Direct naar artikelinhoud
De jaren 20, een kantelpunt

Opnieuw breken de jaren 20 aan en opnieuw kan de wereld op zijn kop gaan

In Parijs werden de jaren 2020 ingezet met vuurwerk boven de Arc de Triomphe. De Franse hoofdstad was in de jaren 1920 samen met New York toonaangevend.Beeld Joris Van Gennip

De ‘transition twenties’ zijn begonnen. Parallellen met de ‘roaring’ jaren 1920 kondigen zich aan. Gaat de wereld weer kalmpjes haar ondergang tegemoet? Of toch niet? Zeker is dat de jaren 2020 de jaren van ‘minder, minder’ worden.

“De bioscoop is alleen maar een modeverschijnsel”, somberde Charlie Chaplin in 1916. “Wat de mensen écht willen zien, is vlees en bloed op het toneel.” Of neem de Duitse ingenieur Carl Benz, die in 1920 verkondigde dat de auto nu echt zijn definitieve vorm had gekregen.

De geschiedenis barst van de foute voorspellingen. Voor zijn boek Alles wordt anders verzamelde de Duitse bioloog Jürgen Brater er 150, van uitvinder Thomas Alva Edison (“de radiohype zal een zachte dood sterven”, sprak hij in 1922) tot econoom Irving Fisher, die in oktober 1929 liet weten dat de aandelenkoersen op Wall Street een ‘permanent hoog niveau’ hadden bereikt. Een week later legde de beurskrach de wereld plat.

Dat bovenstaande voorbeelden over de jaren 20 van de vorige eeuw gaan, is niet toevallig, want we zijn opnieuw de jaren 20 ingegaan. En dat spreekt pas echt tot de verbeelding.

Geen decennium is zo iconisch geworden en door de geschiedenis van zo veel vrolijke bijnamen voorzien als de jaren 20 van de vorige eeuw: the roaring twenties, les années folles, the golden age, the jazz age. De jaren 20 vormden een periode van ongekende veranderingen. De auto veroverde de straten; de radio denderde gezellig alle huizen binnen en het aantal bioscopen groeide explosief.

Natuurlijk: eerst en vooral volgden de jaren 20 van de 20ste eeuw op de jaren 10. Een hele generatie jonge mannen was in de Grote Oorlog weggevaagd. In 1918 en 1919 kwam daar de Spaanse griep overheen, waaraan nog eens miljoenen mensen overleden. Het decennium begon dus slecht.

In het Duitsland van de jaren 20 leed de Weimarrepubliek zwaar onder de vredesverdragen van Versailles van 1919 en liep Adolf Hitler zich warm. In Rusland was de tsaar met zijn gezin vermoord en probeerde de bevolking zich te voegen naar het leven onder de communistische dictatuur. In Italië greep Mussolini de macht met de Mars op Rome.

Er gebeurden ook mooie dingen. George Gershwin componeerde zijn Rhapsody in Blue, Alexander Fleming ontdekte de bacteriedodende schimmel penicilline, Charles Lindbergh vloog de Atlantische Oceaan over.

In Europa en de VS wrongen vrouwen zich uit hun korsetten om hun eigen leven op te eisen, gehuld in mooie losse flodderjurkjes. F. Scott Fitzgerald beschreef hun wereld in The Great Gatsby, wat dé roman over de roaring twenties zou worden. Scott Fitzgerald klaagt de oppervlakkigheid en hypocrisie van de moderne kapitalistische wereld aan in een nog altijd zeer leesbaar verhaal, dat zich afspeelt in een decor vol mooie auto’s, glanzende zwembaden en schetterende trompetten. Kortgeknipte flapper-girls en jongens storten zich met in handdoeken gewikkelde flessen whisky onder hun jas – het zijn de jaren van de drooglegging – in het uitgaansleven van New York, de hoofdstad van de wereld: “Het was het uur van een ingrijpende verandering in de mens, en er zat opwinding in de lucht.”

De andere hoofdstad van die wereld was Parijs. Meer dan New York gold Parijs als het epicentrum van de culturele vernieuwing en het intellectuele debat. Niet voor de armen – die zaten in het vrolijke Parijs van de jaren 20 net zo te creperen als in elke andere grote stad – wel voor de bevoorrechten, die door een metropool flaneerden waarvan de moderniteit hen op elke straathoek optilde.

Aan hun horizon glansde de nog jonge Eiffeltoren, vanuit de etalages schitterde de prachtigste mode hun tegemoet en onder hun voeten gromde de pas aangelegde metro. Op straat verdrongen bussen en auto’s de paardenkoetsjes, in de cabarets ontblootte Josephine Baker haar borsten. Montparnasse was het nieuwe centrum van de stad, waar André Breton zijn Manifeste du Surréalisme besprak in uitspanningen als La Coupole, La Closerie des Lilas en La Rotonde.

En Ernest Hemingway natuurlijk! De man die de Parijse jaren 20 zo fraai vastlegde in A Moveable Feast. Hij hoorde bij de groep schrijvers van de lost generation die zich rond de in 1919 opgerichte boekwinkel Shakespeare and Company groepeerde en waar ook F. Scott Fitzgerald en diens vrouw Zelda deel van uitmaakten. Voor de Amerikaanse schrijvers was de onbekommerde omgang met alcohol in de bars van Montparnasse een verademing, net als voor de muzikanten van de ‘zwarte jazz’, die in Parijs bovendien (iets) minder racistisch werden bejegend dan in hun eigen land.

Voorspellingen zijn gevaarlijk – we zagen het bij Chaplin, Benz, Edison en Fisher. Maar toch: opnieuw breken de jaren 20 aan en opnieuw zouden ze kunnen uitgroeien tot een tijdperk waarin de wereld op zijn kop gaat. De kans is zelfs vrij groot, omdat er voor die wereld niet veel anders op zit.

In 1971 kwam de Club van Rome, een groep zakenmensen en wetenschappers, met het alarmerende rapport Grenzen aan de groei. Als de mens zich zo bleef voortplanten als hij deed en in hetzelfde tempo bleef consumeren, zouden over 50 jaar grote problemen ontstaan op het gebied van voeding en energie.

Die 50 jaren zijn bijna voorbij en jawel: de hulpbronnen raken leeg, de polen en gletsjers smelten, de bossen verbranden en de zeeën stromen vol met plastic. Bij veel bewoners van deze aarde dringt het besef dat er ‘iets’ moet gebeuren heus wel door, maar tussen besef en daad staat van alles in de weg: onwil, hebzucht, egoïsme en het menselijk onvermogen tot langetermijndenken, zoals begin december weer bleek bij de klimaattop in Madrid.

De paradoxale situatie in 2019 is dat de mensheid voor zichzelf een wereld heeft gecreëerd waarin ze het in allerlei opzichten beter heeft dan ooit, en tegelijk moet constateren dat veel van de daartoe door haar bedachte systemen aan het vastlopen zijn. Wat de boel er niet eenvoudiger op maakt, is hoe al die vastlopertjes onderling zijn verknoopt.

Neem iets basaals als voedsel. Begin dit jaar publiceerde het vakblad The Lancet er een rapport over. Het voedselsysteem vertoont grote gebreken, zegt een groep internationale deskundigen, met als resultaat dat meer dan 2 miljard wereldbewoners overvoed zijn en 800 miljoen ondervoed. Dat beroerde systeem is niet alleen slecht voor de mensen (die er hart- en vaatziekten en diabetes van krijgen dan wel sterven van de honger), maar ook voor de aarde, want het leidt tot gigantische milieuproblemen. Om het tij te keren is volgens de The Lancet-commissie een Great Food Transformation nodig, die in de (landbouw)grond begint en vandaar via de boerenbedrijven en de supermarkten de huiskamers binnenrolt. Maar hoe krijg je iedereen mee? Wie neemt het voortouw?

Andere vastlopers: een politiek systeem waarin wie macht wil vergaren vooral moet zorgen dat hij of zij populair is, wat niet per se de beste garantie op goed leiderschap biedt. Een financieel systeem dat is gebaseerd op geld als schuld – bijna alle geld dat nu in omloop is, was in eerste instantie schuld – wat tot de crisis van 2008 leidde die met wat haastige noodverbandjes werd gesust; het wachten is op de volgende klap.

En zo gaan we kalmpjes onze ondergang tegemoet.

Of toch niet?

We bevinden ons op een keerpunt in de geschiedenis en staan aan de vooravond van ingrijpende veranderingen op allerlei gebieden. Het roer moet, kan en zal om. De kwestie is alleen wie precies aan dat roer zal staan.

Nu heeft vrijwel overal ter wereld een klein groepje al dan niet democratisch gekozen individuen de macht over de meerderheid, maar op allerlei plekken nemen de burgers de boel over. Ze richten coöperaties op, beginnen moestuinen, slaan onderling aan het ruilen en organiseren hun eigen energievoorziening. Hoogleraar transitiekunde Jan Rotmans spreekt van een commons-beweging, die werkt aan een nieuwe samenleving van onderaf. “Veel maatschappelijke systemen zijn vastgelopen, maar mensen zijn volop in beweging”, schrijft hij in Omwenteling. “We hebben die systemen zelf gebouwd, maar nu keren ze zich tegen ons. We hebben echter het vermogen om die systemen te transformeren, wijzélf zijn tenslotte het systeem.”

Verandering trekt zich niets aan van ronde jaartallen en wellicht kun je het huidige tijdsgewricht beter vergelijken met de tweede helft van de 19de eeuw dan met de jaren 20 van de 20ste eeuw. Maar het is toch frappant hoeveel parallellen te trekken zijn tussen ontwikkelingen in de oude jaren 20 en de te verwachten ontwikkelingen in de nieuwe jaren 20. En vooral is het gewoon leuk.

In de roaring twenties draaide veel om glitter en groei, om méér en groter. De transition twenties zullen de jaren van minder worden. Minder plastic, minder troep, minder werk, minder verspilling, minder vijandigheid, minder verschillen, minder ongelijkheid. Minder, maar beter. Het is erop of eronder. Gelukkige nieuwe jaren!