Direct naar artikelinhoud
Reportage

Supporters over de teloorgang van Sporting Lokeren: ‘Dit is meer dan een club, maar ze hebben ons verwaarloosd’

Adhémar Verniers houdt samen met zijn vrouw al 29 jaar de fanshop bij het stadion open, in ruil voor drankbonnetjes en een gratis ticket voor thuis- en uitwedstrijden. Hij is 81, zij een jaar jonger.Beeld Simon Mouton Photo News

Voetbalclub Sporting Lokeren is aan het sterven. Het gevecht tegen de dood is lelijk en lijkt uitzichtloos. In de stad aan de Durme hebben de meeste mensen al een tijd afscheid genomen, maar de paar duizenden die toch vastklampen aan het laatste beetje hoop, zien in stilte af. Zij weten dat Lokeren zonder Sporting weer een anoniem stadje in het Waasland wordt. En dat steekt.

“Dankzij Sporting werd er over ons geklapt. Wie gaat er ons nu nog weten liggen?” Rudy De Smet (67) is secretaris van Sportingzonen, de oudste supportersvereniging van de club, en hij stelt graag retorische vragen. “Ik zie mijn stad doodgraag, maar ik ben daar nuchter in. Is het hier schoner dan in Antwerpen? Valt er hier meer te beleven?”

Er valt weinig in te brengen tegen de postbode op rust. In Lokeren – voor de zekerheid: het ligt halverwege Gent en Antwerpen, en ook de schaduw van het iets grotere Sint-Niklaas valt er een beetje over - wonen 41.000 mensen. Lokeren is niet klein, maar ook niet groot. Niet lelijk, maar ook niet uitzonderlijk mooi. En er gebeurt niet veel waarover buiten de stadsgrenzen wordt gepraat. Elke zomer is er een toeloop voor de Lokerse Feesten, een plaatselijk festivalletje dat is uitgegroeid tot een van de toppers op de kalender, maar dan heb je het ongeveer gehad.

“Maar hoe veel keer kwam Sporting in het nieuws?”, vraagt Rudy De Smet. Deze keer geeft hij er het antwoord wel bij: “Elke week, als al het niet elke dag was. Dat was niet altijd positief, maar er werd over geklapt.” Hij spreekt over Sporting in de verleden tijd en doet dat zonder emotie. “Ik héb afgezien, tot op een bepaald punt. Ge ziet waar ze sportief staan, ge hoort wat de schulden zijn, en dan weet ge: het is over. Ge kunt u daar tegen verzetten, of er het hart van in zijn, maar dat is allemaal geen avance: de geschiedenis moet toch geschreven worden. Het is genoeg geweest. En gelukkig is het ook schoon geweest.”

Twee keer beker van België

Het was ooit zelfs zo schoon dat voetballiefhebbers uit heel Europa  wisten waar Lokeren lag, als je ze een kilometer of honderd speling gaf. De ploeg met Lato, Lubanski, Larssen, Gudjohnson, Mommens, De Schrijver en Hoogenboom deed het eind jaren 70 in de EuropaLeague van toen beter dan Club Brugge en AA Gent nu. Zelfs Barcelona moest er eens aan geloven.

Sporting won ook twee keer de Beker Van België, in 2012 en 2014 , en twee keer bracht het 20.000 supporters mee naar de Heizel. Rudy De Smet kijkt van achter zijn pint naar de Grote Markt: “Heel dat plein stond hier achteraf vol supporters. De cafés kregen het bier niet getapt.” Sporting lééft in Lokeren, kon een buitenstaander toen denken, maar de schijn van de euforie bedroog. Lokeren was altijd te klein, lag altijd te dicht bij grote steden en was altijd net niet fanatiek genoeg om een aanhang te hebben waarop je ook financieel kan bouwen. 

De supporters van Sporting Lokeren maken hun ongenoegen kenbaar, tijdens de wedstrijd tegen Virton vorig weekend.Beeld BELGA

“Nooit zijn hier meer dan 10.000 mensen naar het stadion gekomen,” zegt Aimé Anthuenis, “zelfs niet toen Barcelona hier kwam verliezen.” Anthuenis legt uit waarom de club van zijn stad, de club waar hij als voetballer en als trainer zijn eerste grote kansen kreeg, de club waarvoor zijn oom Georges en diens zoon Filip als burgemeester veel hebben gedaan, vijftig jaar lang heeft moeten vechten. “Iedereen spreekt nu over de gloriedagen, maar ook toen was het knokken om te overleven, en dat is de laatste jaren alleen maar erger geworden. Daar kritiek op geven is gemakkelijk. Als zelfs een momument als Anderlecht, met toch één van de rijkste mannen van België aan het hoofd,  geen transfers meer kan doen omdat het geld op is, waarom zou dat een club in tweede klasse niet kunnen overkomen?”

Anthuenis zegt het allemaal zoals hij voetbal analyseert: bezadigd, gematigd en met weinig sentiment. “Ik vind het een triestige gedachte dat Sporting zou verdwijnen, maar ik zou liegen als ik zeg dat het mij emotioneel raakt.” Anthuenis is van Lokeren, maar hij is nog meer van het professionele voetbal: een wereld van passanten, die van afscheid nemen een gewoonte hebben gemaakt. Het is een stiel die niet iedereen beheerst.

Neem nu Willy Peeters. Op kwieke, korte beentjes wandelt hij door Daknam, het stadion van Sporting, en bij alles wat hij doet – een deur openen, de lift nemen, zijn blik over het groene veld sturen – denkt hij dat het misschien één van de laatste keren is. Die gedachte uitspreken, doet hem pijn. “U moet mij excuseren”, zegt hij en dan zwijgt hij tot de tranen weer zakken. 

Willy is 89 en al supporter van zijn zevende. Zijn club Racing Lokeren speelde op een veld dat ‘Op Den Bescheten Durpel’ heette, zoals het café waar de voetbalvereniging was geboren. Willy stond er om de veertien dagen op een houten plank die zijn grootvader op de fiets had meegebracht om zijn kleinkind koude voeten te besparen. Later speelde hij er ook zelf, als ‘inside links’, maar hij speelde zijn knie naar de vaantjes en werd ploegafgevaardigde.

Toen Racing in 1970 fuseerde met Standaard Lokeren en onder de naam Sporting Lokeren ging voetballen in Daknam, een stadion waar tot dan toe races met windhonden werden gehouden, verhuisde Willy mee. De nieuwe ploeg begon in bevordering en zat twee seizoenen later al in tweede klasse. Nog eens twee seizoenen later debuteerde Sporting in de hoogste afdeling. Willy bleef er 48 jaar lang délégué, de laatste twee seizoenen regelt hij nog bussen en verzekeringspapieren voor de spelers. “Mijn kinderen”, noemt hij die spelers, want zelf heeft hij er geen. Sinds Willy met pensioen is – hij was eerste wachtmeester in het leger en nog veel langer ploegbaas bij General Motors – is Sporting zijn familie geworden. Zelf gaat hij nog verder: “De voetbal, dat is mijn leven.”

Twee keer beker van België
Beeld Simon Mouton Photo News

En nu dreigt ‘de voetbal’ hem afgepakt te worden. De vraag wat dat met hem zal doen, jaagt hem schrik aan. “Ik slaap er al dagen slecht van. Alsof er gedurig een film in mijn hoofd afspeelt. Telkens ik erover begin, probeert mijn vrouw zo snel mogelijk van onderwerp te veranderen, want ze zit met mijn gezondheid in. Ik weet het: ik trek het mij te veel aan, maar ik kan er niet aan doen. Het gaat allemaal rechtstreeks naar mijn hart. Letterlijk en figuurlijk. Wat ik voel voor Lokeren, dat is oprechte liefde, ik kan er geen ander woord voor vinden. Maar vraag mij niet om die liefde uit te leggen, want ik begrijp het zelf niet. Het is maar voetbal, dat weet ik ook, maar in mij is dat zodanig gegroeid en vergroeid… ‘Màs que un club’, zeggen ze in Barcelona. Wel, voor mij is dat ook zo. Het is véél meer.”

Geld in de diepvriezer

Zoals Willy zijn er nog, supporters met een liefde die dieper gaat dan hun verstand kan vatten. Adhémar Verniers en Cécile Pieters houden al 29 jaar de fanshop bij het stadion open, in ruil voor drankbonnetjes en een gratis ticket voor thuis- en uitwedstrijden. Hij is 81, zij een jaar jonger. Eén halve dag in de week zijn ze nog open, op woensdagnamiddag, en ook op wedstrijddagen. Ze verkopen er nog altijd spullen, maar veel is het niet meer. In 2012, het jaar waarin Sporting voor het eerst de beker won, stonden de supporters soms in rijen aan te schuiven voor truitjes en sjaals. ’s Avonds reed het koppel dan met meer dan 10.000 euro naar huis, waar ze het geld in de diepvriezer bewaarden tot ze het ’s anderendaags naar de bank brachten.

“En nu vraag ik mij af: wat voor zotten zijn wij eigenlijk?”, zucht Cécile. “Die hele voetbal is een maffia geworden, het draait allemaal om geld en zelfs de voetbalbond laat maar gebeuren. ‘Operatie Propere Handen’, zeggen ze, maar die Mogi Bayat doet toch maar weer schoon zaken. En daar steken wij, de gewone man, al onze tijd in, in een spelleke van geldkloppers dat compleet boven onze hoofden wordt gespeeld. Daar jagen wij ons in op, iedere keer als ze slecht spelen. Hier op Lokeren is het al maanden van dat. “We komen nooit meer”, zeggen we en de week erop staan we er opnieuw. Waarom? Dat we het zelf niet weten. Omdat het sterker is dan onszelf. Dan zijt ge toch zot?” Cécile lacht niet eens met zichzelf, ze stelt het gewoon machteloos vast, zoals ze ook machteloos moet vaststellen dat haar club ten dode is opgeschreven. “En toch blijf ik hopen, tegen beter weten in, gewoon omdat ge u niet wilt voorstellen hoe het zal zijn als Sporting er niet meer is.” 

Geld in de diepvriezer
Beeld Simon Mouton Photo News

Clublegende Bob Hoogenboom wordt kwaad als hij aan het verdriet van die supporters denkt. In het Amsterdams dat ook zijn ex-Ajax-ploegmaat Johan Cruyff sprak, loopt hij minutenlang leeg: “Er is zo veel pijn, joh. Iedereen spreekt me erover aan. Meestal lachen ze erom, alsof  het hun helemaal niks doet, maar ze krimpen voor je ogen in elkaar. Een buurman van me is helemaal gek van de club. In tien maanden tijd lijkt die gozer tien jaar ouder geworden.”

Hoogenboom stond zestien jaar lang in het doel van Sporting Lokeren, niemand speelde meer wedstrijden voor de club. Net als die andere clublegende, de Pool Wlodzimierz Lubanski, is hij altijd in Lokeren blijven wonen. De twee zeventigers zien elkaar geregeld in de bar van fitnesscentrum De Dam, waar ze ook nog sporten. Op Daknam zag je ze nooit meer. Dat ze van de vorige voorzitter Roger Lambrecht, de man van de bandencentrales, moesten betalen voor een ticket, vonden ze er ver over.

“Weet je wat-ie daarover zei, die Lambrecht?”, zegt Hoogenboom. “Ze hebben genoeg verdiend aan ons, ze mogen iets teruggeven ook.” Sodemieter toch op! Voor mij is Sporting al dood sinds die rubberboer de club heeft overgenomen. Ik kende hem: hij was van de socio-club, de vip-ruimte waar ik nooit kwam omdat er alleen van die rijke kakkers liepen die denken dat ze beter zijn dan een gewone supporter. Een echte bullebak is het. Altijd maar brullen tegen zijn medewerkers. Nul respect heeft-ie voor de mensen. En dát is de hele ellende van Lokeren geweest. Hoe ze met hun kapitaal zijn omgegaan – de spelers en de supporters – dat zat helemaal fout. Een handeltje was het geworden, meer niet.”

Ook Lubanski, de spits van wereldklasse, vindt het pijnlijk. Toen hij hier in 1975 met zijn vrouw belandde, had hij nog nooit van Lokeren gehoord. Na zijn passage bij Sporting ging hij nog drie seizoenen in Frankrijk voetballen, maar hij keerde terug, want hij was van Lokeren gaan houden, het was zijn stad geworden. “Maar een Lokeren zonder Sporting, dat is voor mij een surrealistische gedachte. Dat kán toch niet, denk ik voortdurend, maar natuurlijk kan het wél.”

In het café op de Grote Markt heeft Rudy De Smet nog één retorische vraag. “Natuurlijk is het allemaal erg,” zegt de secretaris van de supportersclub, “maar stel nu eens dat het morgen gedaan is met Lokeren. Gaat de wereld dan vergaan?” In Daknam geeft oud-délégué Willy Peeters toch antwoord. “Mijn wereld wel, ben ik bang,” zegt hij. En hij zwijgt tot de tranen weer zakken.