Direct naar artikelinhoud
InterviewHerman Brusselmans

‘Bedrog betekent het einde van onze relatie, maar ik zou niet woest zijn: dan wis je ook al het mooie’

‘Ik ben ervan overtuigd dat ik een goeie vader zou zijn, dus houdt de vraag me weleens bezig: kan het nog?’Beeld Johan Jacobs Humo 2020

Zijn haar is lang, hij schreef te weinig boeken, en nu zegt hij: ‘Als de slotsom is dat niets werkelijk zin heeft, moet ik eigenlijk in de Leie springen.’ Gelukkig schrikt Herman Brusselmans (62) zelf van die woorden. Ik kan me ook niet voorstellen dat Lena, zijn geliefde, het zover zou laten komen. Maar indien tóch, dan zou ze hem vast een fuchsia Speedo aanpraten, want veel te weinig mensen gaan stijlvol kopje-onder. Je zult het trouwens altijd zien: net vóór de verdrinkingsdood zal Brusselmans beseffen dat hij wél kan zwemmen. ‘Ik zou het willen vertellen aan die 16-jarige jongen met zijn plateauzolen uit Hamme: op de schaal van geluk haal je ooit 9,68 op 10.’

We vieren Bloed spuwen naar de hematoloog, je nieuwe roman. Hij wordt aangekondigd als je tachtigste boek.

“En dat klopt ook – als je tenminste álles meetelt wat mijn naam draagt en in druk verschenen is. (Haalt de schouders op) Mij interesseert dat getal maar matig. Ik heb ondertussen al twee nieuwe romans klaar, en vorige week ben ik aan nummer 83 begonnen.”

Het is wel een mooie gelegenheid om terug te blikken op bijna veertig jaar schrijverschap. Herinner je je de openingszin nog van Het zinneloze zeilen, de verhalenbundel waarmee je in 1982 debuteerde?

(zonder nadenken) ‘Uitzonderingen daargelaten uiteraard, uitzonderingen daargelaten.’”

Na die wat cryptische groet aan de lezer ontvouw je je grote plan: ‘De werkelijkheid bedenken tijdens busritten om die naderhand te beschrijven, op onderhoudende, boeiende, interessante, vermakelijke, feeërieke wijze.’

“En dat is nog steeds het plan. ‘Vermakelijk’ is voor mij het sleutelwoord. Geen idee of je dat al weet, maar het leven is geheel zinloos, en dus kun je maar beter zoveel mogelijk amusement nastreven. Die term is wat besmet geraakt omdat hij met VTM-achtige joligheid wordt geassocieerd. Maar ik bedoel het breed: de romans van mijn goeie maat Dostojevski lezen is óók amusement.”

Juist: je bent evenveel lezer als schrijver.

“Ik mopper graag dat ik mijn geloof in de literatuur heb verloren. Maar mijn leesgedrag spreekt dat tegen: ik lees nog altijd veel, vaak en gulzig. Daarbij trek ik me op aan de 90-10-regel: 90 procent van de boeken is bagger, maar 10 procent is prachtig. Hetzelfde met muziek: 90 procent trekt op niets, 10 procent is geweldig. En zo is het ook met mensen. 90 procent deugt niet, maar 10 procent wél. In mijn leven is dát de opdracht: de 10 procent zoeken.”

Het lijkt wel te vlotten met die zoektocht naar schoonheid. Ik kruiste net Lena op haar gouden schoenen. Wat is ze mooi.

“De mooiste, dat is wetenschappelijk aantoonbaar. Het is waar: al een leven lang haal ik mijn troost uit de liefde en de literatuur.”

Die troost heb je nodig, want er woekert altijd een venijnige donkerte in je werk, en allicht dus ook in je hoofd.

“Het besef dat niets er fundamenteel toe doet, drukt me soms naar beneden. Al dat lompe geschuifel van de mens... Het is van zo’n onbetekenende knulligheid. Als jonge schrijver wist ik dat ook al, maar toen haalde ik er nog een soort bestaansreden uit: ‘Laat ik die wereld dan maar eens fileren in een stuk of tachtig boeken.’ Maar dat enthousiasme is nu weg. Het is geen moedeloosheid, hoor, of een gebrek aan vertrouwen in de mensheid. Wel: het grote relativeren dat komt met het ouder worden. Ik vind het moeilijk om de dingen nog ernstig te nemen. Tegelijk vecht ik tegen dat gevoel en probeer ik mezelf ervan te overtuigen dat het er wél toe doet. Dat het belangrijk is hoe ik mijn leven leid, en hoe die acht miljard anderen op deze wereld dat doen. Dat eeuwige tweegevecht – me de dingen aantrekken versus ‘Kus allemaal mijn kloten!’ roepen – leidt weleens tot neerslachtige periodes. Ik loop dan met een zeurende melancholie door de dagen.”

‘Bedrog betekent het einde van onze relatie, maar ik zou niet woest zijn: dan wis je ook al het mooie’
Beeld Johan Jacobs

Even schadelijk als een gebrek aan relativeringsvermogen is een teveel eraan.

“Inderdaad. Als de slotsom is dat niets werkelijk zin heeft, moet ik eigenlijk in de Leie springen. En dat zou ik toch willen vermijden.

“Ik heb het geluk dat er iets zelfregulerends in me zit. Er zijn dagen waarop ik liever in bed wil blijven – fuck it all! Maar dan bedenk ik me dat ik een vriendin heb, en deadlines voor mijn columns, en een boek dat wacht om geschreven te worden. Tot het echte verdwijnen komt het nooit: ik blijf altijd functioneren.”

Is dat hoe je jezelf al veertig jaar geneest: met literatuur en liefde?

“Ja. Je kunt in therapie gaan, pillen pakken, je kunt het op een bandeloos zuipen zetten. Maar ik heb gekozen voor schrijven en liefhebben. Ik weiger toe te geven aan de donkerte. Soms zeg ik tegen Lena: ‘Ik voel de zwaarte op mijn schouders drukken. Zou het niet helpen om eens drie weken in een klooster te gaan zitten?’ Om vijf uur opstaan, naar de mis gaan, een kom wakke rijst eten. Bullshit, natuurlijk. Ik zou dat leven niet ernstig kunnen nemen. En je mag in zo’n klooster waarschijnlijk niet roken. (lacht)

Het fascineert me hoe je zelfdestructie hebt omgebogen in zelfbehoud. Want als jonge dertiger schreef je tussen het drinken door. Tot je in 1993 besliste: geen alcohol meer. Je koos voor de veilige verslaving van het schrijven.

“Het is simpel: ik wilde niet dood. Toch zat er in dat destructieve óók veel levenslust. Het drinken speelde zich vooral af in de Caruso, een legendarisch muzikantencafé. Daar had ik mijn thuis gevonden: een familie van welbespraakte zeveraars. Vooral muzikanten, ja, want met collega’s ging ik liever niet op café. Schrijvers zitten er altijd wat gebocheld bij, met een zorgelijke frons en vermoeide ogen. En ze drinken vijf glazen rode wijn en beginnen dan te zagen – over geld, of over hun schandelijk miskend talent. Terwijl het in de Caruso brúíste! Muzikanten dansen altijd, ook als ze gewoon op een barkruk zitten.

“Dat ik ermee ben opgehouden had dus te maken met overlevingsdrang – ik was mezelf onnozel aan het drinken. Maar ik zag ook hoe dat feestelijke groepje aan het verkruimelen was. Mensen werden ziek, of kregen kinderen, of hadden geen geld meer om te drinken. En ik wilde niet diegene zijn die als laatste overbleef op het feestje.”

‘Met Lena komt het vaak tot hoogoplopende discussies. Dat is nieuw voor mij, maar ik laat dat bestaan: mensen willen veranderen is de grootste vorm van arrogantie.’Beeld Johan Jacobs

‘Ik hou van jou, zeehond op het land’, zegt Coco – de lezer mag Lena herkennen – in Bloed spuwen naar de hematoloog. Die kan op je grafzerk, Herman.

(glimlacht) Het is een rake typering, ja. De praktische onnozelheden van het leven krijg ik maar niet onder de knie: zodra ik de buitenwereld betreed, ben ik verloren. Een kaartje kopen en vervolgens de tram nemen? Ik sla op tilt. Terwijl Lena dat doet met haar ogen dicht.

“Ik functioneer ook niet in groepen, en de buitenwereld is natuurlijk één gigantische groep. Het was mijn jongensdroom om een gevierd voetballer te worden. Ik had talent, maar ik knapte af op het collectieve. Later heb ik in een paar bands gespeeld, en ook daarin kon ik niet om met het gevoel afhankelijk te zijn van anderen. Stel dat ik de linksbuiten van FC Barcelona kon worden, of de drummer van U2: het zou nog een catastrofe geworden zijn, want dan zou ik Messi en Bono waarschijnlijk ongelofelijke eikels gevonden hebben.

“Tenslotte kwam ik uit bij schrijven: ik doe dat graag, ik kan dat goed, en het is een volstrekt soevereine bezigheid: je hebt er niemand bij nodig. Ik heb de groep verkleind tot ik alleen was, en toen pas was ik tevreden.”

Lena kietelt je weleens, lees ik in je roman: ‘Ik heb vijftig keer meer beleefd dan jij.’

“En daar word ik dan pissig van. Het klinkt aanmatigend toch, alsof ik al zes decennia vergéét om te leven. Het klopt natuurlijk wel dat Lena op haar 28ste al een roerig bestaan achter de rug heeft: ze heeft haar mama vroeg verloren, staat sinds haar 16de op eigen benen, heeft drie diploma’s gehaald, had al enkele relaties... Terwijl ik al dertig jaar in mijn zetel zit, wat rondloop en een beetje schrijf. Maar in een hoofd valt óók veel te beleven. Leidt Tom Waes een boeiender bestaan dan ik? Is El Capitan beklimmen per definitie waardevoller dan in je loftje in Gent naar een muur staren en een interessante gedachte ontwikkelen?”

Ik sta vaak bedremmeld te kijken naar de vitaliteit van ondernemende mensen. Ik begrijp het ook niet helemaal: wat jagen ze toch na?

(knikt) Ik ben niet jaloers op dat soort mensen. Waar het om draait in het leven, wat je echt bepaalt, dat overvalt je toch. Schoonheid, troost, liefde, ziekte, dood: het bereikt je ook als je thuis op de bank zit. Dat ik mijn leven in de ruimte heb begrensd, zegt niets over mijn emotionele activiteit. De dood van mijn ouders, relaties die eerst bloeiden en dan verwelkten, Tania (De Metsenaere, zijn ex-vrouw, red.) die kanker kreeg: dat zijn toch grootse, ingrijpende dingen?”

De vraag blijft wel hoe de ander reageert op die bewuste passiviteit.

“Lena doet dat op haar Lena’s: door me af en toe uit mijn hol te sleuren. Toen ze voorstelde om met de motor naar Parijs te rijden, kreeg ik het benauwd van alleen al de gedachte aan de périphérique. Maar ik ben toch gegaan. Meer nog: Lena heeft me daar meegenomen naar Disneyland. En dat viel best mee: toffe gast, die Mickey Mouse.

“Op de attracties in Disneyland, met de Flixbus naar Amsterdam, groene sokken dragen: Lena duwt me telkens weer naar kleine overwinningen op mezelf. Ze wil ook voortdurend nieuwe dingen proberen. We gaan vaak uit eten, en ik ben dan geneigd om altijd naar dezelfde drie restaurants te trekken, terwijl Lena wil gaan waar ze nog nooit is geweest. (diept een vel papier op) Hier, ik hou het nauwkeurig bij: we hebben al in 151 verschillende restaurants gegeten.

“Mijn vorige partners zijn misschien te voorzichtig geweest met mij. Lena is streng en direct, en dat heeft me de ogen geopend. In mijn relatie met Tania vond ik alles veel te vanzelfsprekend. Zij zorgde voor mij, op een haast moederlijke manier. Lena doet dat niet. Wel op een emotioneel niveau, natuurlijk – de troost die een mens nodig heeft, krijg ik van haar. Maar no way dat zij op mijn vraag een steak voor mij bakt. Dat gaat fundamenteel in tegen wie ze is. Die stamp onder mijn kloten had ik nodig.”

Die voortdurende aarzeling om iets te ondernemen, is dat angst?

“Absoluut. Ik zie overal gevaar. Lena en ik hebben nu een hondje, Aquí. Ik wandel met hem het blokje om, maar Lena gaat ermee naar het park, en laat hem daar kilometers rennen. Rijdt er onderweg een tram voorbij, dan denk ik: daar zal ons hondje onder lopen. Terwijl Lena denkt: ons hondje is slim genoeg om op het voetpad te blijven. Dat is het fundamentele verschil tussen ons. Ik ben bang, zij niet. Ik zie het gevaar, Lena de kans. Soms word ik heel kwaad op mezelf door die benepen angst. Ik vecht er al een heel leven tegen. Niet iedere tram rijdt je omver, niet elke bus stort in een ravijn, niet elk vliegtuig valt uit de lucht. Ik wéét dat, maar ik geloof het niet.”

En toch vind ik dat je wél veel durft. Je hebt toch lef nodig om je rond je 60ste, na een droevige breuk, opnieuw kwetsbaar te maken in een relatie?

“Het zijn gek genoeg de kleine, dagelijkse dingen die me telkens weer van mijn à propos brengen. Een paar maanden geleden viel thuis de elektriciteit uit, en was ik totaal in paniek: dat zou nooit meer goed komen. Maar de écht riskante dingen in het leven – de liefde, bijvoorbeeld – vrees ik niet.”

Paniek overvalt je wanneer de zekering springt, maar niet wanneer je verliefd wordt?

“Voilà. Nog eentje voor op de grafzerk.”

‘In een hoofd valt óók veel te beleven. Is El Capitan beklimmen waardevoller dan in je loftje in Gent naar een muur staren en een interessante gedachte ontwikkelen?’Beeld Johan Jacobs

Je bent, ex aequo met Mark Uytterhoeven, de meest trouwe man die ik ken.

“Ik haak mij graag vast aan mensen, ja. Het is niet toevallig dat ik mijn beste twee vrienden, Erik Meynen en Tom Lanoye, al sinds de jaren 80 ken. Het helpt dat ik mensen in hun waarde laat. Dat ik ze laat zijn wie ze zijn. Met Lena heb ik bijvoorbeeld een heel onstuimige relatie: het komt vaak tot hoogoplopende discussies. Dat is nieuw voor mij, maar ik laat dat bestaan: mensen willen veranderen is de grootste vorm van arrogantie.”

Jullie zijn ‘twee doornvogels in een boomhut’, schrijf je.

“Het is een heel romantische relatie, ja: we vloeien in elkaar over. Al mijn vrouwen – Lena, maar eerder ook Gerda en Tania – waren heel goed in het geven én ontvangen van liefde. Dat klinkt als een evidentie, maar ik ben er nu achter dat dat niet zo is. Het is een soort talent dat niet iedereen beheerst. Niet iedereen wil het ook kunnen: er bestaan relaties waarin een zekere afstand net het succes bepaalt. Maar ik heb nabijheid nodig.”

Je bent 62 en kinderloos. Moeten we dat betreuren?

“Misschien wel, want ik ben ervan overtuigd dat ik een goeie vader zou zijn. Lena is nog maar 28, dus houdt de vraag me weleens bezig: kan het nog?”

Gesteld van wel: is het geen grote verantwoordelijkheid om een kind op de wereld te zetten in de wetenschap dat het zijn of haar vader mogelijk maar kort zal kennen?

“Natuurlijk is dat een moeilijke overweging. Maar Lena is daar heel resoluut in: ze wil niet zomaar een kind, ze wil een kind met míj. En ze heeft me beloofd dat ik 100 word.

“Er zijn wel wat drempels. We hebben hier maar één slaapkamer, bijvoorbeeld. Ik zou moeten verhuizen, en daar heb ik weinig zin in. En ik zou misschien ook een wat onhandige vader zijn: het type dat een ambulance belt zodra zijn kindje overgeeft.”

Ik vind het licht komisch dat je voornamelijk praktische reserves hebt, terwijl de meeste mensen zich net zorgen maken over het olijke duo kwetsbaarheid en verantwoordelijkheid.

“Er zit genoeg liefde in mij om er zeker van te zijn dat ik zo’n kindje erg graag zou zien. Om te weten dat het het góéd zou hebben bij ons. En ook hier geldt: ik ben niet bang van de grote dingen. Wel van de alledaagse: dat dat kind van de tafel zou vallen.”

Vaak moeten mensen eerst zelf een kind krijgen voor ze hun ouders begrijpen. Dat lijkt me bij jou niet het geval: ook in Bloed spuwen naar de hematoloog schrijf je met een ontroerende mildheid over je vader en je moeder.

“In het geval van mijn moeder is dat gewoon logisch. Ze was een wonderlijke vrouw. Mijn vader was een halve wacko: ruw, onbehouwen, agressief. Ik heb hem daar een tijd voor veroordeeld. Je had het zo en zo moeten doen, dacht ik. Tot ik besefte: die man heeft ook maar gewoon zijn best gedaan.

“Het helpt ook dat ik mijn vader almaar nadrukkelijker in mezelf terugzie. Ik kijk soms in de spiegel en denk: kijk, daar staat Gust Brusselmans. Het zit ’m ook in de negatieve dingen. De borrelende agressie, het snel van de kook zijn: dat heb ik van hem. Als ik kwaad wil zijn op mijn vader, moet ik dus ook kwaad zijn op mezelf.”

Het lijkt me nochtans één van de moeilijkst te omzeilen klippen voor een mens: aanvaarden dat je op je ouders lijkt.

“Je moet toch een beetje eerlijk zijn met jezelf? Een mens is ook altijd het product van een ruimte en van een tijd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren mijn ouders kinderen. Dat heeft hen getekend, en het maakte dat ze maar tot hun dertiende naar school konden. Hoe kon ik hun dan verwijten dat ze mijn boeken niet lazen?

“De jaren 50 en 60 op het Vlaamse platteland, dat waren de middeleeuwen. The Beatles zaten in Londen en New York hè, niet in Hamme. Daar kachelde het leven gewoon voort. In TopPop zag ik Freddie Mercury pianospelen met gelakte nagels. Mijn vader werd woest: ‘Zet die tv af!’ Een paar decennia later heb je dan twee mogelijkheden: je blijft vinden dat je ouders achterlijke klootzakken waren, of je probeert je in te leven in die tijd. Iederéén in Hamme vond de gelakte nagels van Freddie Mercury verderfelijk. En homoseksualiteit, o neen, dat bestond niet.

“Op een bepaald moment wilde ik laarzen met plateauzolen – die had ik bij Earth & Fire gezien. ‘Dat komt mijn kot niet binnen’, zei mijn vader. Maar ik heb ze wél gedragen, omdat mijn moeder mijn vader altijd weer wist te overreden: ‘Laat hem doen, Gust, hij is jong.’ Voor mij is dat meer dan een anekdote: het toont aan dat mijn moeder de touwtjes in handen had. Dat die prachtige vrouw op een intelligente manier aan het patriarchaat morrelde. Mijn vader brulde en tierde, en ondertussen nam mijn moeder de beslissingen.”

Je hebt al eerder gezegd dat je ooit het definitieve boek over je ouders en je jeugd in Hamme wilt schrijven.

“Maar ik schuif het altijd weer voor me uit. Sowieso is mijn jeugd een bron geweest van mijn literatuur. Omdat het Vlaanderen van toen een dankbare setting is om te beschrijven, maar ook omdat ik al vroeg leerde hoe waardevol humor is. Want ondanks de agressie, de bedompte sfeer en het conservatieve vingertje werd er thuis ook gul gelachen. Als kind al voelde ik dat humor me ergens kon brengen.”

In de jaren vóór zijn dood ging je je vader wekelijks in het rusthuis bezoeken.

“Hij was geestelijk gezond, maar wel cynisch: ‘Ik zit hier dood te gaan.’ Dat resulteerde in een komisch je-m’en-foutisme. Hij mocht bijvoorbeeld niet roken in zijn kamer, maar deed dat toch. Je herinnert je de beruchte scène uit Basic Instinct waarin Sharon Stone, haar benen gespreid, een sigaret opsteekt, en zegt: ‘What are you gonna do? Charge me with smoking?’ Mijn vader deed dat ook: ‘Wat gaat ge doen? Mij buitensmijten omdat ik een sigaret rook?’ Alleen had hij meestal wél een onderbroek aan.

“Mijn vader had veel pijn, en op een keer hebben Tania en ik hem enkele joints bezorgd, om het leed te verlichten. Hij is altijd zwaar tegen drugs geweest, en dus hadden we het wat omfloerst over ‘speciale sigaretten’. Eentje per dag, hadden we gezegd, maar twee dagen later belde hij al: ‘Die rare sigaretten zijn op. Kunt ge er niet nog een paar brengen?’ Maar dat heeft niet lang geduurd: de 92-jarige vrouw in de kamer naast hem werd iets te stoned van de geur. (lacht)

“Het was niet zo dat we in die laatste jaren plots de grote, definitieve gesprekken hebben gevoerd, maar hij keek wel altijd uit naar mijn komst. Er was een verstandhouding, het onuitgesproken maar duidelijk aanwezige idee dat we van elkaar hielden, ook al was onze geschiedenis samen een hobbelige rit. Hij is kunnen sterven in de wetenschap dat er geen angel meer zat in zijn relatie met mij. Dat was anders bij mijn broer. (aarzelt even) Mijn vader en mijn zus hebben op een bepaald moment gebroken met hem. Het ging – zoals zo vaak – over geld: mijn broer had een aantal onverstandige beslissingen genomen, en daardoor was de zaak failliet gegaan. Mijn vader heeft hem dat nooit vergeven. Ik vind dat nog altijd doodjammer. Want zeker, mijn broer heeft fouten gemaakt, maar hij is wel een goeie gast, een man die zoveel meer is dan dat handvol blunders. Ik vind het erg dat mijn vader dat nooit heeft ingezien, want mijn broer heeft een aantal jaar zwarte sneeuw gezien, maar momenteel gaat het goed. Alleen die verzoening die er nooit gekomen is, blijft schrijnen. Hij ziet daar echt van af.

(denkt na) Ik zei daarnet dat ik het evenbeeld van mijn vader ben, maar misschien is dit wel een verschilletje: ik ben milder. Ik wil mensen niet afrekenen op die ene foute beslissing, of die ene periode waarin ze de weg kwijt waren.”

Moet vergevingsgezindheid een grens hebben?

“Allicht wel. Ik zit me soms af te vragen wat het zou kunnen zijn, datgene wat ik niet vergeven kan. Lena die me bedriegt? Neen. Dat zou misschien wel het einde van onze relatie betekenen, maar ik zou niet fundamenteel woest zijn. Want met dat soort woede wis je alle schoonheid die eraan is voorafgegaan, en dat wil ik niet.

“Tania heeft me laten zitten na een prachtige relatie van jaren. En toch voel ik niets van rancune. Integendeel, we zijn de beste vrienden gebleven, en ik kijk heel liefdevol terug op die tijd: het was zó mooi. Ik begrijp niet hoe mensen een hechte band van jaren – een liefde, een vriendschap, een ouder-kindrelatie – op de vuilnisbelt kunnen dumpen. Hoe kun je iemand van wie je zolang innig hebt gehouden, plots fundamenteel veroordelen? Dan veroordeel je toch ook jezelf? Als ik nu plots zou zeggen dat Tania een kutwijf is, dan zou dat ook betekenen dat ik zélf jarenlang een oetlul ben geweest.”

Nog drie keer slapen en ik word wakker was het eerste boek dat ik van je heb gelezen. Ik was een jaar of 14 en het deed mijn wereld kantelen. Lijk je nog op Louis Tinner, het lethargische, fatalistische hoofdpersonage?

“Mooi dat je dat vraagt, want volgend jaar verschijnt voor het eerst sinds Trager dan de snelheid (uit 2010, red.) nog eens een roman met hem als hoofdfiguur. Het wordt het meest gloomy boek van allemaal. Het schrijven was een plezier: het deed me deugd om te zien hoe makkelijk ik me nog in Louis Tinner kon inleven, terwijl ikzelf ver van hem weg ben geëvolueerd.

(peinzend) Ik ben écht geen Tinner meer. Als ik iets kon veranderen, zou ik de angst uit mijn leven halen. Maar tegelijk kan ik zeggen dat ik het de angst niet heb gegund om dat leven te bepalen. Ik heb eromheen geleefd. Lena en ik vragen elkaar elke dag hoe gelukkig we zijn op een schaal van 1 tot 10. Op mijn lusteloze dagen geef ik mezelf een 4, maar nooit lager. En veel vaker is het 9,68. Dat zou ik moeten kunnen vertellen aan die jongen met zijn plateauzolen uit Hamme: ‘Ooit haal je 9,68.’”

Hoe kijk je nu naar de schrijver van Het zinneloze zeilen?

“Met veel liefde. Ik schaam me ook niet voor mijn eerste boeken. En niet omdat ik ze per definitie zo fantastisch vind, hoor. Wel omdat ze éérlijk waren. Die gast van 24 met zijn angstaanvallen, die zit daar heel oprecht in. Ik zou hem willen zeggen: ‘Niet te veel panikeren, jongen. Hou het rustig. De plomb kan springen, je allerliefste zal je verlaten, het absolute donker komt je vast weleens bezoeken. Maar de wereld vergaat niet. De wereld vergaat niet zolang jij elke ochtend blijft opstaan.’”

Herman Brusselmans – Bloed spuwen naar de hematoloog, Prometheus

© Humo

‘Bedrog betekent het einde van onze relatie, maar ik zou niet woest zijn: dan wis je ook al het mooie’