Direct naar artikelinhoud
ColumnLize Spit

Nooit had ik gedacht dat zo’n kleine pil zo’n groot effect kon hebben op hoe je naar de wereld kijkt

Nooit had ik gedacht dat zo’n kleine pil zo’n groot effect kon hebben op hoe je naar de wereld kijkt
Beeld Damon De Backer

Auteur Lize Spit en haar collega Bregje Hofstede, allebei °1988, vertellen beurtelings over hun leven. Vandaag: Lize.

Nog voor we onze reistassen hebben neergezet, gaan we op het balkon staan. We bevinden ons pal op de dijk van Oostende, negenhoog. De kleurlagen in de horizon lopen naadloos in elkaar over. Rood, geel, blauw; aquarelverf waar water overheen is gestreken. Beneden lopen strandgangers de valavond tegemoet. De ondergaande zon staat zo laag dat hun schaduwen wel vijftig meter ver reiken.

Verbazingwekkend is het, dat er vandaag een moment was dat je deze spookachtige schimmen over de ­lichamen heen kon schuiven en dat hun vormen precies pasten.

Het is de vierde keer in twaalf maanden tijd dat mijn vriend en ik samen in deze flat van een collega ­verblijven, het is de eerste keer dat ik hier ben sinds ik een antidepressivum slik. Een pilletje ter grootte van een Tic Tac gaat elke ochtend binnen met een slokje water dat ik rechtstreeks van de badkamerkraan drink.

De maanden voordien verging het me zoals ­wandelaars in dit winterlicht. Mijn zorgen waren als hun schaduwen. In de ochtend, het moment waarop ik ­wakker werd, pasten ze meestal nog net in m’n lichaam, maar vrij snel werd de schaduw uitgerekt. Naarmate de dag verstreek en ik een poging deed te schrijven, kranten las, tijdlijnen afstruinde, me in sociale context begaf, sleepte ik een steeds langere schim achter me aan, die zwaarder werd dan mijn draagkracht.

Inmiddels is mijn lichaam, na nodige vervelende ­bijwerkingen en extra kilo’s, gewend geraakt aan de voorgeschreven dosis. Nooit had ik gedacht dat zo’n kleine pil zo’n groot effect kon hebben op hoe je naar de wereld kijkt. Bepaalde gedachten worden weggefilterd. De zon zakt niet meer tot onder een bepaald punt, mijn schaduw blijft net iets compacter.

Mijn geliefde staat naast me op het ­balkon, legt een arm om me heen, met de andere arm wijst hij het windmolenpark in de verte aan, waarvan alle rode lichtjes tegelijkertijd aan- en uitknippen, een synchroondans waarvoor ze lang gerepeteerd hebben, met een hypnotiserend effect. Tussen ons en de windmolens in ligt een gigantische massa water. Ik denk niet aan een met plastic vergroeide schildpad, niet aan vloedgolven, niet aan verdrinken, niet aan die keer dat ik aan tafel zout in het glas water van mijn broer had gekieperd en hij na een grote slok bijna moest kotsen, niet aan de nadelen van kapitalisme of aan alle mensen die worstelen.

Zo voelt dat dus: met weinig negatieve bijgedachten naar een zonsondergang kijken. Er zijn mensen die altíjd zonder zoveel schuldgevoelens op hun balkon staan, ­zonder dat ze daarvoor vals moeten spelen. Het is geen valsspelen, drukten vrienden me op het hart.

Ze weten waarom ik twijfel over het slikken van ­medicatie: het zal het onrecht in de wereld en de klimaatproblemen er niet op vooruithelpen, het zal mij enkel helpen me dat onrecht en de machteloosheid minder aan te trekken – wie wordt daar dan beter van, behalve ikzelf? En wat zijn de gemoedsrust en het geluk waard, als je er hulp bij nodig hebt – is dat niet hetzelfde als de Tour de France winnen met een elektrische fiets?