Direct naar artikelinhoud
Ine Van Wymersch, procureur des Konings

‘Ik ga joggen met mijn autosleutel in de hand. Als iemand mij aanvalt, krab ik hem en heb ik meteen DNA’

'Zoveel mensen zijn de pedalen kwijt. Als ik 1 miljoen euro win met de lotto, geef ik het aan de hulpverlening: dan zou ik veel minder werk hebben.’Beeld Saskia Vanderstichele

‘Als ik rondrijd, schrijf ik soms nummerplaten op van auto’s die ik verdacht vind, en het uur waarop ik ze heb gezien. Je weet maar nooit.’ Ook in haar privéleven blijft Ine Van Wymersch een beetje openbaar aanklager, een job waar ze met veel passie over spreekt in de Canvasreeks ‘Procureurs’ van Gilles De Coster. Ze was jarenlang woordvoerder van het Brusselse parket, maar sinds een klein jaar leidt ze als procureur des Konings het parket Halle-Vilvoorde. Het nieuwe jaar begon in mineur, met de verdwijning van de student Frederik Vanclooster.

“Alles wijst op een ongelukkige val”, moest Ine Van Wymersch voor de televisiecamera’s vertellen, toen op 5 januari een einde kwam aan de zoektocht naar de vermiste Frederik Vanclooster (21). Duikers hadden het lichaam van de student, die in de nieuwjaarsnacht tijdens een fuif was verdwenen, gevonden in het kanaal van Vilvoorde.

U zag er aangeslagen uit.

Ine Van Wymersch: “Dat was ik ook. De sereniteit van de ouders van Frederik had me getroffen. Ze waren tijdens de zoektocht geen moment van de waterlijn geweken. Ik ken hen niet persoonlijk, maar zowel Kristien Bonneure als Lucas Vanclooster zijn journalisten bij de VRT. Ik heb hen als parketwoordvoerder in Brussel weleens aan de lijn gehad en kende hun stem dus.

“Je kunt je ook perfect voorstellen hoe het is gegaan, dat hij tegen zijn vrienden op de fuif zegt dat hij even buiten gaat plassen en ongelukkig in het water terechtkomt. Niemand kon er iets aan doen, en je weet: het zal nog gebeuren, want we hebben de voorbije jaren veel soortgelijke gevallen gezien. Ik weet dat ik mijn eigen kinderen daar later ook niet tegen kan beschermen.

“Je voelde dat een hele gemeenschap in Vilvoorde in het hart was getroffen, er was vijf dagen met man en macht gezocht. De impact op de mensen deed me denken aan Julie Van Espen. Hier was geen misdrijf in het spel, maar het verlies is er evengoed, en als het om zulke jonge, veelbelovende studenten gaat, kunnen mensen zich goed met hen identificeren.

“Eén van mijn laatste zaken in Brussel was de verdwijning van een jong meisje aan de ULB. Ze was tijdens een fuif verdwenen, en dan denk je: ze zal een lief opgescharreld hebben. Maar de mensen van de Cel Vermiste Personen dachten dat er iets anders aan de hand was. Door de jarenlange samenwerking vertrouw ik hen blind, ik weet dat ze me niet het hele circus op gang laten trekken voor een studente die dronken bij iemand in bed is beland. We hebben het lichaam van dat meisje twee dagen later gevonden in een trapkoker, waar ze vermoedelijk tijdens de fuif in is gevallen.”

Alain Remue van de Cel Vermiste Personen omschrijft u als een halve flik.

Van Wymersch (lacht): “Tijdens mijn gerechtelijke stage bij het parket in 2009 heb ik een week meegelopen met de Cel Vermiste Personen. Dat sprak me meteen aan. Het zijn dossiers waarbij je heel tactisch moet denken, en je het meest het verschil kunt maken als magistraat.”

U ging voor elke zoektocht ter plaatse, wat niet elke procureur doet.

Van Wymersch: “Zo kun je de situatie het best inschatten, en het helpt soms ook om deuren te openen. Ik herinner me de verdwijning uit een rusthuis van een bejaarde man met het korsakovsyndroom. Hij was al twee dagen vermist, maar het rusthuis was niet geneigd om de grote middelen in te zetten, want hij liep wel vaker weg om een pint te gaan drinken. Dan merk je dat je als parketmagistraat toch een zekere sérieux geeft aan de zaak en dat alles vlotter verloopt. Je kunt bijvoorbeeld iemand laten komen die de sleutels van de technische ruimte heeft, waar de verwarmingsketel staat. Het is een klassiek scenario dat een bejaarde daar tijdens werken binnenglipt en opgesloten raakt. Zo hebben we al mensen tussen de verwarmingsbuizen teruggevonden die door uitdroging waren overleden.

“In dit geval hebben we de man teruggevonden op een afdakje van het rusthuis, waar iedereen twee dagen lang onderdoor gelopen was. Hij was onderkoeld en fel verzwakt, maar hij leefde nog. Er waren werken aan de gang en er stond een ladder tegen de muur. Hij was op het dak gekropen en daar gestruikeld.

“Ik heb met de Cel Vermiste Personen ook meegewerkt aan het dementieproject. In Brussel kregen we vaak oproepen over demente bejaarden die uit rusthuizen wegliepen. Die mensen zijn even kwetsbaar als kinderen. Alleen, als je ’s avonds om acht uur een 2-jarige peuter alleen op straat ziet lopen, zul je stoppen en de politie bellen. Maar als je een 80-jarige in zijn pyjama op het fietspad ziet voorbijschuifelen, stopt niemand. Als die valt of in een gracht sukkelt, is hij even weerloos als een kind.

“Sommige collega’s vinden verdwijningen niet onze taak, omdat het op het eerste gezicht geen gerechtelijk werk is, maar hulpverlening. Dat kan zijn, maar als iemand met zelfmoordgedachten een berichtje stuurt dat hij zich van kant wil maken en dan verdwijnt, wat vaak gebeurt, dan trek ik alle registers open. Ik vind het onze maatschappelijke taak om bij zo’n noodkreet alles te doen wat we kunnen, want we hebben als procureur veel macht. We kunnen de opdracht geven om een telefoon te lokaliseren, bijvoorbeeld, of de nummerplaat van een auto laten seinen.”

Hebt u ooit het hele apparaat in werking gezet voor een verdwijning die achteraf bekeken niet zo onrustwekkend was?

Van Wymersch: “We hebben het geval gehad van een brave familievader die door zijn vrouw als vermist was opgegeven. Hij was niet teruggekeerd van een congres waar hij voor het werk naartoe moest, en dat was niet zijn gewoonte. We zijn toen binnengevallen in de hotelkamer die hij had geboekt, en daar bleek dat hij op een goeie wei zat, en dat er helemaal geen congres had plaatsgevonden.”

'Bij het parket Halle-Vilvoorde moet het komen van de persoonlijke drive, want we zitten hier in een oude vleugel van het rusthuis: soms moet je tussen emmers in de gang laveren omdat de wc door het plafond lekt.’Beeld Saskia Vanderstichele

Dood paard

Uw vader, Guido Van Wymersch, was jarenlang korpschef van de Brusselse politie. Heeft hij uw keuze voor een loopbaan bij justitie mee bepaald?

Van Wymersch: “Dat zal wel, maar ik heb mijn rechtvaardigheidsgevoel van mijn beide ouders met de paplepel binnengekregen. Op mijn 16de was ik monitor op de speelpleinen en zag ik kinderen die door dronken ouders werden opgehaald, of die een flink pak rammel kregen. Toen besefte ik dat niet iedereen zoveel geluk had als ik en dat het leven niet eerlijk is. Ik ben rechten gaan studeren uit sociaal engagement: ik wilde jeugdrechter worden om die kinderen te helpen. Het is uiteindelijk het parket geworden, maar daar ben ik heel tevreden mee, want ik heb echt het gevoel dat we stenen kunnen verleggen, ook al ziet het totaalplaatje van justitie er niet altijd even rooskleurig uit.”

Wanneer hebt u uw eerste lijk gezien?

Van Wymersch: “Dat herinner ik me nog goed, het was een dood paard (lacht). Vóór ik naar het parket ging, heb ik drie jaar als advocaat gewerkt. Mijn stagemeester was Jaak Pijpen, die ook advocaat was en veel zaken in de paardensport had. Op een dag moest ik als jonge stagiair naar Sint-Kwintens-Lennik, een gehucht in Vlaams-Brabant. Ik kwam terecht in een achterzaaltje van een café aan de kerk, waar raadsmannen en veeartsen aan het overleggen waren. Het ging over een drachtige merrie die een hartaanval had gekregen tijdens een schoonheidswedstrijd voor Russische paarden. Ik had de ernst van de zaak niet door, tot ik hoorde hoeveel die paarden waard waren. Een hengst was op de merrie gesprongen en die was schielijk overleden, samen met het ongeboren veulentje. Wie was verantwoordelijk? Dat was mijn eerste expertise.”

Toen u procureur werd bij het parket van Brussel, moest u als openbaar aanklager plots zelf onderzoeken leiden en straffen vorderen in de rechtbank.

Van Wymersch: “Van weinig zaken herinner ik me de uiteindelijke afloop, maar ik weet wél vaak nog welke straf ik in de rechtbank heb gevorderd. Zeker in principekwesties, omdat je daar lang over nadenkt. Zo heb ik ooit een dossier gehad van een baby die werd doodgeschud door een oppas. Door omstandigheden kon ik pas acht jaar na de feiten met dat dossier naar de rechtbank gaan. Welke straf vraag je dan nog? De verdachte was zeven jaar na de feiten tot bekentenissen overgegaan, en dat was zichtbaar een opluchting. Zeven jaar had ze ontkend. Met die leugen moeten leven had haar vanbinnen helemaal weggevreten. Ze verscheen in de rechtbank in een rolstoel en was fysiek afgetakeld. Het leven was ook voor die vrouw acht jaar voordien gestopt, dat zag je.

“Maar wat kun je dan als parket betekenen? Er is een leven verloren gegaan, erger kan niet. Maar moet je de maximumstraf vragen voor die vrouw? Ergens heb je toch het idee dat ze niet in de gevangenis thuishoort. Voor de ouders van de baby is het natuurlijk belangrijk dat er een straf komt en dat een officiële instantie zegt: niet jullie zijn verantwoordelijk, maar die vrouw. Ik kon tien jaar eisen, maar ik heb zeven jaar gevorderd, en de rechter heeft haar vijf jaar gegeven. De vrouw had in beroep kunnen gaan en dan was de zaak verjaard, maar dat heeft ze niet gedaan.”

Waarom had ze na zeven jaar plots bekentenissen afgelegd?

Van Wymersch: “Ze was een paar keer doortastend ondervraagd door een doorgewinterde rechercheur. Een flik van de oude stijl, die zijn verhoor goed voorbereidt en drie, vier uur doorgaat. Vandaag moet het vaak snel gaan door de strengere wetgeving en het gebrek aan politiemensen. Maar ik weet zeker dat we daardoor misdrijven mislopen.”

Blijven dossiers soms aan uw ribben kleven?

Van Wymersch: “O, ja. Ik heb ooit een onderzoek gehad naar een kleuterleider die ervan werd verdacht dat hij verschillende kleutertjes had aangerand. Ouders merkten dat er iets mis was met hun kind, maar het is heel moeilijk om kleuters te verhoren. Dat lukt pas zodra ze een jaar of 6 zijn. Ik voelde van het begin af dat er iets niet klopte met de verdachte, maar ik kon er geen zaak van maken omdat ik geen materiële bewijzen vond.

“Ik moest naar de school om de ouders te vertellen dat ik de zaak zonder gevolg zou klasseren. Die mensen waren natuurlijk niet blij. Ze dachten: er is iets met mijn kind gebeurd en jij gaat er niks mee doen. Ik begreep de frustratie en de woede wel, maar als ik met dat dossier naar de rechtbank was gegaan, was die man zeker vrijgesproken en was het alsof er niets was gebeurd. Door het te seponeren stak ik het in de koelkast. Als hij later opnieuw van zedenfeiten werd verdacht, kon ik het eruit halen, en dat is ook gebeurd. Een paar jaar later pleegde hij nieuwe feiten met oudere kinderen, die we wél konden verhoren. De man heeft uiteindelijk over de hele lijn bekentenissen afgelegd, ook over de kleuters.”

U was behalve openbaar aanklager ook woordvoerder van het parket van Brussel. Wat was de moeilijkste boodschap die u ooit hebt moeten brengen?

Van Wymersch: “Dat was in het dossier van Christian Van Eyken, de Franstalige politicus die in het Vlaams Parlement zetelde en samen met zijn minnares werd verdacht van de moord op haar echtgenoot. Hij is op een bepaald moment vrijgelaten wegens een procedurefout: de onderzoeksrechter was vergeten het aanhoudingsmandaat te tekenen. Dan ontstaan er onmiddellijk complottheorieën over politieke bescherming, omdat het om een parlementariër gaat. Ik kende en waardeerde de onderzoeksrechter, en ik weet nog dat hij in zak en as aan zijn bureau zat toen ik bij hem binnenstapte. ‘C’est un cauchemar,’ zei hij. Dat heb ik daarna letterlijk aan de journalisten gezegd: ‘Dit is de nachtmerrie van elke magistraat.’ Het was een vergetelheid, een menselijke fout, geen complot. En het had niet mogen gebeuren. Je moet op dat ogenblik geen excuses zoeken. Dat zijn boodschappen die je niet graag brengt, want je hoort de lawine aan verwijten al van ver aandenderen: ‘Justitie is incapabel!’”

Trekt u zich dat persoonlijk aan?

Van Wymersch: “Ik heb dan toch zin om te zeggen dat we allemaal keihard werken. Maar er lopen inderdaad soms dingen fout, zoals de diefstal van de harde schijf met onder meer autopsieverslagen van slachtoffers van 22 maart uit het bureau van een wetsdokter, een jaar geleden. Ik herinner me het telefoontje van VTM-journalist Faroek Özgünes, toen ik nog van niks wist: ‘Klopt het dat die harde schijf gestolen is?’ Ik dacht eerst dat hij een grapje maakte: dat kán toch niet? Dan blijkt dat toch het geval en weet je dat je er de rest van de dag telefoons over mag beantwoorden.”

'Je kunt je perfect voorstellen wat er met Frederik Vanclooster is gebeurd. Niemand kon er iets aan doen, en het zal nog gebeuren. Ik zal mijn eigen kinderen daar later ook niet tegen kunnen beschermen.'Beeld Wouter Maeckelberghe

Taart en zwaailicht

Bij de aanslagen in Brussel op 22 maart stond u in voor de opvang van de nabestaanden en de identificatie van de slachtoffers. Een helse klus.

Van Wymersch: “Ja. Ik wist al uit verdwijningsdossiers hoe verschillend families kunnen reageren op de dood van een geliefde, en hoe er grote culturele verschillen zijn in de manier waarop mensen rouwen. Dat hebben we na de aanslagen in extreme mate ondervonden, want er waren slachtoffers van verschillende religies en culturen. Op een gegeven moment kwam de consul van India onderhandelen over het lichaam van een slachtoffer: volgens hun religie hadden ze tien dagen de tijd om het lichaam te begraven in heilige grond in India, anders waren die jongen en zijn familie vervloekt. Je zou kunnen zeggen dat dat niet je taak is, omdat het niet juridisch is. Maar we hebben zoveel mogelijk voor alle families van nabestaanden gezorgd. We hebben toen een escorte met vier motoren naar Schiphol laten vertrekken om het lichaam op tijd op een vlucht te krijgen.

“Ik heb ongelooflijk veel solidariteit gevoeld na de aanslagen. Vaak zeggen mensen: ‘België werkt niet en de politiediensten werken niet’, maar na de aanslagen was het alsof alles vanzelf ging. Plots waren er geen ego’s en belangen. Iedereen oversteeg zichzelf. Ik dacht toen: het kán dus. Dat gaf me enorm veel energie. Raar dat je in zo’n ellende toch zo’n positief gevoel kunt hebben. Ik ben toen, samen met veel anderen, vijf dagen in de weer geweest in het militair hospitaal in Neder-Over-Heembeek.”

U bent moeder van vier jonge kinderen. Hoe organiseert u dat thuis?

Van Wymersch (glimlacht): “Ik heb gelukkig een man die dat begrijpt. Hij wist dat ik in een trip zat en dat ik het móést doen. Dan zorgt hij ervoor dat thuis alles goed gaat en ik me daar niks van moet aantrekken. Ik heb tussendoor wel nog het verjaardagsfeestje van één van mijn kinderen gehouden, op woensdagmiddag van twee tot halfvijf. Ik was kruiwagentje aan het spelen met de kinderen toen de politiewagen mij kwam halen om naar Neder-Over-Heembeek te gaan. Mijn zoontje vond het zijn meest fantastische verjaardagsfeest ooit, omdat ik voor de ogen van zijn vriendjes in een auto met blauwe zwaailichten was weggereden.”

Hoe reageerden uw kinderen op de aanslagen?

Van Wymersch: “De kleinsten waren nog te jong, de oudste was 9. Zij is op een ochtend letterlijk voor de voordeur gaan liggen. Ik mocht niet vertrekken voor ze iets had uitgeklaard: ‘Mama, als jij wordt neergeschoten in Brussel, mag ik dan zelf mijn nieuwe mama kiezen?’ Bleek dat ze een verhaal op school had gehoord van een klasgenootje van wie de ouders gescheiden waren. De papa had een nieuwe vriendin met wie het niet klikte. Dus wilde ze garanties hebben. ‘Ik word toch niet neergeschoten?’ zei ik. ‘Dat kun jij niet weten,’ antwoordde ze. ‘Als alles in orde was, zou je nu niet naar Brussel moeten gaan. Heb je IS misschien al gevangen?’ Zo clever is ze wel. Als ik zware dossiers heb, blijft dat soms thuis door mijn hoofd spoken, en dan geef ik haar een extra knuffel bij het slapengaan. ‘Moeilijke dag gehad, mama?’ vraagt ze dan.”

Spelen die dagen na de aanslagen nog door uw hoofd?

Van Wymersch: “Nog vaak, ook bij mijn collega’s. Eén van de politiemensen die toen veel slachtoffers en nabestaanden heeft begeleid, durft nog altijd niet de metro nemen, getraumatiseerd door hun verhalen. We hebben nu afgesproken dat we eens samen de metro zullen nemen. We komen elk jaar samen met het team van slachtofferbegeleiders met wie we toen gewerkt hebben. In die intense dagen zijn banden voor het leven gesmeed.

“In de maanden na de aanslagen merkte ik dat ik niet meer onbezorgd van het leven kon genieten. Ik vond alles banaal. Op café kon ik mijn gedachten niet bij de gesprekken van vrienden houden. Het was alsof ik in een bokaal leefde: de buitenwereld interesseerde me niet meer. De psycholoog van het stressteam zei dat dat normaal was, gelukkig. Op een bepaald moment moet je dat wel doorbreken, anders gaan vriendschappen en relaties daaraan kapot.”

'Ik maak het probleem met de transmigranten groter als ik een vrachtwagen laat tegenhouden: na hun vrijlating gaan ze in tuinhuisjes of bushokjes slapen, waar 's ochtends kinderen de bus nemen.’Beeld Saskia Vanderstichele

Jong geleerd

Toen u een klein jaar geleden procureur des Konings van Halle-Vilvoorde werd, zei u dat u meer aan de jeugdcriminaliteit wilde doen. Waarom?

Van Wymersch: “30 procent van de misdrijven wordt door minderjarigen gepleegd, en toch worden de onderzoeken naar die jeugdcriminaliteit niet altijd serieus genomen. Mensen denken dat de jeugdpolitie een soort knuffelpolitie is, maar jongeren plegen allerlei soorten misdrijven: zedenfeiten, oplichting, afpersing, overvallen, geweld… Daar staat geen leeftijd op. We moeten kort op de bal spelen en ik maak er ook extra mensen voor vrij. Ik ben ervan overtuigd dat werken met minderjarigen loont. We moeten reageren bij hun eerste feiten, want dan kunnen we hen nog stoppen. We mogen niet wachten tot ze echt zware feiten plegen. Er is geen enkele 15-jarige die denkt: vandaag ga ik een nachtwinkel overvallen. Het begint met één diefstal, hij ziet dat het lukt, steelt iets met vrienden en het gaat van kwaad naar erger.

“Ik ben lang jeugdmagistraat geweest in Brussel en heb dus veel gezien. Eén van mijn allereerste jeugddossiers was dat van Priscilla Sergeant, een meisje van 14 dat dood in een maisveld is gevonden. Ze was gefolterd door drie daders: één volwassene en twee minderjarigen, jongens van 16 en 12. Voor die 12-jarige ben ik speciaal naar de politiepost gegaan: ik wilde zien wat voor een jongen het was. Daar zat een ventje in zijn zwembroek, alsof hij net uit de speeltuin was geplukt – het was heel moeilijk in te beelden dat hij zulke gruwelijke feiten had gepleegd.

“De twee minderjarigen zijn in het circuit van de jeugdinstellingen terechtgekomen en hebben begeleiding gekregen. Voor de 12-jarige heeft het geholpen: hij zal geen nieuwe feiten meer plegen en daardoor is de wereld toch wat veiliger geworden. Maar de jongen van 16 is vandaag 24 jaar en hij is vorige week voor de vijfde keer veroordeeld voor een gewelddelict. Sommigen zijn vogels voor de kat. Bij hem heeft de heropvoeding niet gewerkt.”

Bij de onlusten met oudjaar viel op dat de relschoppers steeds jonger worden. Jongens van 12 of 13 jaar zijn geen uitzondering meer.

Van Wymersch: “Ik heb geen cijfers, maar het valt inderdaad op hoe jong ze soms zijn. Ik vind wel dat de problemen waarmee jongeren kampen alsmaar complexer worden. Een agressieprobleem, een trauma dat ze moeten verwerken, een gezin dat uit elkaar gevallen is… Het is niet te geloven in welke ongelukkige situaties jongeren soms moeten opgroeien. Een kind wordt thuis mishandeld en in een pleeggezin geplaatst, maar daar wordt het seksueel misbruikt: je kunt het soms nauwelijks vatten.

“Ik draai zelf nog mee in de wachtdiensten en als we een inbreker arresteren, denk ik soms: een gewone dief, bestaat dat nog? Het zijn altijd mensen met heel veel problemen: ze zijn dakloos, verslaafd, gedragsgestoord… Hadden we daar eerder iets aan kunnen doen, dan was hij misschien niet gaan stelen. Er zijn zoveel mensen de pedalen kwijt. Als ik 1 miljoen euro zou winnen met de lotto, mag dat integraal naar de hulpverlening gaan: dan zou ik veel minder werk hebben.”

In ‘Procureurs’ op Canvas zegt de Limburgse magistraat Veerle Cielen dat één op de vijf mensen ooit met intrafamiliaal geweld in aanraking komt. Dat is bijna niet te geloven.

Van Wymersch (knikt): “Als je door je straat rijdt, moet je beseffen dat er om de vijf huizen wel iets gebeurt, in alle sociale milieus. In de serie ‘De twaalf’ vond ik het verhaal van het jurylid dat Maaike Neuville speelt, enorm goed in beeld gebracht. Die vrouw wordt door haar man geterroriseerd, maar dat gebeurt zo subtiel dat een buitenstaander er niets van vermoedt. De bereidheid om aangifte te doen is zeer klein en van de meeste incidenten hebben we geen weet. We moeten met die daders werken om ze te leren hun agressie te beheersen. Je moet seksuele delinquenten goed opvolgen. Daders helpen is geen populair thema, maar ik denk dat het de enige manier is om te voorkomen dat er telkens opnieuw slachtoffers vallen. Als je in daders investeert, investeer je in een veiliger samenleving.”

De situatie in het Midden-Oosten is weer explosief door de krachtmeting tussen de VS en Iran, en het valt te vrezen dat IS daar garen bij spint. Bent u niet bang voor een nieuwe golf van Syriëstrijders bij ons?

Van Wymersch: “Natuurlijk denk je: verdorie, wanneer zullen we het hier voelen? We hebben nu geen informatie dat er concreet gevaar is, maar we moeten waakzaam blijven. Van de veroordeelde Syriëstrijders die binnenkort vrijkomen, zijn er een heel aantal uit Vilvoorde afkomstig. Zullen ze terug hier komen wonen? Dat kan. Er zijn in Vilvoorde intussen wel al veel initiatieven genomen om radicalisme te bestrijden, en de sociale controle is ook een stuk groter geworden. Maar je moet maar één lone wolf hebben die zich aangesproken voelt door de IS-propaganda. Dat is heel moeilijk te detecteren.”

In ‘Procureurs’ trekt u van leer over het gebrek aan middelen bij justitie, waardoor jullie niet alle onderzoeken kunnen voeren. Mensensmokkel wordt in Halle-Vilvoorde nauwelijks onderzocht.

Van Wymersch: “We doen heel gericht een paar onderzoeken per jaar, maar ik heb niet de middelen om systematisch mensensmokkel op te sporen. Als er op het parkeerterrein langs de snelweg in Groot-Bijgaarden een vrachtwagen met twintig verstekelingen wordt tegengehouden, krijgen die van de Dienst Vreemdelingenzaken het bevel om het land te verlaten. Dan zeggen ze: ‘That’s what I was trying to do, and you stopped me.’ Door de vrachtwagen te doen stoppen creëer ik veel overlast, want als die mensen worden vrijgelaten, slapen ze in een bushokje waar ’s ochtends de leerlingen van de middelbare school de bus nemen, of in tuinhuizen van bewoners… Ik maak het probleem groter als ik tussenbeide kom. Ik ben erg begaan met de slachtoffers van mensensmokkel en ik hoop echt dat er geen doden meer vallen in koelwagens, maar ik haal te weinig informatie uit hen over de smokkelorganisatie die erachter zit, want ik heb niet genoeg mensen bij de politie die zich daar grondig mee kunnen bezighouden.”

Jong geleerd
Beeld Saskia Vanderstichele

Wordt het nieuwe arrondisssement Halle-Vilvoorde wel au sérieux genomen?

Van Wymersch (lacht): “Dat vraag ik me soms ook af. Het is geen volwaardig gerechtelijk arrondissement: er is geen eigen rechtbank, geen volwaardige afdeling van de federale gerechtelijke politie en geen eigen justitiehuis. Het parket huist in een oude vleugel van het rusthuis; soms moet je tussen emmers en dweilen in de gang slalommen omdat de wc door het plafond lekt. Dossiers moeten we op de gang bewaren, waar iedereen ze kan meenemen. In de zomer is het hier 36 graden warm, er is geen airco en geen zonnewering. Ons telefoonsysteem heeft eens vier dagen platgelegen, zodat het parket vier dagen onbereikbaar was voor iedereen, ook voor de gevangenissen. Vind jij dat normale omstandigheden om te werken en de veiligheid van het land te waarborgen? Bij ons moet het komen van een persoonlijke drive, want de randvoorwaarden zijn niet ideaal. Er is een nieuwbouw beloofd, maar geen volwaardig gerechtsgebouw met een eigen rechtbank.”

Heeft uw job uw privéleven veranderd?

Van Wymersch: “Hm. Als ik naar huis ga, moet ik mezelf soms in de wang knijpen en zeggen dat ik maar met een fractie van de maatschappij te maken heb. Het merendeel van de mensen komt níét in een dossier op mijn bureau terecht. Maar ik kan soms anderen op een feestje observeren en denken: die man is zo gedienstig voor zijn vrouw, wat heeft hij te compenseren? Hoe zit dat daar thuis?’ (lacht) Mijn man moet me soms temperen, want dan begint de film in mijn hoofd al te draaien. En als ik rondrijd, schrijf ik soms nummerplaten van auto’s op, en het uur waarop ik ze heb gezien. Een wagen die met grote snelheid een parkeerterrein aan een warenhuis verlaat, of een auto met veel te veel mensen in… Dan denk ik: als er vanavond een opsporingsbericht komt, hebben we toch al een aanknopingspunt.

“Ik ga nog altijd alleen joggen in het bos, omdat ik die vrijheid niet wil opgeven, maar ik laat mijn man altijd weten welke ronde ik ga lopen, en ik hou mijn autosleutel in de hand. Als iemand me aanvalt, dan krab ik hem daarmee en heb ik DNA (lacht). Als een vreemde kerel mijn pad kruist, memoriseer ik zijn persoonsbeschrijving. Dan tel ik in mijn hoofd tot twintig en kijk ik om. Als hij zijn weg gewoon vervolgt, wis ik hem uit mijn hoofd. Erg ontspannend, hè! Maar eigenlijk ben ik banger voor loslopende honden dan voor vieze mannen.”

© Humo