Direct naar artikelinhoud
Schrijfster Manon Uphoff

‘’s Nachts word je misbruikt en 's ochtends staat het Bambibordje klaar: dan lééf je op twee sporen’

‘’s Nachts word je misbruikt en 's ochtends staat het Bambibordje klaar: dan lééf je op twee sporen’
Beeld Werry Crone / Belga

‘Vallen is als vliegen’, Manon Uphoffs boek over het misbruik in haar jeugd, staat in alle eindejaarslijstjes bovenaan. Nog één keer wil Uphoff uitgebreid over haar bestseller spreken: ‘Ik zou erg trots zijn als jongens en meisjes zich in mijn ervaringen herkennen en zeggen: ‘Fok it met de schaamte. We gaan het er godverdomme over hébben.’’

Het woord misbruik valt niet één keer in ‘Vallen is als vliegen’ en het woord ‘incest’ weerklinkt slechts eenmaal gekscherend: ‘Incest, de musical!’ Terwijl je denkt dat dat niet kan met zo’n onderwerp. Maar Manon Uphoff (57) heeft een roman geschreven als een Hiëronymus Bosch-schilderij, er valt om te huilen en te lachen, terwijl de gebeurtenissen erachter niet te genieten zijn: seksueel misbruik van vier dochters door een vader in een groot gezin, onder wie de verteller in ‘Vallen is als vliegen’. Ze worden als kleuter al onderworpen aan alles wat de lezer zich bij misbruik kan voorstellen, maar wat in het boek nauwelijks wordt benoemd. 

‘Vallen is als vliegen’ werd door recensenten meteen herkend als een huzarenstuk en een meesterwerk. Een bestseller werd het ook: niet eerder verkocht Uphoff zoveel exemplaren van een titel, terwijl ze sinds haar debuut ‘Begeerte’ in 1995 toch al zestien boeken heeft geschreven. De negende druk is net verschenen.

Is er een leven vóór en een leven ná ‘Vallen is als Vliegen’?

Manon Uphoff: “Er is heel veel leven vóór, ja, namelijk 57 jaar. (Lacht) En ik moet je zeggen: ik begin me ernstig te verheugen op een leven erná. Het is al negen maanden uit, en ik zal blij zijn als het een leven los van mij gaat leiden.”

Is dat ook omdat je niet de rest van je leven de schrijfster wilt zijn van juist dít boek, met dít onderwerp?

Uphoff: “Dat zou ik jammer vinden, ja. Ik denk dat ik nog meer te vertellen heb. Ik werk nu aan een filmscenario, een heel ander verhaal, waarmee ik al bezig was vóór ‘Vallen is als vliegen’. Maar ik moest dat opzijleggen, want dit boek stond te gillen om geschreven te worden. Al was het deels een heel donker en ingewikkeld proces om alles van vroeger onder ogen te durven zien. Ik heb geprobeerd terug te gaan naar dat chaotische gezin met zijn eigen wetten en regels.”

Dat heet in het boek het gezin Holbein, met aan het hoofd vader Henri Elias Henrikus, moeder Anna Alida en dertien kinderen: vijf uit het eerste huwelijk van vader, twee uit het eerste huwelijk van moeder en de zes kinderen die ze samen nog krijgen, van wie MM ofwel ‘ondergetekende’ de op twee na jongste én de oogappel van vader is. Het decor van MM’s jeugd is dat van de jeugd van Manon Uphoff: het grote gezin, een bovenwoning in de Utrechtse wijk Lombok, vader – ‘een heer’ – die ’s ochtends met zijden stropdas naar zijn kantoor gaat, moeder – veel volkser en een Sophia Loren-achtige schoonheid – die thuisblijft, rokend in de achterkamer met MM’s veel oudere halfzussen, Toddiewoddie en Henne Vuur.

In 2015 overlijdt de halfzus die model staat voor Henne Vuur op haar 69ste. Diezelfde dag krijgt Manon Uphoff in bad een huilbui die nooit meer lijkt op te houden. En ze wordt woedend. Op zichzelf, omdat ze haar oudere halfzus uit haar leven had geschrapt als een hopeloos geval – een zichzelf uithongerende vrouw in een Nieuwegeinse seniorenwoning met haar invalide zoon. Haar woede richt zich ook op vader, eindelijk, om wat hij haar, Henne Vuur, Toddiewoddie en haar jongste zusje Libby (niet hun echte namen) heeft aangedaan.

Niet dat ze hem nooit met zijn wandaden heeft geconfronteerd; toen ze 26 was, sprak ze hem erop aan. Hij zei zich niets te herinneren. Gek, zijn geheugen was ‘net gatenkaas’, schrijft ze.

Wanneer begon het bij jou als kind te dagen dat er iets niet klopte?

Uphoff: “Ik beschrijf een aantal momenten in het boek. De verteller is 11 – in werkelijkheid zal ik een jaar of 9 geweest zijn – als ze bij haar oudere halfzus Toddiewoddie, die dan al het huis uit is, dingen ziet die zo verschrikkelijk mis zijn dat zelfs een meisje met een vertekend perspectief op de werkelijkheid weet: dit is niet in orde. Die zus leefde met een psychopaat, een gevaarlijke pedoseksueel ook, die later is veroordeeld. In het boek komt aan bod hoe hij haar dwong seks met hem te hebben, de beddenlakens in brand stak, kokende olie in de vissenkom goot. Ze vroeg mij om hulp, want niemand anders deed iets. Thuis zei ik: ‘De politie moet erheen, er moet ingegrepen worden.’ Als iedereen aan tafel dan gezellig dooreet, snap je als kind van 9 ook wel: dit is niet goed.”

Je vader sprak met minachting over je halfzussen. ‘Loopse teef,’ zei hij over Toddiewoddie.

Uphoff: “Ja. Wat zij meemaakte, was niet van belang.”

En wanneer drong ten volle tot je door dat ook jij slachtoffer was? Het lijkt of de echte, hevige woede pas met Hennes dood in 2015 kwam. In eerdere columns en interviews heb je het liefdevol over je ouders. In het tv-programma ‘De kist’ vertelde je hoe jij en je zussen je vader na zijn dood gewassen en verzorgd hebben. Hoe kan dat, na zo’n jeugd?

Uphoff: “Het is ongelooflijk ingewikkeld. Kijk, je moet íéts in je leven. Ik moet als mens kunnen geloven dat ik in staat ben diepe, waardevolle banden met mensen te onderhouden, niet-gewelddadige, niet-misbruikende, niet-vernietigende contacten, minder verdraaid dan ik ze in mijn jeugd heb gekend. Daartoe moet ik kunstgrepen toepassen. Eén zo’n kunstgreep is dat ik lang liefdevol over mijn vader heb gesproken, ja. Niet dat het gelogen was, maar het was eenzijdig, het was uitvergroot. Omdat je als mens goede herinneringen nodig hebt om zelf te kunnen blijven bestaan.”

Terwijl je wist dat die goede herinneringen valse herinneringen waren.

Uphoff: “Maar zo eenvoudig ligt het niet. Als het al heel jong begint dat je lichaam niet van jou is, dan leer je niet te denken: dit hoort niet. Dan denk je: ík zal niet kloppen. Bij míj zitten dingen scheef. Het is verwarrend als je als kind om niks een hard pak slaag krijgt en er allerlei andere dingen met je gebeuren, maar de verwarring betreft niet de persoon die dat doet. Die is niet gek of raar, nee: ík ben gek en raar, ík deug niet, ík ben de afwijking.

“Feller) En nog steeds ben ik de afwijking, nu word ik in interviews geacht met een scalpel in mijn eigen brein te snijden om te laten zien hoe daar de kronkelpaden lopen. Maar die vragen horen aan de vader gesteld te worden. Díé onttrekt zich aan de ondervraging.”

Je bedoelt de vragen van mij waarom je voor jezelf en voor de buitenwereld zo lang hebt ontkend wat er aan de hand was.

Uphoff: “Ja. Dat moet ik verklaren, terwijl ik denk: fok it, vraag het aan anderen. Ik ken genoeg redenen, méér dan genoeg, om er heel lang je mond over te houden. Persoonlijke redenen, omdat het lang duurt voor je genoeg stevigheid hebt ontwikkeld om überhaupt te kunnen inzien wat er zo grondig mis was, en voor je niet meer in waanzinrelaties belandt waarin je alles gaat naspelen, omdat je denkt dat het zo hoort. Het is hárd werken om een persoon te worden die niet ten diepste denkt dat ze alleen maar chaos verdient, maar die een kring van goede, te vertrouwen mensen om zich heen weet op te bouwen. En dan nog is het een stap om hen voorzichtig toe te laten in die donkere, vervormde wereld van mij, waarin niemand graag een kijkje neemt en waarvan buitenstaanders zeggen: oehoe, dat is wel heel griezelig, wat knáp dat ze daar overheen is gekomen. Helemaal niet knap, want als je er niet aan doodgaat, leef je vanzelf verder. Ik ben niet de enige met zo’n ingewikkelde geschiedenis. Maar deel die maar eens met een wereld die als eerste mechanisme heeft: sodemieter op, je zult het wel verzinnen voor de aandacht, zo erg zal het niet geweest zijn, waarom heb je anders zo lang niks gezegd?

“In de literatuur leek er al helemaal geen plaats voor. Dat onderwerp is voor de zieligeboekenhoek, bij de depressieboeken, de boeken met de kankers, dat aparte hoekje waar mensen die het lastig hebben naartoe gaan voor een moment van troost. Je zit er als jonge schrijver niet op te wachten om daar terecht te komen. Dus toen ik in 1995 debuteerde, heb ik dat risico niet genomen, nee.”

En als je in die tijd liefdevol over je ouders sprak in interviews, moest je jezelf dan geweld aandoen, of was de band werkelijk goed?

Uphoff (zucht): “Toen duidelijk werd dat mijn vader noch mijn moeder de confrontatie aankon, heb ik gedacht: ik moet dóór. Toen heb ik ingezet op de schepping van een nieuwe werkelijkheid. Een werkelijkheid waarin ik mijn ouders de gelegenheid heb gegeven om zich als fatsoenlijke mensen te gedragen. Toen ik eenmaal wist: het open gesprek over wat er is gebeurd, zal er nooit komen, dacht ik: wat kan er nog wel? Nou, we kunnen doen alsof we een heel gewoon gezin zijn, met heel normale, lieve ouders. Dat hebben we gedaan.”

'Toen ik eenmaal wist dat het open gesprek met mijn ouders er nooit zou komen, dacht ik: wat kan er nog wel? Nou, we konden doen alsof we een heel gewoon gezin zijn, met heel normale, lieve ouders.'Beeld Jouk Oosterhof / Lumen

Je had ook met hen kunnen breken.

Uphoff: “Dan had ik niet op normale omgangsvormen met mijn ouders kunnen oefenen. Dan had ik misschien niet verder gekund.

“Ik denk dat het pas over een jaar of twee mogelijk zal zijn om over dat soort dingen te praten zonder dat er meteen beschuldigend naar het slachtoffer wordt gewezen – ‘Er zal bij jóú wel iets niet in orde zijn.’ Dat kon zéker niet toen ik 25 was. En ik wilde niet naar een psychiater, ik wilde studeren, mezelf ontwikkelen, iets van mezelf maken. Dus ik dacht: we doen gewoon normaal. En ik begrijp dat dat in de ogen van de buitenwereld misschien waanzinnig is, maar mij ging het ontzettend goed af. Ik was daarin getraind. Kijk, als er ’s nachts een misbruiksituatie is en ’s ochtends staat het Bambibordje klaar bij het ontbijt, dan lééf je in die gespletenheid. Het is een leven op twee sporen: het ene treintje rijdt een krankzinnige, razende route en het andere treintje rijdt normaal. En nu vragen mensen: ‘Hoe kón dat nou, dat jij al die tijd in dat krankzinnige karretje hebt gereden?’ Weet ik veel, ik zat erin!

“Ik wil nog iets moeilijks toelichten. Er wordt over kinderen uit geweld- of misbruiksituaties vaak gezegd dat ze zó loyaal zijn, ze zullen altijd van hun ouders blijven houden. Het meewarige tingeltangelmuziekje kun je er bijna bij horen: árme kinderen, die zoveel houden van ouders die dat niet hebben verdiend. Waardoor je, als je volwassen bent, last gaat krijgen van het feit dát je als kind van je ouders hebt gehouden. Maar we hebben niet alleen liefde nodig om te krijgen, we hebben het ook ongelooflijk hard nodig het te geven – alleen zo ontwikkel je je als mens. Dus als Tom Hanks in de film ‘Cast Away’ op een onbewoond eiland van een volleybal gaat houden en kapot van verdriet is als die van hem wegdrijft, ga ik mezelf niet met terugwerkende kracht vermanend toespreken dat ik best lang van mijn ouders heb gehouden. Ja, nu, als vrouw van middelbare leeftijd, 57 sinds 20 december, kan ik zeggen dat ik veel heb aan te merken op mijn vader. (Lachje) En ook op mijn moeder.”

Wist zij van het misbruik? In je boek geef je daar geen uitsluitsel over.

Uphoff: “Euh, ze wordt beschreven als degene die de rotzooi opruimt. Als degene die kil reageert op bedplassen en buikpijn en andere signalen.”

En met rotzooi bedoel je de ‘po met wobbelkeutels en vlokkige zaadstrengen’ die je beschrijft.

Uphoff: “Ja. Dan laat ik het aan de lezers om daar conclusies aan te verbinden.”

Je schrijft ook over de tekenleraar op school, die enthousiast reageerde op de horrortekeningen die je maakte.

Uphoff: “Ja, tekeningen van vrouwen aan kettingen met afgehakte lichaamsdelen, full blown horror inderdaad. Ik zie het mannetje nog springen: ‘Pchachtig, pchachtig!’”

Zeg je nu: er had bij hem wel een belletje mogen rinkelen?

Uphoff: “Ja. Er hadden bij wel meer mensen belletjes mogen rinkelen, maar die rinkelden nooit.”

Is het schrijven van ‘Vallen is als vliegen’ helend geweest?

Uphoff (geprikkeld): “Nee, ik heb het niet geschreven om te genezen. Er zijn dagen dat ik denk: lazer toch op met dat boek, laat me met rust. Dan word ik kwaad op mezelf en zeg ik toch weer toe om erover te praten.”

Nu, bijvoorbeeld?

Uphoff: “Ja, want ik ben schrijver, en ik heb het boek niet voor mezelf geschreven. Mijn geschiedenis is niet uniek: ik geef lezingen in bibliotheken en op scholen, en altijd komen er na afloop mensen naar me toe, en niet alleen uit de donkere achterafwijkjes waar De Heel Erge Dingen gebeuren. Het is overal. Met mijn boek is mijn verhaal communiceerbaar geworden. Dat is niet zozeer helend, als wel bevrijdend. Alles mag gezegd worden, juist in de literatuur. En ik ben ook blij dat het me gelukt is om er humor in te stoppen. Ik vind het jammer dat uit interviews opeens niet meer blijkt dat je met mij ook kunt lachen. Ik ontwaak zelden of nooit met een slecht humeur en ik meen te denken dat ik over een goed gevoel voor zwarte humor beschik. Na het boek heb ik met mijn oudere nog levende zus over de grond gerold van het lachen. Zonder enige schroom konden we alles eruit gooien en niemand zei: ‘Hoho, is dat niet een beetje grofgebekt?’ Ook dat was heel bevrijdend.”

Sprak je met haar over wat er met jullie is gebeurd?

Uphoff: “We hebben er heel lang niet met elkaar over gesproken.”

Ook met je jongste zusje niet?

Uphoff (terughoudend): “Nee. Het was geen onderwerp van gesprek zoals het maatschappelijk gezien geen onderwerp van gesprek is. En als het dat wel is, dan alleen op de conventionele manier: erg naar, erg vreselijk, niet overheen te komen, voor het leven getekend, stop maar in een inrichting – al die stigma’s die misschien veel schadelijker zijn dan de achtergrond van misbruik of geweld.”

Is dat zo?

Uphoff: “Ja, want daarmee wordt gezegd: ‘Jij draagt alles in je wat wij als samenleving afwijzen, jij bent de drager van het taboe. Alles wat we vies en naar en schandelijk en eng vinden, hoort bij jou. Daar willen wij niks mee te maken hebben, want het is zo verschrikkelijk erg.’”

Vind jij daarom dat je een rolmodel moet zijn voor meisjes die het nu meemaken?

Uphoff: “Ja. Wat ik ongelooflijk graag zou willen en waar ik erg trots op zou zijn als het gebeurt, is dat jongens en meisjes die zich in mijn ervaringen herkennen zeggen: ‘Fok it met de schaamte en fok it dat ik voor altijd de zwijgende drager van een geheim moet zijn waar de samenleving zich geen raad mee weet. We gaan het er godverdomme over hébben.’”

Zelf heb je zoveel gezwegen dat ook je boeken almaar kaler werden, zei je in een interview: ‘Ik merkte dat mijn palet zich verengde tot een steeds groter zwijgen.’

Uphoff: “Ja, het proces ging steeds stroever. Ik begon me af te vragen: maak ik straks alleen nog haiku’s? Maar met de dood van Henne Vuur, zoals ik haar blijf noemen, kwam er een oerkracht in me naar boven: ik zwijg niet langer. Want Henne Vuur had geleefd zoals een misbruikslachtoffer geacht wordt te doen: zichzélf straffend door zich uit te hongeren, zich terug te trekken, nergens over te praten. Ik wilde dat niet meer.”

Daardoor gebeurde ook wat je heel lang niet wilde: opeens was je ‘de schrijfster die in haar jeugd is misbruikt’. Bij het tv-programma ‘Boeken’ werd je letterlijk zo aangekondigd.

Uphoff: “Ja, haha. Met zo’n introductie kun je niet meer denken: ach, ik lul er wel overheen.”

Wat je lang hebt gedaan.

Uphoff: “Dat heb ik lang gedaan, ja, hoewel ik ook wel heb gedacht: mensen, kom op, ik schrijf al 25 jaar boeken over meisjes in verknipte machtsrelaties. Denkt niemand ooit: ként ze dat misschien?

“Als mannen over geweld schrijven, wordt het veel serieuzer genomen dan wanneer vrouwen erover schrijven, want dan is het opeens klein, huiselijk leed. Maar dáár, thuis, speelt het geweld tegen vrouwen zich af. Margaret Atwood schreef: het bed is voor veel vrouwen een gevaarlijke plek. Huiselijk geweld: alleen het begrip al is een leugen. Het is gewéld.”

Is het bitterzoet dat je juist met dit verhaal je grootste schrijverssucces tot nu toe beleeft?

Uphoff: “Nee, het bittere zit in het feit dat ik nu met jou dit gesprek voer en met mijn levende zussen en andere mensen, maar dat het met mijn dode zus niet meer kan. Dat dat nooit is gebeurd, is eeuwig zonde, hoeveel lof ik ook krijg voor het boek. Maar het succes is niet bitterzoet, nee, het is gewoon fijn.”

‘Vallen is als vliegen’ is je eerste boek dat in het Engels wordt vertaald, en het krijgt in haast alle recensies vijf sterren.

Uphoff (droog): “Ja, joepie, dat maakt alles goed.”

Manon Uphoff, ‘Vallen is als vliegen’, Querido

‘’s Nachts word je misbruikt en 's ochtends staat het Bambibordje klaar: dan lééf je op twee sporen’
Beeld rv

© Humo