dichter mijn kant op en zei: “Als ’t hier oorlog is, bol ik dat hier ook af. En dan maakt het niet uit of ik in Irak, Iran of in Timboemboem zit. Ik hoop alleen dat ik niet met een platte batterij zit.”

Het hele café schaterde het uit. Zelfs ik moest lachen.

De man parkeerde zijn elektrische rolstoel net naast mij. Hij keek me glimlachend aan en zei:

“Nederlands? English? Where you from?”