Direct naar artikelinhoud
InterviewBenoît Poelvoorde

Een met whisky overgoten gesprek met Benoit Poelvoorde over alles behalve zijn nieuwe film

Benoît Poelvoorde. ‘Ik heb me ooit laten opnemen om wat te kalmeren.'Beeld Damon De Backer

‘Vandaag mag je met niemand meer lachen.’ Dat weerhield acteur Benoît Poelvoorde (55) er toch niet van om eens goed zijn gedacht te zeggen – alleen over zijn nieuwe rol, in Adoration, had hij weinig te melden. ‘Als ik Twitter had, belandde ik allicht in de gevangenis.’

Toen ik me jaren geleden voorbereidde op mijn eerste ontmoeting met acteur Benoît Poelvoorde, omschreef een Belgische regisseur me hem als volgt: “Ik kan Benoît eigenlijk niet regisseren. Hij is als een hitsig raspaard dat achter een hek staat te steigeren. Op de set zet ik dat hek open, ik laat hem rondrazen, en op het einde probeer ik hem weer te vangen.”

Precies zo voelt het ook wanneer je hem als journalist aan de tand voelt. Stel hem een vraag, en hij stuift de ring in, wild van de ene gedachte naar de andere springend. Er is geen sturen aan. Een twee uur durend gesprek met Poelvoorde is dan ook mentale topsport, een aartsmoeilijke oefening in concentratie – niet zelden vraagt de acteur je zelf om hem weer op het goede spoor te zetten: “Wat was de vraag ook alweer?”

Bovendien is scherp blijven moeilijk als je onderwerp met de regelmaat van de klok een nieuw alcoholisch drankje voor je bijbestelt – protesteren heeft geen zin. En dan zijn er nog de vele enthousiaste fans, die Poelvoorde voortdurend komen aanklampen in de brasserie waar hij ons – een glas whisky in de hand gelijmd – te woord staat naar aanleiding van zijn nieuwe film Adoration.

Benoît Poelvoorde: 'Als acteur word je vooral betaald om níét te spelen. Alsof je de grootste lul ter wereld hebt, en ze je betalen om de hele tijd je broek dicht te houden.'Beeld Damon De Backer

We zijn in Namen, waar Poelvoorde een lokale held is. Al zowat zijn hele leven woont hij in en rond de Waalse hoofdstad. “Ik ben hier geboren, mijn moeder had een kruidenierszaak in het centrum. Tegenwoordig woon ik aan het water, langs de Maas. Dat past bij mijn leeftijd: ik vloei zelf ook stilaan naar mijn einde.” (lacht)

Dat hij in Namen door Jan en alleman herkend wordt, stoort Poelvoorde niet. “De mensen zijn altijd heel lief tegen mij. En bovendien, op den duur zal elke inwoner van Namen wel een foto met mij hebben zeker? Dan stopt het vanzelf.” (lacht)

Toch gaat de acteur af en toe graag van de anonimiteit proeven in Vlaanderen: “Dan is het alsof ik in Italië ben. Vijfentwintig kilometer voorbij Brussel kent plots niemand me meer! Zalig.”

Dat is natuurlijk iets te bescheiden, want ook boven de taalgrens staat C’est arrivé près de chez vous (1992) nog altijd diep in het collectieve geheugen gegrift. In die bloedige mockumentary maakte Poelvoorde – graficus van opleiding – zijn debuut als acteur (en coregisseur, samen met Rémy Belvaux en André Bonzel). Hij speelde een narcistische seriemoordenaar die een cameraploeg laat filmen hoe hij postbodes, oude dametjes en andere weerloze burgers omlegt, en tussendoor levenswijsheden over liefde, architectuur en muziek spuit.

De film joeg een schokgolf door Cannes, waar hij werd vertoond in de Semaine de la Critique, een alternatieve vleugel van het filmfestival. De carrière van Poelvoorde was (vrij letterlijk) met een knal gelanceerd. “Ik ben als acteur geboren in Cannes”, beseft hij.

BIO • geboren op 22 september 1964 in Namen • maakte in 1992 samen met Rémy Belvaux en André Bonzel het ophefmakende C’est arrivé près de chez vous, dat al snel een cultfilm werd  • kreeg succes bij het grote publiek met rollen in Le boulet (2002) en Podium (2004), waarin hij een Claude François-dubbel­ganger speelt • was in 2004 jurylid van het filmfestival van Cannes • schitterde voorts nog in o.a. Coco avant Chanel, Rien à déclarer, 3 Coeurs en Le tout nouveau testament   

Wanneer Poelvoorde over C’est arrivé près de chez vous praat, krijgt hij plots een krop in de keel. Verrassend toch, gezien de nogal brutale aard van de film. Maakt de whisky hem week? “Nee,” zegt hij, “het ontroert me gewoon als ik terugdenk aan hoe we die film hebben gemaakt: we wilden op een communistische manier werken. Iedereen die aan de film meewerkte, zou een percentage van de opbrengst krijgen. Tot en met de kerel die de affiche had ontworpen: ook hij had recht op 0,25 procent. Intussen heeft hij daar ongeveer een klein huis mee verdiend. (lacht)

“Geen enkele andere film in ons land is ooit op die manier gemaakt. Dat idee is toch prachtig? We waren zo idealistisch; cinema was magisch voor ons. De dingen lijken heel eenvoudig, als je jong bent... Maar dat systeem bleek niet te werken. Cinema blijft een industrie. En Rémy is gek geworden (Belvaux beroofde zich in 2006 van het leven, LT). Ik weet niet waarom, en dat zijn ook mijn zaken niet.”

C’est arrivé près de chez vous zorgde destijds voor verontwaardiging, maar groeide wel uit een cultfilm. Zou dat vandaag nog kunnen?

Benoît Poelvoorde: “Nee. We kregen sowieso al niemand overtuigd om de film te financieren, maar dat was toen omdat we lachten met de dood. Vandaag zou men ons verwijten dat we lachen met Marokkanen, met zwarten, met homo’s, met aids, en weet ik wat nog allemaal. Neem nu die scène waar ik over een klein meisje zeg: ‘Binnen tien jaar zal dat kleine sletje ook piemels afzuigen, zoals haar mama’... We zouden het nogal mogen uitleggen! Maar misschien is het juist daarom wel het uitgelezen moment om nog eens zo’n film te maken. Vandaag mag je niets meer zeggen. Mensen zijn veel te gevoelig geworden. Straks mag je ook al niet meer met kale mensen lachen.” (lacht)

Dat hoor je wel vaker, maar is dat echt zo? Niemand belet u toch om te lachen met wie u wilt?

“In het echte leven niet, dat klopt. Onder vrienden kan ik zeggen wat ik wil. Maar op sociale media wordt er wel voortdurend met de vinger gewezen. Daardoor censureren veel mensen zichzelf. Al heb ik daar geen last van, want ik zit niet op sociale media. Gelukkig maar: als ik Twitter had, zou ik waarschijnlijk in de gevangenis eindigen. (lacht)

“Mijn vrouw zegt dat ik nergens respect voor heb, maar dat is niet waar. Ik vind gewoon altijd wel een invalshoek om ergens mee te lachen. Ik heb een beetje een zieke geest. Een restant van het internaat, waar ik vanaf mijn 7 jaar zat, denk ik. Als ze mij zeggen: ‘Dit mag niet’, dan ga ik dat juist wel doen. Gisteren sms’te een vriendin me dat ze aangedaan was door het nieuws dat er op een kerstmarkt een klein meisje verpletterd was door een ijssculptuur. Erg natuurlijk, maar mijn antwoord was: ‘Eindelijk, het bewijs dat we kerstmarkten beter afschaffen!’ Want ja, is er iets vreselijker dan kerstmarkten? Ik vind dat je met alles mag lachen.”  

Is dat altijd al zo geweest? Was u op het internaat al de entertainer van de bende? 

“Pas op, ik maak geen grappen om anderen te entertainen. Ik wil mezelf doen lachen, dat is iets anders. Maar op het internaat gebruikte ik ook humor om me te verdedigen. Als je zelf nog klein bent, en er komt op de speelplaats een veel grotere jongen op je af, dan is de lach een heel efficiënt middel om de situatie te ontmijnen. Een van mijn favoriete scènes van Woody Allen (in de komedie ‘Play It Again, Sam’ uit 1972, red.) is die waar hij bij de keel wordt gegrepen door een getatoeëerde kerel, en zegt: ‘Opgelet, je tattoo gaat af op mijn nek.’” (lacht)

‘God is een plaaggeest: ik ben de meest honkvaste man ter wereld, en uitgerekend ik heb een job gekregen waarvoor ik constant in hotels moet leven.’Beeld Damon De Backer

Twee aangeschoten mannen van middelbare leeftijd onderbreken ons gesprek en verklaren hun liefde aan Benoît Poelvoorde. Wanneer ze uiteindelijk naar de deur waggelen om (met de auto) naar huis te gaan, roept de acteur hen na: “En onderweg niet stoppen in bordelen hè!” Poelvoorde staat op, bestelt nog een glas whisky, zegt dat hij een sigaret wil roken, maar gaat dan toch weer zitten. “Dit is de laatste keer dat ik een interview doe zonder te roken!” Dat hij gerust even naar buiten mag, zeg ik. “Nee nee, ik hou het wel vol. Als ik nu rook, word ik te zelfverzekerd.”

U kunt heel moeilijk stilzitten, heb ik al gemerkt. Is dat altijd zo?

“Tegenwoordig ben ik al wat rustiger, maar ik heb wel een nogal gejaagde aard. Vroeger raakte mijn brein soms een beetje oververhit. Ik heb me ooit zelfs laten opnemen om wat te kalmeren. Want als je te opgejaagd bent, ga je domme dingen doen. Dronken achter het stuur kruipen, het leven van anderen in gevaar brengen. Ik heb nooit een ongeval veroorzaakt, maar toch.

“Wat moet je dan doen om uit die toestand te geraken? Slapen. Ik heb me dus een paar keer laten opnemen voor een slaapkuur. Maar dat is lang geleden, ik was 42 toen. Nu ben ik 55; ik heb er geen behoefte meer aan. Omdat ik nu voor mezelf een thuis heb gecreëerd waar ik rust vind. Ik heb een atelier ingericht waar ik kan tekenen. Dat kalmeert me, als ik gespannen ben.

“Nu, ik ben niet altijd zo opgejaagd geweest, hoor. Ik zweer het je, als ik 25 jaar geleden had geweten dat ik zo zou worden, dan had ik mijn vrouw nooit voorgesteld om haar leven met mij door te brengen. Ik heb veel gebreken, dat geef ik toe. Maar die kende ik 25 jaar geleden gewoon nog niet. Als kind was ik bijvoorbeeld helemaal niet zo hyperactief. Integendeel: ik was het triestigste kind ter wereld.”

Waarom?

“Ik overdrijf. Maar ik bedoel: welk kind zou er blij zijn om op internaat op te groeien, weg van zijn moeder? En mijn vader is ook gestorven toen ik nog klein was. Ik ben als kind nooit gelukkig geweest. Ik vroeg me af waarom ik niet gewoon thuis kon wonen, zoals mijn broer. Maar mijn moeder had gewoon het geld niet. Het had niets te maken met een gebrek aan liefde, laat dat duidelijk zijn. Mijn moeder heeft voor tien van me gehouden.”

Poelvoorde: ‘Volgens de legende lees ik filmscenario’s nooit uit. En... dat is waar.’Beeld Damon De Backer

Poelvoorde veert alweer op. Plaspauze. Wanneer hij terugkomt, is onze fotograaf gearriveerd. “Wat een mooi haar heb jij!”, roept de acteur bij wijze van verwelkoming. De fotograaf antwoordt dat zijn moeder kapster is. “Ja maar, dat wil niets zeggen”, reageert Poelvoorde. “Ik ken kinderen van kapsters die kaal zijn! Dieu est un taquin. God is een plaaggeest.” Dat laatste zal hij nog verschillende keren herhalen tijdens ons gesprek. Ook wanneer het gaat over de ontelbare keren dat hij al zijn pensioen heeft aangekondigd... om vervolgens dubbel zo hard verder te werken.

U beweert al tien jaar dat u gaat stoppen met acteren. Dat is er nog altijd niet van gekomen. Integendeel: het afgelopen jaar alleen al hebt u vijf films gedraaid.

“Ik weet het. Telkens als ik het voor bekeken wil houden, vallen er plots allerlei interessante voorstellen in mijn schoot. God is een plaaggeest... Misschien zeg ik ook gewoon maar dat ik ga stoppen om het voor mezelf interessant te houden. Het leven is ook alleen maar spannend omdat je weet dat het op een dag stopt, toch? Onsterfelijk zijn lijkt me het saaiste wat er is. Dan zou ik mezelf meteen van kant maken. Dus als ik zeg dat ik ga stoppen met acteren, is dat om zeker te zijn dat wat ik doe echt de moeite is. Dat ik maar blijf doorgaan, is dus niet uit geldnood of zo.”

Misschien kunt u gewoon niet zonder cinema?

“Nee, dat is het niet. Cinema is niet heilig voor mij. Ik voel al lang niet meer de behoefte om een meesterwerk te maken. Ik beschouw acteren als werk, als een ambacht. Het geeft geen zin aan mijn leven. Ik geniet wel heel erg van het groepsgevoel op een filmset. De momenten in de kantine, daar amuseer ik me mee. Maar het is ook enorm veel wachten. Als acteur word je eigenlijk vooral betaald om níét te spelen. Het is alsof je de man met de grootste lul ter wereld bent, en ze je betalen om de hele tijd je broek dicht te houden. (lacht)

“Zeker als ik in een serieuzere film speel, kan het gebeuren dat ik een scène moet spelen waarin ik maar twee zinnen zeg. En dan moet ik daar de hele dag op wachten. Om gek van te worden! Dan dood ik de tijd door de anderen aan het lachen te brengen. Dat heb ik geleerd op het internaat: als je ervoor zorgt dat iedereen zich goed voelt, gaat alles veel sneller vooruit. Daar zijn we in België in het algemeen heel goed in. In Frankrijk is dat een stuk minder...”

Daar kunt u van meespreken, want u werkt het grootste deel van de tijd in Frankrijk. Toch bent u nooit naar Parijs verhuisd. Wat zegt dat over u?

“Ik ben gewoon een Waal in hart en nieren. Ik voel me hier goed. Echt, ik zou me niet eens gestraft voelen als ze me zouden zeggen: ‘U krijgt een enkelband aan, u mag Namen nooit meer verlaten.’ Geen probleem! (lacht)

“Ik het ooit wel geprobeerd hoor, in Parijs wonen. Ik heb er een paar jaar geleden een appartement gekocht. (wijst naar de tafel naast ons, waar zijn vrouw Coralie zit) We hadden toen wat relatieproblemen... Maar ik ging nooit naar dat appartement. Parijs is gewoon een te excessieve stad voor mij. (zet zijn glas aan zijn lippen, maar stelt vast dat het leeg is) Putain, drink ik nu zo snel, of is dat gewoon een heel klein glas?

“Enfin, Parijs was dus niets voor mij. Ook al moet ik er constant zijn voor mijn werk. Opnieuw: God is een plaaggeest: ik ben de meest honkvaste man ter wereld, en uitgerekend ik heb een job toebedeeld gekregen waarvoor ik constant in hotels moet leven. Maar als ik dan weer thuiskom, geniet ik nog veel meer van alles.”

Betekent het feit dat u in Namen bent gebleven ook dat u niet zo ambitieus bent? Sommige van uw vrienden vinden dat u uw potentieel niet volledig benut, en Fabrice Du Welz, de regisseur van Adoration, zegt dat u totaal niet bezig bent met het uitbouwen van een carrière.

“Dat klopt. Het woord ‘carrière’, dat kennen wij in Wallonië niet. Enfin, jawel, maar toch op een andere schaal dan jullie in Vlaanderen bijvoorbeeld. Mijn mede-Walen gaan dit niet graag horen, maar Wallonië is een beetje de horrelvoet van België. (lacht) Maar wij zijn daar tevreden mee. Meer zelfs: dat is precies hoe ik het wil. Trager gaan, in plaats van sneller. Maar op die manier wel heel mooie dingen maken.”

Poelvoorde als de excentrieke weduwnaar Hinkel in 'Adoration'.Beeld Kris Dewitte

Anderhalf uur ver in ons gesprek, en we hebben het nog steeds niet gehad over de film die Poelvoorde hier vandaag geacht wordt te promoten. Adoration is een zonovergoten, maar diep verontrustende roadmovie die zich afspeelt in de Ardennen. Twee verliefde 14-jarigen, de onschuldige Paul en de getroebleerde Gloria, vluchten samen weg uit een psychiatrische instelling. Op hun wilde tocht komen ze de excentrieke weduwnaar Hinkel tegen – Benoît Poelvoorde met een sjofele baard en een reusachtige tattoo op zijn rug. Een ontroerende vertolking, waarin Poelvoorde een tristesse legt die hij de laatste jaren wel vaker getoond heeft, in films als Coco avant Chanel en 3 Coeurs.

Uw personage in Adoration...

(onderbreekt) “Ik heb de film nog niet gezien, chéri! En dat ga ik waarschijnlijk ook nooit doen. Ik heb vijf dagen op de set gestaan, maar het leken er wel tien. Want Fabrice heeft geen enkel benul van tijd. De ene dag moest ik om 7 uur ’s morgens beginnen, de andere om 19 uur ’s avonds. En dan moet je weten dat ik gratis en voor niets werkte. Omdat mijn jeugdvriend Vincent Tavier (die ook meeschreef aan ‘C’est arrivé près de chez vous’, LTR) de film produceerde.

“Fabrice zelf straalt weinig warmte uit. Maar ik ken hem al lang, 16 jaar om precies te zijn. Toen ik hem ontmoette, speelde hij amateurtheater. Hij was heel pretentieus, maar erg goed. Daarom ben ik eens iets met hem gaan drinken. Daarna bleven we elkaar tegenkomen, in de stad en op begrafenissen van vrienden.

“Wat ik zo aan Fabrice apprecieer, is dat hij echt verliefd is op cinema. Hij leeft voor zijn kunst. Daarom mag hij op de set tegen me roepen, en me verplichten om zijn dialogen vanbuiten te leren. En daarom heb ik ook al toegezegd om mee te spelen in zijn volgende film. Ook al heeft hij een rotkarakter, en ook al snap ik niets van wat hij doet.”

Had u het scenario van Adoration gelezen toen u de rol aannam? Volgens de legende zegt u soms wel eens toe zonder te weten waar een film over gaat.

“Nee, ik sla het scenario wel altijd minstens even open. In België kun je niet anders, anders kom je zonder het te beseffen in een of andere krankzinnige film over nazi’s terecht. (lacht) Nee, volgens de legende lees ik scenario’s niet uit. En... dat is waar.” (lacht)

Poelvoorde drinkt zijn glas leeg. “Bon, dat was de laatste. Lang geleden dat ik nog eens dronken een interview gaf!” Ik zeg hem dat ik me nog wel een ander (zeer) dronken interview met hem herinner, acht jaar geleden in Cannes, over de punkkomedie Le grand soir. Poelvoorde lacht: “Tja, alle interviews die we die dag gaven, konden de vuilbak in. De regisseurs van die film, Benoît Delépine en Gustave Kervern, zijn goede vrienden van me. Ze zijn op de ochtend van de persdag in de alcohol gevlogen omdat ze heel timide zijn. En voor mij is elke reden goed om mee te drinken.” (lacht)

Welke rol speelt alcohol in uw leven?

“Ik drink soms als ik bang ben. Of als het leven even te zwaar wordt. Anderzijds: hoe kan iemand als ik, die zo verwend wordt door het leven, beweren dat het leven zwaar is? Ik heb trouwens geluk: ik heb een vrolijke dronk. Ik ken er veel die zwaarmoedig of agressief worden van alcohol, maar ik word er alleen maar vrolijk van. En als het de mensen kan geruststellen: ik ben geen alcoholist. Ik kan zonder enige moeite een week niet drinken. Maar als ik drink, drink ik wel twintig glazen. (lacht) Misschien ben ik dan toch een alcoholist?”

Adoration, nu in de bioscoop.