Direct naar artikelinhoud
Wachtlijsten jeugdzorg

Wanneer de jeugdhulp zelf een zorgenkind is: ‘Jeugdzorg lijkt wel een markt. We blijven met kinderen leuren’

Wanneer de jeugdhulp zelf een zorgenkind is: ‘Jeugdzorg lijkt wel een markt. We blijven met kinderen leuren’
Beeld Elise Vandeplancke

Hallucinante wachtlijsten, bureaucratie tot en met, en wéér besparingen: de jeugdhulp is zelf een zorgenkind geworden. Wij zochten de mensen achter de cijfers op en spraken met hulpverleners en jongeren. ‘Je kunt maar beter hopen dat het heel erg wordt in je gezin. Dan is de kans het grootst dat je geholpen wordt.’

“Er was sprake van emotionele mishandeling thuis.” Bedaard en met een zachte blik in haar ogen vertelt Lisa* haar verhaal. Ze is 19 nu, heeft een graduaat orthopedagogie aangevat en woont alleen. Toen ze 13 was, besliste de jeugdrechter dat er hulp in het gezin moest komen. Lisa kreeg ambulante begeleiding. Twee jaar later werd ze op een wachtlijst gezet voor een plaats in een jeugdhulpvoorziening, omdat de situatie thuis niet beter werd. Maar pas anderhalf jaar later was er ergens plaats voor haar. Ze was 17 toen, en werd acuut uit huis gehaald omdat de problemen in het gezin geëscaleerd waren.

“Ik kwam terecht in een leefgroep waar je maximaal zes maanden mocht verblijven, omdat die instelling als een soort tussenoplossing fungeerde voor een permanente plek. Toen is het wel heel snel gegaan. Al na vier maanden mocht ik naar mijn definitieve leefgroep. Daar heb ik anderhalf jaar gewoond, en ik word er nu nog door begeleid.”

Anderhalf jaar wachten op een plek terwijl het gezin waarin je opgroeit schadelijk voor je is, dat doet wat met een jongere, zegt Lisa. “Ik was opstandig en gefrustreerd, haalde slechte resultaten op school. ‘Waarom heb je me eigenlijk op zo’n lijst gezet, als het er toch niet van gaat komen?’, vroeg ik meermaals aan de psycholoog die me ambulant begeleidde. Ik hoor dat jongeren nu gemiddeld 425 dagen moeten wachten voor ze terechtkunnen in een jeugdvoorziening. Daar word ik boos van. Mijn geluk was nog dat ik goeie vrienden had en enkele fijne leerkrachten met wie ik goed kon praten. Als ook dat ontbreekt, moet het ondraaglijk zijn om zo lang te wachten. Je zou voor minder helemaal crashen.”

Wanneer de jeugdhulp zelf een zorgenkind is: ‘Jeugdzorg lijkt wel een markt. We blijven met kinderen leuren’
Beeld Elise Vandeplancke

‘Gemiddeld wachten de wachtenden 425 dagen op NRTJ-hulp’, leest het recente jaarverslag van de Jeugdhulp. Sinds de Integrale Jeugdhulp in 2014 op poten werd gezet, bestaat die uit twee takken: de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (RTJ) en de niet-rechtstreeks toegankelijke (NRTJ). In de eerste categorie kunnen jongeren en ouders uit eigen beweging aankloppen bij diensten als CAW (Centra voor Algemeen Welzijnswerk), CLB, Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) of Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG).

Voor de tweede categorie is toelating en dus een dossier nodig. Jongeren komen er pas terecht als ze door de trechter van de rechtstreeks toegankelijke hulp zijn geraakt en hun situatie al ernstig is. En toch loopt daar het nodige mis, blijkt uit het jaarverslag. Kinderen en jongeren moesten in 2018 gemiddeld een jaar en twee maanden wachten voor ze naar een plek konden in de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, een stijging van 2,7 procent ten opzichte van 2017. Daarnaast zijn er ook meer jongeren die hun toevlucht willen zoeken in een voorziening: op 31 december 2018 wachtten 5.600 kinderen en jongeren op een plaats, zo vermeldt het jaarverslag. Dat is een stijging van 6,2 procent in één jaar tijd.

Van hot naar her

‘Plaats gezocht voor een meisje van zes en een jongen van één. Hoogdringende maatregel van de jeugdrechtbank. De moeder heeft een drugsprobleem – heroïne – maar ontkent. De moeder zat al eerder in een voorziening met haar twee kinderen, en gebruikte waar de kinderen bij waren. Het meisje is al drie keer uit het gezin weggehaald.’

Dergelijke interne mails krijgen Vlaamse jeugdvoorzieningen wekelijks binnen. Maar hoe precair de situatie van deze kinderen ook is, de kans is groot dat geen enkele voorziening plaats heeft om hen samen op te nemen. Dit meisje en haar broertje zullen waarschijnlijk uit elkaar worden gehaald. En waarschijnlijk zullen ze zelfs elk apart niet voor langere tijd op één plek kunnen blijven. Omdat er veel te weinig beschikbare plaatsen zijn.

“Er zijn kinderen in crisissituaties die constant van hot naar her moeten trekken met hun koffertje”, zegt Eveline Popelier, directeur van vzw Binnenstad, een organisatie voor jeugdhulp in Brugge waar 110 kinderen en jongeren worden begeleid. “Twee weken hier, drie maanden daar, weer vier weken ginder: dat krijg je niet meer uitgelegd. Niet aan de ouders, en al zeker niet aan het kind.

Elise VandeplanckeBeeld Elise Vandeplancke

“De gevolgen daarvan zijn ook niet min voor zo’n kind. Elke keer moet het zich weer losmaken van de mensen aan wie het zich gehecht had, zodat het op den duur geen mensen meer durft toe te laten en hechtingsproblemen ontwikkelt. In de jeugdzorg is dit fenomeen al langer bekend als de ‘kindercarrousel’. Het was een van de doelstellingen van de Integrale Jeugdhulp om dit te stoppen, maar we blijven in dergelijke situaties met kinderen leuren. Het lijkt soms wel een markt. We houden dat systeem zelf mee in stand, maar we kunnen niet anders. We zijn al blij als we een kind onderdak kunnen geven.”

Bed, bad, brood: te vaak is dat het hoogst haalbare dat men kan bieden aan een kind dat hulp nodig heeft. En het staat compleet haaks op de filosofie van de Integrale Jeugdhulp die in 2014 werd uitgebouwd. “Het idee was om vraaggerichte hulp te bieden aan ouders en kinderen op het moment dat ze die hulp nodig hebben”, legt Popelier uit. “Een heel goed principe waar ik nog altijd achter sta, want op die manier kun je kort op de bal spelen en inzetten op de krachten die er nog zijn in het gezin, voor de situatie verder escaleert. Maar die oorspronkelijke filosofie is helemaal verwaterd: het is vertaald naar een bureaucratisch systeem waarmee we de schaarse plaatsen moeten reguleren. Op de werkvloer staan we te dweilen met de kraan open.”

Afgehaakt

Marianne Willocx is teamcoördinator van vzw Ter Wende, een kleinschalig therapeutisch centrum in Leuven voor kinderen en jongeren tussen 5 en 18 jaar. Ze vertelt het verhaal van twee ouders die moeilijkheden tegenkwamen met hun pleegzoon. Er werd ambulante hulp voorzien, maar de problemen waren ernstig genoeg om voor een plaats in een jeugdvoorziening in aanmerking te komen. “Na anderhalf jaar op twee wachtlijsten te hebben gestaan is er nu eindelijk een plek vrijgekomen voor die jongen. Al die tijd is hij thuis blijven wonen en zijn de problemen alleen maar verergerd. Waar de pleegouders aanvankelijk nog kracht en moed hadden, zijn ze nu volledig afgehaakt.”

En dan is het uiteraard veel moeilijker om dat gezin weer in de juiste plooi te krijgen, zegt Mattias Bouckaert, directeur van Ter Wende. “Nu is het kind gesloopt, en zijn de ouders gesloopt. Dat had vermeden kunnen worden als dit gezin eerder de juiste hulp had gekregen.”

In de wachtlijsten voor de niet-rechtstreekse jeugdhulp zijn ook gradaties aangebracht, omdat sommige gezinnen of kinderen dringender hulp nodig hebben dan andere. Mensen met zo’n prior-label krijgen direct een plek bovenaan op de wachtlijst, en steken zo de andere wachtenden voorbij. “Als het probleem in je gezin nog niet te erg is, ben je de pineut, want dan raak je ofwel niet door de trechter van de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, ofwel moet je alle priors laten voorgaan”, zegt Hans Paredis, directeur van vzw De Patio, een vereniging van tien kleinschalige diensten binnen de bijzondere jeugdhulp in de regio Noord-West-Vlaanderen. “Eigenlijk moet je dus hopen dat het heel erg wordt. Dan is de kans het grootst dat je geholpen wordt. Dat is toch waanzinnig?

“Er blijft inderdaad weinig over van die oorspronkelijke vraaggerichte filosofie van integrale jeugdhulp. Biedt de instelling waar een plek vrij is wel de juiste hulp? Die vraag stellen we ons zelfs bijna niet meer. We zijn gewoon opgelucht als een kind ergens terechtkan.”

Afgehaakt
Beeld Elise Vandeplancke

Neem het verhaal van Julie*. Omdat haar thuissituatie zo moeilijk was, kreeg ze op een gegeven moment een crisisplaats toegewezen. Daar kunnen jongeren maximaal 14 dagen verblijven. Samen met de jeugdrechtbank werd beslist dat het geen goed idee was om Julie na die twee weken naar huis te laten gaan, en dat langdurige opvang in een begeleidingstehuis in de eigen regio het meest aangewezen was. Ook Julie botste op de wachtlijsten.

Na vijf maanden wachten ‘in de crisis’ – waar de vrijheid en de begeleiding helemaal anders zijn dan in een begeleidingstehuis – had ze nog altijd geen perspectief op een plaats. Ze was toen 15 en schreef deze brief: “Eerst werd me verteld dat ik hier alleen als crisis zou verblijven, maar ondertussen zit ik hier al vijf maanden. Om eerlijk te zijn: ik hou het hier niet meer goed vol. Ik dacht al een week aan weglopen en wist hiervan ook de gevolgen. Op dat moment kon me dat niet veel schelen want ik was gewoon kapot.

“Het is zomervakantie en ik zit twee maanden hier? Vroeger (thuis, red.) had ik veel meer vrijheid. Ik denk dat jullie ook begrijpen dat ik dit geen zomervakantie kan noemen. Ik wil ook niet zeggen dat dit een slechte voorziening is, want iedere begeleider staat altijd klaar als er iets is, en zij zijn ook degenen die ons iets beter laten voelen.

“Ik vind het heel jammer dat ik nog steeds geen vaste datum heb wanneer ik naar het begeleidingstehuis mag. Bij wijze van spreken kan ik hier nog een jaar zitten tot er een plaats vrij is. Ik snap wel dat het niet zo makkelijk is om een plaats vrij te houden, want daar zitten ook jongeren die die plaats hard nodig hebben. Ik denk zelf ook dat ik me daar beter zou voelen. Het is dicht bij mijn vriendengroep, meer vrijheid, zelfstandiger bezig zijn…”

Uiteindelijk is Julie niet weggelopen en vond ze na negen maanden een plaats. De maximale wachttermijn was tweemaal overschreden.

Opnieuw besparen

Niet alleen het systeem loopt vast. Verschillende directies van voorzieningen zeggen dat ze opnieuw moeten besparen. Vanuit het kabinet van de nieuwe minister van Welzijn Wouter Beke (CD&V) spreekt men dat tegen. Daar klinkt het dat er wel een aantal verschuivingen plaatsvinden, maar dat er geen besparing gebeurt op de 1 miljard euro die op dit moment aan jeugdhulp in ruime zin wordt uitgegeven, en dat er integendeel investeringen zullen komen.

De realiteit is dat die investeringen betaald zullen worden door wat de voorzieningen nu aan middelen moeten schrappen, klinkt het in de sector. “We moeten wel degelijk besparen.” In een officiële omzendbrief van het Agentschap Opgroeien die eind december naar de organisaties voor jeugdhulp werd gestuurd, wordt dat woord ook duidelijk in de mond genomen: “De besparingsdoelstellingen van de Vlaamse regering hebben ook hun impact op voorzieningen in de jeugdhulp.” De brief somt vervolgens alle soorten hulpverlening op die het vanaf 1 januari 2020 met 1,3 procent minder moeten doen.

Die besparingen komen er bovenop het feit dat de werkingsmiddelen sinds 2011 niet geïndexeerd zijn. Eveline Popelier legt uit wat dat concreet voor een voorziening betekent. “Het laat zich dagelijks voelen: het brood, de kleren, de brillen en alle andere zaken die wij voor onze kinderen moeten kopen, zijn door de jaren heen een stuk duurder geworden, maar onze middelen zijn niet mee gestegen. Door de aanhoudende niet-indexering van de werkingsmiddelen bovenop twee lineaire besparingen liep onze vzw de voorbije jaren al heel veel geld mis. En dat zal ook in de nabije toekomst zo zijn. Wij zijn dus al jarenlang aan het besparen.”

En dat terwijl het juist kostenbesparend is om te investeren in jeugdzorg, zegt Mattias Bouckaert. “Elke euro die je investeert in jeugdhulp of welzijn van kinderen en jongeren verdient een maatschappij zes keer terug, weten we uit onderzoek. Ik hoor het zelf ook keer op keer in de verhalen van onze ex-gasten, als ze trots vertellen over hun opleiding, hun job, hoe ze het anders aanpakken in hun eigen gezin en weer contact hebben met de familie. Als we gekwetste jongeren en gezinnen weer in hun kracht kunnen zetten, is dat pure winst voor de samenleving.”

Zware rugzak

Sterk inzetten op de rechtstreeks toegankelijke hulp zou een deel van de oplossing kunnen zijn voor de wachtlijsten in de niet-rechtstreekse jeugdhulp. Maar ook daar zijn er wachtlijsten. Zo kan in de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) 75 procent van de behandelingen bij 0-25-jarigen in 2018 starten binnen 141 dagen na aanmelding in het CGG, volgens het jaarverslag van de Jeugdhulp. “Dat is opnieuw iets langer wachten dan in 2017 (138 dagen, red.).” En ook: “De langste wachtrijen gelden ook in 2018 voor de 6-11 jarigen (213 dagen, red.).”

Bovendien wordt ook in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp bespaard. De Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) bijvoorbeeld zullen 6 procent moeten inleveren. Dat betekent dat er jobs verdwijnen en dat de deuren van sommige centra op bepaalde dagen zelfs dicht zullen blijven. Dat zijn met andere woorden opnieuw minder mogelijkheden voor ouders of jongeren om hulp te zoeken als ze moeilijkheden ervaren bij de opvoeding of in het gezin.

Het is zo belangrijk dat je als jongere snel de juiste hulp krijgt, vertelt Nathalie*. Ze is nu 26. Veertien jaar geleden deed ze haar verhaal aan het CLB. “Ik was toen 12, en had een aantal jeugdtrauma’s meegemaakt. Er werd ambulante hulp opgestart, maar één keer per week praten was niet genoeg. Na een paar weken kon ik terecht in de kinderpsychiatrie. Daar ben ik twee maanden gebleven, en toen is beslist dat ik niet meer thuis kon wonen. Enkele maanden later al zat ik in een leefgroep. Eigenlijk was daar geen plaats, maar ze hebben mij er toch bij genomen omdat ik zo’n zware rugzak had, en omdat ik heel rustig was en goed in een groep kon functioneren.

“Nadat ik twee jaar in die leefgroep had gewoond, ben ik overgeschakeld op kamertraining (een vorm van verblijf waar een aantal jongeren samen in een gebouw wonen, maar waar iedereen zijn eigen kamer of studio heeft, en waar permanente begeleiding aanwezig is, red.).”

Zware rugzak
Beeld Elise Vandeplancke

Nathalie beseft dat haar parcours heel vlot verlopen is. Ze kent ook andere verhalen. Onlangs werd ze overigens zelf toch nog met de wachtlijsten geconfronteerd. “Ik wilde opnieuw een beroep doen op ambulante psychologische begeleiding, maar botste op een wachttijd van tien maanden.”

Als het thuis slecht loopt, heb je zoveel aan je hoofd, vertelt Nathalie, en wachten kan dan echt de doodsteek zijn. “Ik ben heel blij met alle hulp die ik heb gekregen. Anders zou het kortsluiting geweest zijn in mijn hoofd. Om niet tilt te slaan moet je kunnen blijven functioneren. Een goeie voorziening geeft je structuur en veiligheid. Je leert je emoties te uiten, je kunt je fysiek ontladen met sportactiviteiten. Mijn leefgroep was ook een heel warme omgeving. Het was een instelling die rust uitstraalde. En huiselijkheid. Ze hebben mij daar een thuisgevoel geboden.”

Na de kamertraining ging Nathalie zelfstandig wonen. Zes jaar heeft ze alleen gewoond, en nu wordt het opnieuw moeilijk. Binnenkort trekt ze bij haar grootmoeder in.

Totaalplan nodig

Als een overheid wérkelijk begaan is met het geestelijke welzijn van haar bevolking, bezint ze zich over een totaalplan van aanpak, klinkt het in de sector. Er is overigens geen eenduidig antwoord te geven op de vraag waarom zoveel mensen hulp nodig hebben, zegt Paul Verbiest, directeur van De Zandberg, een centrum in Varsenare waar kinderen en jongeren terechtkunnen voor een kortdurende begeleiding.

“Mensen die zelf in een traumatische omgeving zijn opgegroeid, dragen dat trauma onbewust vaak over op hun eigen kinderen. Juist daarom is het zo belangrijk om bij kinderen de kentering teweeg te brengen en die generatiemechanismen zo snel mogelijk te doorbreken.”

Er zijn nog andere factoren die ervoor zorgen dat mensen het soms niet redden, zegt Verbiest. “Het sociaal isolement is vaak groot. Met hun gsm kennen mensen soms de hele wereld, maar wie kennen ze nog echt? De stijgende kansarmoede is ook een factor die tot meer problemen in gezinnen leidt. Instabiliteit vinden we ook steeds meer bij mensen die uit een ander land komen en bijvoorbeeld getraumatiseerd zijn door oorlogservaringen.

“En dan wil ik nog wijzen op het belang van het jeugdsanctierecht. Als er onvoldoende gevolg kan worden gegeven aan crimineel of grensoverschrijdend gedrag dat jongeren stellen – omdat er te weinig plaats is in gesloten of beveiligde instellingen – dan denken ze dat ze zich van alles kunnen permitteren en groeit het gevoel van straffeloosheid of onverschilligheid ten opzichte van de samenleving. Met andere woorden: alles hangt met alles samen. Onze samenleving moet daarover nadenken.”

Verwaarlozing

‘Plaats gezocht voor een jongen van twee. Hoogdringende maatregel. Verblijft op dit moment in crisisopvang, maar kan daar niet blijven. Opvoedingssituatie: verwaarlozing, onhygiënische woonplaats. Moeder is gekend bij de politie voor feiten, en was onder invloed van verdovende middelen bij interventie van de politie. De jongen was niet in staat om op zijn beentjes te staan, sprak geen woord en reageerde niet op zijn naam.’

Opnieuw een interne mail, opnieuw valt het af te wachten of een jeugdinstelling ergens plek heeft voor de jongen. Of voor dit meisje, wier verhaal enkele dagen later via deze mail wordt samengevat: ‘Plaats gezocht voor meisje van negen. Verblijft tijdens de schoolweken op een gewoon internaat, maar kan tijdens weekends en vakanties niet terecht in haar eigen omgeving, en moet dan wekelijks naar een andere verblijfplaats verhuizen, wat zeer nefast is voor dit kind. Een structurele opvang tijdens weekend en vakanties is dringend. De situatie is precair. We ontvangen steeds vaker signalen dat het kind sterk geschaad wordt omdat het elk weekend naar een nieuwe crisisvoorziening moet verhuizen. Het kind geeft zelf aan dat het dit niet meer volhoudt.’

Zulke mails plaatsen hulpverleners ook voor een moreel dilemma, zegt Eveline Popelier. “Stel dat je een plek hebt in je voorziening, dan kun je zelfs bijna niet meer overwegen of die plek wel geschikt is voor dat kind. Want wat als jij nee zegt? Als iederéén nee zegt? En wat als het dan grondig fout loopt? Stel dat dat kind dan sterft, dan zullen de poppen aan het dansen gaan. Dan zal men ineens zeggen: hoe is het mogelijk dat het zo ver is kunnen komen in Vlaanderen?

“Kijk, er wordt heel hard gewerkt in de jeugdzorg. Al jarenlang halen we al onze creativiteit boven om onze cliënten zo goed mogelijk te helpen, ondanks het bureaucratische systeem, de wachtlijsten en de besparingen. We willen geen klagers zijn. Maar er zijn grenzen aan wat wij kunnen oplossen.”

Het lijkt alsof de jeugdhulp een loterij geworden is. Het leven is al geen cadeau voor wie jong is en zich in zo’n ernstige situatie bevindt dat opvang nodig is. En toch moet je als jongere dan nog hopen dat je bij de gelukkigen bent en jouw balletje op het juiste moment uit de grote trommel rolt. Duimen dus maar dat je snel naar een voorziening mag, dat het een geschikte voorziening voor jouw situatie is, én dat je er ook lange tijd mag blijven.

‘Ik ben oké’

Het gaat goed met Lisa’s studie. Ze glimlacht en zegt dat ze geslaagd was voor al haar examens in januari. “Ik wil later zelf gaan werken in de jeugdzorg, als opvoeder of begeleider. Om aan jongeren te laten zien dat je leven niet noodzakelijk negatief hoeft uit te draaien als je een kind van de jeugdzorg bent. Aan de minister zou ik adviseren om meer plaatsen te creëren in de jeugdzorg. En ook om meer te investeren in laagdrempelige organisaties als vzw Cachet, waar jongeren uit de jeugdzorg gratis en vrijblijvend naartoe kunnen om te praten over hun problemen. Er wordt vaak een veel te negatief beeld opgehangen van jongeren zoals ik. Ja, ik heb in de jeugdzorg gezeten, maar ik ben oké. Als je hard werkt en je hoofd erbij houdt, kun je veel van je leven maken als je wilt. Maar dan moet je daar wel de kans voor krijgen.”

* Lisa, Julie en Nathalie zijn schuilnamen.