Direct naar artikelinhoud
Interview

Wim Helsen: ‘Het goeie nieuws is dat mijn kinderen niet bang zijn van mij. Ik was vroeger wél bang van mijn vader’

Wim Helsen: ‘Mensen moeten van mij niet grappig zijn, maar ik vind het wel belangrijk dat ze gevoel voor humor hebben. Dat ze humor herkénnen.’Beeld Stefaan Temmerman

Winteruur, het tv-programma waarin Wim Helsen (51) in andermans hart loert, is al aan zijn vijfde jaargang toe. En als het aan hem ligt, komen er nog minstens vijf bij, ook al staat Helsen samen met Johan Petit vanaf mei weer in de zalen met een nieuwe show. ‘Ik ben een groot voorstander van het combineren van ernst met luim.’

Het is woensdag, de winter toont zich van zijn genadigste kant en ik heb een afspraak met de man die mij al vaker de slappe lach heeft bezorgd dan Nigel Williams, Henk Rijckaert en Donald Trump combined: Wim Helsen.

We ontmoeten elkaar in brasserie De Ketel in Berchem, al een paar jaar zijn stamcafé. Al is zijn verknochtheid aan De Ketel niet het resultaat van een vergelijkende kroegentocht. “Je stamcafé kies je niet. Dat is gewoon het café dat het dichtst bij je huis ligt.”

BIO * geboren in Mortsel, op 5 oktober 1968 * studeerde Germaanse filologie in Antwerpen * maakte al vijf solovoorstellingen: Heden soup, Bij mij zijt ge veilig, Het uur van de prutser, Spijtig spijtig spijtig en Er wordt naar u geluisterd * won in 2009 en 2013 de Poelifinario, de prijs voor de meest indrukwekkende cabaretvoorstelling in de Nederlandse theaters * woont in Berchem * heeft twee kinderen: Max (16) en Mathilde (21)

Hij vraagt of ik mijn koffie zwart drink en pikt mijn dosis melk in zodra ik ‘ja’ heb geantwoord. “Koffie zo zwart als het zweet van den duvel”, zegt hij terwijl hij naar mijn kopje staart. “Is dat een uitdrukking?”, vraag ik. “Vanaf nu wel”, grijnst hij.

Hij had dit interview liever ontweken. “Ik word niet graag geïnterviewd en nog minder graag gefotografeerd”, had hij gemaild. “Dus als jij zegt: ik heb een lange lijst met mogelijke interviewees, dan laat ik de kelk graag passeren. Maar als je zegt: jawel, het moet, dan maak ik tijd voor je.” Ik maakte van mijn hart een brok graniet en antwoordde: “Slecht nieuws: het móét”.

Om zijn lijden te verzachten, heb ik een presentje ­meegenomen: een onbeduimeld exemplaar van Return to The City of White Donkeys van James Tate. Een bundel vol poëzie die geen poëzie is: het leek me een passend geschenk voor de presentator van een boekenprogramma dat geen boekenprogramma is.

Winteruur, het programma in kwestie, is op Canvas een vaste waarde geworden. Het werd voor het eerst uitgezonden in oktober 2015: Otto-Jan Ham kwam een tekst van Spinvis voorlezen en vroeg zich vervolgens hardop af of hij op zijn 36ste al over zijn piek heen was. “Misschien bereik je je piek pas op je zestigste”, reageerde Wim Helsen. “Wanneer je vaststelt dat je dochters, Dolores en Filipa, zelfstandige en liefdevolle vrouwen geworden zijn.” Troostende woorden in ruil voor een stukje literatuur: Winteruur had zijn gat in de dagafsluitingsmarkt gevonden.

Tegen eind maart zal Wim Helsen al 375 winterdagen met een poëtische zucht uitgeleide hebben gedaan. Of is het een illusie om te denken dat een programma dat geconcipieerd werd als ‘woorden voor het slapengaan’ ook daadwerkelijk voor het slapengaan bekeken wordt?

“Er zijn mensen die naar Winteruur kijken en meteen daarna in bed kruipen”, zegt Wim Helsen. “Maar er zijn ook mensen die op zondagnamiddag vijf afleveringen na elkaar bekijken. En dat is even goed. Al blijven we tijdens de opnames wel doen alsof we de dag afsluiten. Dat geeft het programma de juiste sfeer. Ook voor de mensen die ’s ochtends naar Winteruur kijken. Zij kunnen ons programma dan gebruiken om rustig de dag in te kabbelen.”

Friedl’ Lesage vertelde me ooit: ‘Ik praat met zo veel uitzonderlijke mensen dat ik mezelf hoe langer hoe minder interessant vind’. Jij interviewt nu al vijf jaar notabele stervelingen. Herken je je in de woorden van Friedl’?

“Niet echt. Maar ik heb dan ook nooit gedacht dat ik wél interessant ben. Ik heb niet het gevoel dat ik al interviewend iets verlies.”

Je gasten brengen telkens een tekst mee die een bijzondere betekenis voor hen heeft. Waarom mogen ze geen beeldfragment of een lied kiezen? Daarmee zou je toch ook een aangenaam ‘Let’s call it a day’-sfeertje kunnen oproepen.

“Ja, maar dan zou Winteruur een ander programma zijn. We hebben gekozen voor eenvoud en beperking: we werken enkel met teksten en praten niet langer dan tien minuten. Dat maakt Winteruur uniek. Het is bijna geen televisie. En dat vind ik er zo mooi aan. Teksten zijn bovendien zeer geschikt om ervaringen en wijsheid door te geven. Woorden doen een beroep op je voorstellingsvermogen. Ze vragen je om de wereld tijdelijk te zien zoals de auteur van de tekst hem ziet. Dat is een nuttige bezigheid: het scherpt je ­verbeeldingskracht aan.”

Laat ik je een als klacht gecamoufleerd compliment geven: ik vind het vaak jammer dat Winteruur al na tien minuten voorbij is. Zou je programma zoveel slechter zijn als het twee keer zo lang zou duren?

“Ja. Dat ik maar tien minuten met mijn gasten praat, creëert scherpte. Vijf jaar geleden hebben we testafleveringen gemaakt waarin de gesprekken langer duurden. In die ­proefprogramma’s bleken zowel mijn gasten als ik te veel achterover te leunen. De energie die nu in het programma zit, ging toen verloren. In de beperking toont zich de ­meester. Het concept van Winteruur is maar een vierkante meter groot. Maar op die beperkte ruimte kunnen we schone danskes placeren.”

‘Dat ik nog altijd rook, toont aan dat ik nog steeds de behoefte heb om in een cocon te kruipen.’Beeld Stefaan Temmerman

Nadat Sofie Lemaire in de Winteruur-canapé een stukje voorlas uit The Breast van Philip Roth heb ik dat boek zelf ook gekocht. Welke boeken heb jíj dankzij je eigen programma al ontdekt?

“Dat zijn er veel. Dolores Bouckaert leerde me Het verstoorde leven van Etty Hillesum kennen. Maaike Neuville Brieven aan een jonge dichter van Rainer Maria Rilke. Radna Fabias De vragende vorm van Padgett Powell. Ik zou nog meer titels kunnen opsommen, maar dan zou ik je beginnen te vervelen, vrees ik.”

Als je zélf te gast zou zijn in Winteruur, welke tekst zou je dan meenemen?

“Mocht ik vandaag uitgenodigd worden, zou ik waarschijnlijk iets voorlezen uit het boek dat je mij net gegeven hebt. (neemt het boek van James Tate en leest het motto van het boek voor, geschreven door Nathaniel Hawthorne:) ‘The trees ­reflected in the river – they are unconscious of a spiritual world so near them. So are we.’ Dat vind ik een grappig stukje tekst. ‘De bomen die gereflecteerd zijn in de rivier, zijn zich niet bewust van de spirituele wereld zo dicht bij hen. En ­hetzelfde geldt voor ons.’ Hawthorne plaatst mensen qua ontwikkeling op hetzelfde niveau als bomen. Geestig. Maar hoe kan hij beweren dat hij zich – net zoals de bomen – ­onbewust is van de spirituele wereld en er tóch iets over schrijven? Als je je ergens niet bewust van bent, kun je er toch ook niet over nadenken?”

Welke Winteruur-aflevering heeft jou de voorbije vijf jaar het meest ontroerd of het hardst doen lachen?

“Mm. Mag ik die vraag aan jou stellen? Welke aflevering van Winteruur vond jíj memorabel?”

Die met ex-veldrijder Paul Herygers. Hij las een stukje tekst voor uit Rocky van Buurman en haalde herinneringen op aan zijn overleden hond Kitty. “Ach Kitty”, zei hij op het einde half verdrietig en half dankbaar. Of hoe je een hond ook met je stem kunt aaien.

“Paul Herygers was inderdaad geweldig. Hij voelde geen enkele terughoudendheid terwijl hij over Kitty vertelde. Hij is zowel onvervaard als liefdevol. Die twee eigenschappen tref je zelden in dezelfde persoon aan.”

In het derde seizoen van Winteruur was je jeugdidool Jules Deelder te gast. Is het interviewen van persoonlijke helden moeilijker dan het interviewen van minder geadoreerde gasten?

“Ja. Mijn gesprek met Deelder was wel goed, maar mijn ontzag voor hem zat mijn nieuwsgierigheid in de weg. Ik was wat minder open, wat minder alert. Toen ik met Arnon Grunberg praatte, had ik dat ook. Het overkomt me niet vaak, maar af en toe dus wel.”

Winteruur balanceert behendig op de grens tussen ernst en humor. Is een aflevering waarin niks te lachen viel een mislukte aflevering? En omgekeerd: is een Winteruur waarin niks te overpeinzen viel tevergeefs geweest?

“Geen van beide. Al ben ik wel een principieel voorstander van het combineren van ernst met luim. Ze heffen elkaar niet op, ze versterken elkaar. Hoe dieper de ontroering, hoe groter de lach. En omgekeerd.”

Kun je ergens heel hard om lachen en het toch ernstig nemen?

“Natuurlijk. Het is bijvoorbeeld perfect mogelijk om mensen liefdevol uit te lachen. Vaak bewijs je hen daarmee een grotere dienst dan wanneer je hen ernstig neemt. Twee weken geleden had ik ruzie met mijn vrouw. Op een bepaald moment zei ze: ‘Gij neemt mij niet au sérieux’. Ik antwoordde: ‘Ik neem u wél au sérieux. Ge neemt u zélf niet au sérieux.’ Ik was bloedernstig toen ik dat zei. En toch begon ze ineens keihard te lachen. Ze zei: ‘Hoe wilt ge nu dat we op die manier ruziemaken? Dat gaat toch niet?’ En toen was de ruzie afgelopen. Ik ben zelfs vergeten wat het probleem was. Dus ja, je kunt wel degelijk ergens om lachen en het toch ernstig nemen.” (lacht)

Kun jij bevriend zijn met mensen die niet grappig zijn?

“Mensen moeten van mij niet grappig zijn, maar ik vind het wel belangrijk dat ze gevoel voor humor hebben. Dat ze humor herkénnen. Dat ze er ontvankelijk voor zijn.”

In Humo zei je ooit: ‘Als ik het publiek een lach kan ontlokken, is dat goed. Maar als mijn voorstelling louterend werkt, is dat nog beter.’ Mik je met Winteruur op dezelfde loutering? Het programma verzoent me vaak met de onvolmaaktheid van het universum.

“Ja? Dat is fantastisch. En dus zal het ook wel de bedoeling zijn.” (lacht)

Hij neemt een slok van zijn inmiddels lauwe koffie en ziet op straat een bekende voorbijfietsen. “Ha! De Wout. Die is keigrappig met een fietshelm op zijn hoofd. Hij is huisdokter. En hij is ofwel extreem ernstig ofwel compleet losgeslagen. Hij beoefent een vechtsport. Ooit vroeg ik hem op straat om mij een kleine demonstratie te geven. ‘Geen probleem’, zei hij. ‘Val mij aan met een imaginaire blaffer en ik laat je zien hoe ik je onschadelijk zou maken.’ Binnen de minuut lag ik zogezegd op de grond en was hij als een bezetene aan het stampen, kloppen, roepen en tieren. Tegen de voorbijgangers die passeerden, zei ik: ‘Dit is een dokter, mensen. Een dókter.’” (lacht)

Ik overweeg om Wout gierend van de voorpret achterna te lopen en hem te vragen om mij ook eens denkbeeldig te jiujitsu-en. Maar ik beheers me en schakel qua gespreksonderwerp over op Hoe te leven, de voorstelling waarin Wim Helsen vanaf mei met collega-cabaretier Johan Petit op zoek gaat naar een handleiding bij het leven. In de brochure wordt de show als volgt aangekondigd: ‘Wim Helsen en Johan Petit selecteren elk vier levenswijsheden die ze op geheel eigen wijze aan het publiek presenteren. Het publiek kiest vervolgens in rondes welke stelling ze de beste vinden. De avond eindigt met een grandioze finale waarin de beste wijsheid gevierd wordt.’

‘Ik ben op mijn best als ik niet met mezelf bezig ben.’Beeld Stefaan Temmerman

Alle voorstellingen van Hoe te leven zijn al maanden uitverkocht. Is het genre van ‘de gebruiksaanwijzing bij het leven’ onverslijtbaar? Zullen mensen altijd op zoek blijven naar manieren om in hun woelige levens het hoofd boven water te houden?

“Ik denk het wel”, zegt Wim Helsen. “Al is het zeer de vraag of de mensen die een ticket hebben gekocht voor Hoe te leven wel beseffen dat onze voorstelling over levenswijsheden gaat. Sommigen hebben waarschijnlijk enkel onze namen gezien en gedacht: ‘Wim Helsen en Johan Petit? Dat wordt lachen, we gaan.’ Los daarvan vertellen Johan en ik tijdens Hoe te leven niet wat de ultieme manier van leven is. Het is aan de mensen in de zaal om dat te bepalen. Er komt zelfs televoting aan te pas.”

Hoe te leven had dan ook een tv-programma kunnen zijn, dacht ik toen ik de aankondigingstekst las.

“Nu je het zegt. (denkt even na) Stel je voor: een Eurovisie­songfestival, maar dan voor levenswijsheden. Elk land moet een wijsheid uit een ander land verdedigen. En op het einde mag heel Europa via televoting stemmen. Tot er een duidelijke winnaar is. En een duidelijke verliezer: een land dat een levensvisie aanhangt waarover alle Europese landen unaniem zeggen: zo gaan we dus níét leven.” (lacht)

Zijn er levenswijsheden die jóú ooit geholpen hebben?

“Er is een zin van Mahatma Gandhi waar ik vaak wat aan heb: Be the change you want to see in the world. Die zin houdt me een spiegel voor. Soms erger ik mij aan mensen die onbeleefd of onverschillig zijn. Maar dan denk ik aan de Gandhi-quote en verdwijnt mijn irritatie weer. Omdat ik dankzij Gandhi zie dat het probleem niet zozeer bij de ander ligt: ik kan ook onverschillig en onbeleefd zijn, al vergeet ik dat graag. Zijn zin legt de focus opnieuw op mezelf: hoe wil ík in het leven staan? Dat is heel heilzaam.”

Ik las dat je ook De kracht van het nu van Eckhart Tolle een verkwikkend boek vindt. Waarom precies?

“Omdat Tolle aantoont dat we voortdurend verhalen ­creëren over onszelf. En dat dat ook máár verhalen zijn: constructies van ons brein die we evengoed weer kunnen loslaten.

“Ik geef een voorbeeld: bijna iedereen zou zich kunnen wentelen in een slachtofferverhaal. Je bent altijd wel érgens de dupe van. Is het niet van brute pech, dan wel van fysieke of intellectuele beperkingen. Maar het slachtofferverhaal is maar één mogelijk verhaal. Je kunt je ook op andere aspecten van je bestaan concentreren en een heel ander verhaal ­componeren. Of helemaal géén verhaal. Want eigenlijk zegt Tolle: ‘Hoe meer we in een verhaal figureren, hoe minder we in het nu leven. Echte vreugde is te vinden in de afwezigheid van een verhaal.’ Daar ben ik het mee eens. Ik ben op mijn best – en daarmee bedoel ik: open, vrij van angst – als ik niet met mezelf bezig hoef te zijn. Als ik mij laat opslorpen door wat andere mensen meemaken. Door hoe zíj de wereld ervaren.”

In de Wereldbeeld-filmpjes op canvas.be poneer je zelf een levenswijsheid: ‘De belangrijkste deugd in het leven is met lichtheid je omgeving opvrolijken.’ Dat is een mooie omschrijving van wat jij beroepshalve doet, maar doe je het ook in gezinsverband? Help jij je vrouw en kinderen met ‘lichtheid’ hun zorgen te vergeten?

“Dat denk ik wel, ja. Ik zou het alleen ook voor mezelf ­moeten kunnen doen.”

Dat vind je moeilijker?

“Ja.”

Waarom?

(denkt na en ontwijkt vervolgens de vraag) “Het zou al helpen als ik zou stoppen met roken. Dat ik nog altijd rook, toont aan dat ik nog steeds de behoefte voel om te vluchten in iets. Om mij terug te trekken. In een cocon te kruipen.”

Dat je rookt, bewijst volgens jou dat er iets niet klopt in je leven?

“Ja. Maar het is moeilijk om te benoemen wat er dan precies scheelt. Laat staan dat ik er in De Morgen over wil uitweiden.” (glimlacht)

Zijn er mensen die jóú met lichtheid kunnen opvrolijken’?

“Absoluut. Mijn moeder, bijvoorbeeld. Ze brengt op een heel entertainende manier verslag uit over de avonturen die ze als 78-jarige beleeft. Soms neemt ze de bus van Mechelen naar Melsbroek om samen met tante Lieve op bezoek te gaan bij tante Mafalda. Dan loopt er altijd van alles mis: ze stappen te vroeg af, het begint te regenen, ze schuilen in een kerk, ze worden geholpen door een Albanees die hen met de auto naar Melsbroek brengt... Dat soort verhalen. Heel leuk om naar te luisteren. Als kind of adolescent ben je niet echt geïnteresseerd in je ouders. Nu hang ik aan mijn moeders lippen.”

In een oud interview met de Volkskrant zei je dat je al op jonge leeftijd geleerd hebt om de lichtheid op te zoeken: je maakte met je broers plezier als tegenwicht tegen de spanning die in de lucht hing wanneer je vader thuis was. In het interview noem je je vader ‘iemand die fundamenteel verongelijkt, gefrustreerd en ongelukkig was en voor een sfeer van angst en nervositeit zorgde’. Hoe kun je in zulke omstandigheden humor produceren?

“Ik denk dat dat juist de omstandigheden bij uitstek zijn waarin humor ontstaat. Soms heb je humor nodig om te kunnen blijven bestaan, weet je wel. Maar voor alle duidelijkheid: wat ik in dat interview zei, is maar een deel van de waarheid. Hoe autoritair mijn vader ook was, ik heb hem altijd graag gezien. Hij was niet alleen hufterig, maar ook intelligent. En hij kon ontzettend lief, charmant en grappig zijn. Hij is drie jaar geleden gestorven, maar ik had mij al lang voor zijn dood met hem verzoend. Als ik vandaag aan mijn vader denk, is het met liefde. En met bewondering: hij was verslaafd aan alcohol, maar hij is er toch maar in geslaagd om zijn drankverslaving te overwinnen. Er zijn niet zo veel mensen die dat kunnen zeggen.”

‘Mijn kinderen zijn niet bang van mij, terwijl ik wél bang was van mijn vader. Op dat gebied doe ik het dus toch beter.’Beeld Stefaan Temmerman

Wat voor vader ben je zelf?

“Een ontspannen vader, denk ik. En wellicht ook een veel te permissieve. Ik kan mijn kinderen moeilijk verwijten dat ze voor de zoveelste keer Friends bingewatchen: ik kijk soms zélf tot een stuk in de nacht naar series. Het goeie nieuws is dan weer dat mijn kinderen niet bang zijn van mij. Terwijl ík vroeger wél bang was van mijn vader. Op dat gebied doe ik het dus toch beter.”

Love is an agreement between two people to overestimate each other’, schreef filosoof Emil Cioran. Komt dat enigszins in de buurt van jóúw kijk op de liefde?

“Het is een goeie oneliner, maar ik heb toch een andere definitie van de liefde. Ik verklaar mij nader. Ik heb ooit nog lessen Nederlands gegeven aan anderstaligen. Op een dag had ik mijn leerlingen – ze waren met zestien – een opdracht gegeven die ze in hun eentje moesten uitvoeren. Hun banken waren in hoefijzervorm opgesteld, de lentezon viel door de hoge klasramen naar binnen, ze waren allemaal heel geconcentreerd aan het werk. Terwijl ik hen vanachter mijn lessenaar zat te observeren, werd ik plots overspoeld door een golf van liefde. Pure, zuivere liefde. Wel, volgens mij verschilt de liefde die ik toen voor mijn leerlingen voelde niet wezenlijk van de liefde die mijn vrouw of kinderen in mij losmaken. Liefde is liefde. Je hebt relaties waarin liefde stroomt en je hebt er waarin dat níét het geval is. Maar in haar meest geconcentreerde vorm is liefde in elke relatie hetzelfde.”

Is liefde niet heel vaak zelfliefde? Door toegewijd met onze kinderen bezig te zijn, leiden we de aandacht af van onze eigen besognes en voelen we ons beter over onszelf. Dat maakt de liefde die we voor onze nakomelingen voelen minder onbaatzuchtig dan ze lijkt.

“Ja, maar álle liefde is zelfliefde. Je herkent jezelf in de ander. Dat kan ook niet anders: we kunnen ons moeilijk van onszelf loskoppelen. Wetenschappers bevestigen overigens wat jij zegt. Onderzoek heeft aangetoond dat huisdokters – die over het algemeen een erg veeleisende job hebben – veel minder kans maken op een burn-out als ze kinderen hebben. Omdat hun kinderen hen ’s avonds min of meer dwingen om los te laten waar ze overdag mee bezig zijn geweest. Conclusie: kinderen maken, je doet dat voor jezelf. En dat is ook geen schande.”

Het gepraat wordt gekeuvel, we fladderen als vlinders met ADHD van het ene gespreksonderwerp naar het andere. Passeren nog de revue: stoppen met roken (nogmaals, Wim: Champix), een Nederlandse versie van Winteruur (“Als dat te combineren is met mijn voorstellingen: waarom niet?”) en het probleem met kranteninterviews (“De geschreven weergave van een gesprek is zelden waarachtig.”)

Voor hij zijn muts weer opzet en De Ketel verlaat, vraag ik hem nog of hij al een nieuwe solovoorstelling aan het schrijven is. Hij knikt en zegt: “De werktitel is Ram rem de tram. Of Ram rem de tram ram rem. Of Rem ram de tram. Maar ik denk dat het Ram rem de tram wordt.”

Ik reken af en ga in de straten van Berchem alsnog op zoek naar dokter Wout.