Direct naar artikelinhoud
Interview

Oscar van den Boogaard: ‘Bij gebrek aan een man moest ik mijn moeders echtgenoot zijn. Ze kroop bij mij in bed’

‘Ik was het kind van een alcoholiste en een andere vader. Ik had geen grond onder mijn voeten.’Beeld Damon De Backer

Aan het eind van de roman Kindsoldaat van Oscar van den Boogaard (55) wordt Maxwell geboren, een personage waarin de Nederlandse schrijver zichzelf compleet herkende. Bekend werd het boek vooral omdat Van den Boogaard er gelijk bij vertelde wie zijn biologische vader was: prins Bernhard, de vader van prinses Beatrix. En dus is het spannend om in opvolger Jachthuis te lezen hoe Van den Boogaard zich zijn jeugd verbeeldt in die merkwaardige setting met een wettelijke en een biologische vader, en vooral een moeilijke moeder.

Na de verschijning van Kindsoldaat én de opzienbarende onthulling zei je: ‘Dit voelt als een ontlading.' Is dat zo gebleven?

“Absoluut, het is het begin van een nieuw bestaan geworden. Ik ben eindelijk in mijn eigen lichaam terechtgekomen, zo voelt het. Het heeft me in staat gesteld om Jachthuis te schrijven en vanuit mijn personage Maxwell de eerste achttien jaar van mijn leven te beleven.”

Ik hoop dat men eraan went, zei je toen ook. Ik weet niet of dat het geval is. Ik merk eerder onverschilligheid op: laat Van den Boogaard maar doen, veel kwaad kan het niet, ook al omdat hij zijn claim de zoon van prins Bernhard te zijn juridisch niet wil hardmaken.

“Met dat ‘wennen’ bedoelde ik dat ik dacht dat dat cynisme wel zou slijten. Ik heb het naar buiten gebracht omdat ik het móést doen, niet om bevestiging van mijn waarheid te vragen.”

‘Mijn waarheid’, zeg je, niet ‘dé waarheid’.

“Zo bedoel ik het niet. Het is wel degelijk de waarheid, maar ik heb Jachthuis niet geschreven om de laatste twijfelaar te overtuigen.”

Delphine Boël had die behoefte wel. Zij haalde onlangs haar slag thuis in haar juridische strijd met koning Albert: een DNA-test bewees dat ze wel degelijk zijn buitenechtelijke dochter is.

“Haar situatie is anders: haar biologische vader leeft nog en ze heeft gebroken met haar wettelijke vader. Zolang mijn wettelijke vader leefde, kon ik er niet over beginnen: hij zou zich een kogel door het hoofd hebben gejaagd. Hij stierf zeven jaar geleden, lang na de dood van prins Bernhard. Als Bernhard mijn wettelijke vader had overleefd, was mijn verhaal anders geweest. Dan zou ik de prins hebben opgezocht en was ik de confrontatie aangegaan.”

Tot en met een DNA-onderzoek?

“Misschien wel. En zéker als hij zijn vaderschap ontkend had. Maar dat zou hij niet gedaan hebben, denk ik, want daar zou hij geen belang meer bij gehad hebben. We zouden wel een oplossing gevonden hebben. Als Bernhard het altijd verborgen heeft gehouden, dan was dat uit kameraadschap met mijn vader: tussen die twee speelde ook de militaire eer.”

Begrijp je de hardnekkigheid van Boël?

“Zeker. Zij heeft met koning Albert een periode gekend waarin hij echt als een vader voor haar was. Als die zich vervolgens, na zo’n samenzijn, van haar afkeert, is dat uiterst traumatiserend. Misschien maakt het ook een verschil dat het om een vader-dochterrelatie gaat.

“Alleszins: het koningshuis heeft zich zo schandalig opgesteld dat ik haar woede begrijp. Ze moet gedacht hebben: godverdomme, ik ga elke steen omdraaien! Het totale gebrek aan empathie van Albert is natuurlijk onuitstaanbaar.

“Alleen vraag ik me af: wat heeft ze nu bereikt? De DNA-test zal wel kloppen, en die man zegt niet langer dat het niet waar is. Maar er is geen warmte, geen moment van: ‘Lief meisje, kom in mijn armen.’ Hij wrijft niet over haar rug, hij drukt haar niet tegen zich aan. Ik denk dat het daar een heel koude kermis is – terwijl ik weet hoeveel energie ze erin gestoken heeft.”

Je sprak met haar?

“Kort na de verschijning van Kindsoldaat heeft ze me bij haar thuis uitgenodigd. Ze wilde voor me koken, al kon ze dat eigenlijk niet, zei ze er meteen bij. Het was een heel grappige setting. We zaten aan een zeer lange tafel met een uit brons gegoten voet – 'blablabla' was erin verwerkt (‘blablabla’ is een opschrift dat vaak terugkeert in Boëls kunst, red.). Aan beide uiteinden van de tafel stond een troon, echt zo een uit een kindertekening, maar dan tot een kunstwerk verheven. Ik zat op de lichtblauwe troon, zij op de roze, wel drie meter van mij vandaan. We aten van haar blablabla-servies. Haar man diende op, en zij had inderdaad enorm slecht gekookt, wat ik haar ook meteen gezegd heb. Rondom ons had je dan nog haar eigen kunst – allemaal werken die één grote schreeuw om papa zijn: ‘Papa, hou van mij!’ Eigenlijk is haar hele bestaan een gefixeerde kinderschreeuw. Zo zaten we daar dus in een kinderwereld, het prinsje en het prinsesje.”

En wat zeggen die schatjes tegen elkaar?

“We hadden het over de band met onze biologische vaders. En over hoe mannen elkaar in bescherming nemen, want net als mijn vader, wilde ook Albert de vader van Delphine in bescherming nemen: ook daar was er een soort gentlemen’s agreement. Waarom iemand kwetsen die zich als een vader gedraagt terwijl hij dat biologisch gezien niet is? Ik denk dat ik het zelf in die situatie niet anders zou doen.

“Maar ik begrijp dat het voor Delphine onleefbaar was, en dus heeft ze die agreement doorbroken.”

Heeft het Nederlandse vorstenhuis u nog iets anders laten weten dan die eerste reactie – ‘Wij weten van niks’?

“Nee, daar is het bij gebleven, en dat was ook te verwachten. Het nieuws kwam een beetje laat, hè? De dochters van Bernhard zijn intussen allemaal tachtigers, en wat hebben de kleinkinderen er in godsnaam mee te maken?

“Ik ben eigenlijk blij dat een escalatie is uitgebleven. Het was niet de bedoeling dat die zaak alles ging overschaduwen. Ik ben met het nieuws ook niet naar de royaltyprogramma’s gelopen, dat traject heb ik nooit gevolgd. Ik ben een schrijver, dat is mijn identiteit.”

Heeft de onthulling de literaire waarde van je roman niet in de weg gestaan? Ik herinner me venijnige berichten waarin het boek zelf brutaal werd opzijgeschoven.

“Venijn was er soms wel, maar ik heb ook nog nooit zoveel mensen van een boek van me zien houden hoor, en in recensies is er ook veel prachtigs gezegd. Daar heb ik op gefocust. Had ik het níét naar buiten gebracht, dan zat ik nog steeds in het geheim gevangen.”

Uit gezonde nieuwsgierigheid ben ik eens gaan kijken wat je vóór de onthulling zoal over je wettelijke vader schreef.

“En wat heeft de onderzoeksrechter allemaal gevonden? (lachje)

Het viel me op dat je hem in je boek Sensaties een aantal keren letterlijk als je verwekker beschrijft. Vind je dat zelf niet vreemd?

“Hij wás voor mij mijn vader, dat had ik helemaal aanvaard. Ik had die situatie voor mezelf gecreëerd, om niet de hele dag bezig te moeten zijn met het gekmakende besef dat het anders lag. Ik zocht houvast in een eenduidige structuur. Manon Uphoff heeft net een boek uit (‘Vallen is als vliegen’, red.) over het seksueel misbruik door haar vader, lang geleden: zij krijgt ook de vraag waarom ze daar niet eerder over schreef. Het kan lang duren voor je sommige dingen kunt opschrijven.

Kindsoldaat en Jachthuis komen voor mij aan het eind van een heel lange analyse waarin dingen heel langzaam naar boven zijn gekomen. Je weet dat ik al veel geschreven heb over de trauma’s die ermee samenhangen, over mijn angstdromen, over die keer dat ik onder het bloed zat omdat ik in mijn slaap een raam kapotsloeg. Ik ben een extreem angstig iemand. Als het licht uitgaat omdat ik wil slapen, kan dat vaak niet. Nu is dat wel beter geworden.”

‘Ik heb Delphine Boël uitgelegd dat mijn situatie anders is: als ik onthuld had dat prins Bernhard mijn biologische vader is, had mijn wettelijke vader zich een kogel door het hoofd gejaagd.’

Toen je over de opvolger van Kindsoldaat begon na te denken, zei je onder meer dat je nog wilde uitzoeken hoe de relatie tussen de prins en je wettelijke vader precies was. Op die vraag biedt Jachthuis geen antwoord.

“Zo’n boek wil ik nog schrijven, maar in Jachthuis kon ik die vraag niet beantwoorden. Ik heb ervoor gekozen Maxwell zelf zijn eerste achttien jaar te laten beschrijven. We zien alles vanuit het perspectief van dat kind, en hij is wel een heel gevoelige jongen, maar hij weet niet alles. Hij is 15 wanneer hij begint te vertellen, en gaat door tot zijn 18.”

Maxwell is een enig kind. Nochtans heb je zelf een paar oudere zussen, ze doken al weleens op in je geschriften.

“Ze vonden dat vervelend. Ik heb met hen afgesproken om nooit nog over hen te schrijven. Daardoor moest ik wat dingetjes veranderen, maar dat vind ik goed, want die nieuwe ruimte is fascinerend: je gaat je voorstellen hoe het ook anders had kunnen zijn.”

Kunnen we het fraaie jachthuis bezoeken waarin Maxwell na zijn 4de opgroeit?

“Nee, je zult het niet vinden. Dit zijn niet mijn memoires, maar de essentie klopt helemaal.”

Wat is die essentie dan?

Jachthuis is ook het portret van mijn moeder, geschreven door de zoon die niemand kan zijn, die gevangen zit in haar greep. Dat jachthuis is de opstelling waarin ik alle pijn en dilemma’s vanuit dat opgroeiende kind kon onderzoeken en voelbaar kon maken, door wat er gebeurde te verhevigen, te concentreren, te spiegelen.”

Hoe doe je dat precies, je jeugd reconstrueren?

“Ik kon dat leven alleen maar opschrijven door vanaf het begin te beginnen. In Kindsoldaat begon ik bij de bron van het familiekasteel in 1880 en ging ik drie generaties door om zelf geboren te kunnen worden.

“In Jachthuis is het allereerste begin een cirkel die altijd in mijn hoofd gezeten heeft en nog zit, een gaatje van licht – vannacht heb ik er weer naar gekeken. Op een gegeven moment heb ik ontdekt dat het om het patrijspoortje moet gaan waar ik vanuit mijn wieg drie weken lang naar gekeken heb toen ik als baby met mijn ouders naar Suriname voer – ze werden kort na mijn geboorte door de prins weggestuurd.

“Vanaf dat punt heb ik mijn jongste jaren stap per stap verder herbeleefd, aan de hand van herinneringen of dingen die me duizend keer verteld zijn, zoals het verhaal dat ik er wandelingen maakte, met mijn voeten steunend op het schild van twee schildpadden.”

Dat jongetje heeft wel uitzonderlijk vroege herinneringen, zoals die in zijn eerste of tweede levensjaar, aan het bezoek van de prins.

“Daar komt de literatuur natuurlijk binnen, de verbeelding van het jongetje speelt mee. In De blikken trommel van Günter Grass is de kleine Oskar toch ook behoorlijk slim?”

Heb ik het goed begrepen dat je niet zo’n populair jongetje was? Maxwell krijgt nauwelijks vriendjes op bezoek.

“Dat viel wel mee. Mensen waren sowieso bang van mijn moeder, dat wel. Ze was de vrouw met de zonnebril, die ze altijd op had. Altijd sigaret in de mond, en dronken. Ze kon heel agressief zijn, of heel dicht bij je komen, waardoor mensen zich ongemakkelijk gingen voelen. Ze kende geen grenzen.”

Ze kwam uit een ‘neurotisch-aristocratische’ familie, zo beschreef je het eens.

“Neurotisch was die familie zonder meer.”

Maar wat hield het aristocratische in? Je moeder heeft blijkbaar nooit moeten werken. De beurs een beetje in de gaten houden volstond?

“Zij leefde van haar geld, ja. Dat was prettig, als je het zo kunt noemen: ze lag in bed, ze dronk, en haar stemmingen bewogen mee met de aandelenkoersen. Af en toe maakte ze een afspraak met haar vermogensbeheerder in Amsterdam, dat was dan haar uitje. Toen ik in Amsterdam ging studeren, woonde die man tegenover me. Als ik geld nodig had, mocht ik daar een envelopje ophalen. Dat was bijzonder, want het zag er daar helemaal niet uit als een bank. Ik belde aan, een vrouw deed open, achter een bos bloemen zat weer een andere vrouw die me naar een kamer bracht waar een man in driedelig streepjespak zat, die me zei: ‘Ik heb het envelopje voor je klaargelegd.’ Mijn moeder dacht dat hij in die periode een beetje voor me zorgde.”

Haar devies was ‘lacque à tout’, niets kon haar schelen. Zou het ook jouw devies kunnen zijn?

“Het was ons familiedevies, dus dat blijft wel een leidraad. Hé, die leuze zouden we eigenlijk in ons wapenschild moeten dragen.”

‘Wat ik beweer over mijn afkomst, is wel degelijk de waarheid, maar ik heb ‘Jachthuis’ niet geschreven om de laatste twijfelaar te overtuigen.’Beeld Saskia Vanderstichele

Het jachthuis was voor Maxwell het Huis van de Pijn, maar ook dat van de Liefde. Overheerst bij jou ook het gevoel dat je veel aan je moeder te danken hebt: de soevereiniteit, de vloeibaarheid die je zo nastreeft?

“Ja, achteraf bekeken zou het een genot kunnen lijken dat ik die verslaafde moeder gehad heb. Toen niet. Soms bestond ik voor haar, soms niet: dat was haar manier om mij aan haar te binden. Jachthuis is een boek over iemand die opgroeit, die een identiteit probeert te ontwikkelen, maar tegelijk gaat het over iemand die zichzelf langzaam vernietigt. Het is ook een portret van mijn moeder en haar ongeluk en teloorgang.”

Kun je de bron van haar ongeluk benoemen?

“De frustratie dat haar grote liefde, de prins, haar liefde niet kon zijn. De woede dat ook haar eigen familieverhaal doordrongen was van geheimen. En onder dat alles een diepe, existentiële verveling, denk ik.”

Voor de microfoon bij Friedl’ Lesage op Radio 1 hoorde ik je eens zeggen: ‘Alle menselijke beschaving was weg als ze dronken was.’ Heavy!

“Als iemand poepeloerezat is, in een pyjama op de grond ligt, en je moet dat lijf uit die kamer trekken en de trap op proberen te krijgen, dan – dat kan ik je wel vertellen – is er geen enkele beschaving meer.”

Hoe ging je vader daarmee om?

“Door weg te gaan. Hij is in 1977, toen ik 13 was, weer naar Suriname gegaan. Dat was voor hem een manier om niet te moeten scheiden, denk ik, anders zou dat huwelijk zijn ontploft. Daarna was ik gedwongen mijn puberteit alleen met mijn moeder door te brengen. Bij gebrek aan een man moest ik haar echtgenoot zijn. Ze kroop bij mij in bed.”

Je vader toonde zich niet echt als een vader, heb je al vaak gezegd, maar hij was toch ook de militair die je verbood naar de VPRO te luisteren, die je zei: ‘Jij gaat rechten studeren en werken in een bank!’

“Da’s allemaal waar, en de sticker tegen de neutronenbom moest ik met wasbenzine van mijn schooltas halen. Het was een rare combinatie van iemand die af en toe zulke vaderlijke dingen zei en het vervolgens liet afweten. Er tegelijk wel en niet zijn, dat kan. Hij heeft mij geleerd te ontbijten en mijn schoenen te poetsen, en daar ben ik hem eeuwig dankbaar voor.”

Jullie gingen hem in 1979 in Suriname opzoeken. Is je moeder toen ook echt een tijd verdwenen, zoals Elsie in je roman?

“Ze is in de jungle verdwenen, ja, maar niet zo lang als Elsie. Terwijl we naar haar zochten, wenste ik dat ze nooit zou worden teruggevonden.

“Ik was in die periode enorm verward, ook al omdat Bernhard weer in the picture kwam zodra we met z’n tweeën waren. Het loyaliteitsconflict met mijn vader – die ik met al mijn kracht als mijn vader bleef beschouwen – was enorm. Ik voelde me schuldig over alles. Een kind van een alcoholist kan niemand zijn, zo’n kind overleeft door zichzelf uit te schakelen. Een kind van een andere vader begint aan alles te twijfelen. Ik had geen grond onder mijn voeten. Onder de afwezige vader zat een vader die nog veel afweziger was. Een afgrond onder een afgrond.”

‘Ik ben een extreem angstig iemand. Als het licht uitgaat omdat ik wil slapen, kan dat vaak niet.’Beeld Saskia Vanderstichele

Je onthulling verleidt de lezer om goed te letten op wat je schrijft over de aanwezigheid van de prins in je jeugdjaren. In interviews zei je dat Bernhard jou vanop een afstand volgde, dat er tussen hem en je moeder geen relatie meer was. Dus valt het op dat die relatie in Jachthuis floreert, en dat je jezelf midden in de intieme sfeer tussen hen nestelt: je weet alles van hun relatie, je gaat mee op reis, op een bepaald moment lijken jullie zelfs een gezinnetje te vormen. Ondermijn je je claim niet dat hij je vader zou zijn door de verbeelding zo te laten meeschrijven? Het zou weleens allemaal fantasie kunnen zijn.

“Ik ondermijn niks, omdat het mijn beleving is die ik in het boek heb gestopt. Dit boek is niet geschreven om het ongeloof weg te nemen, daar ben ik niet mee bezig. Ik ben geen narcist die anderen gebruikt om naar zichzelf te kijken, want zo leg je de macht bij anderen, en dat doe ik niet. Hoe je dit soort dingen ook doet, het is nooit goed, behalve als het goed is voor jezelf.

“Het is misschien frustrerend voor waarheidszoekers, maar als romanschrijver eis ik de vrijheid om de dingen te doen die mij interesseren en waarmee ik me amuseer. Je materiaal, dat zijn de dingen die je weet, maar ook de dingen die je wílt opschrijven, of de dingen die je mist – een roman kan ook het gemis onder woorden brengen. En dan spelen er ook nog onbewuste processen mee, die je kunt proberen te benoemen: verlangen, Wiedergutmachung, woede...”

Je nam afscheid van de prins, vertelde je me een vorige keer, toen hij als een gebroken man aan het sterfbed van je moeder stond. Dat loopt enigszins anders in de roman: je slingert de deur tegen zijn hoofd. Een wensdroom die meeschreef?

“Noem het een geïdealiseerd verleden. Ik heb mijn jeugd opnieuw bezocht om er anders mee om te kunnen gaan, om er actiever in op te treden. Ik ben pas iemand geworden door te schrijven. Door zélf te schrijven, want op school schreef mijn moeder mijn opstellen.”

Toen we hier haast een kwarteeuw geleden zaten voor een Humo-interview in ditzelfde café Greenwich, hartje Brussel, was je één en al onrust, op zoek naar een kern. Heb je die gevonden in wat je je nieuwe bestaan noemt?

“De Greenwich lijkt me veranderd – wordt hier niet meer geschaakt? Dat is onvergeeflijk! Maar of ik zelf veranderd ben? Ik sta met mijn benen op de grond nu, er is een aarding, en dat is een verschil. Maar ik ben met die benen nog wel voortdurend in beweging – of het verschil nu zo groot is?”

Destijds wist je amper wie je was, terwijl je de jongste jaren in je geschriften geregeld optreedt als een raad- en zingever voor anderen. Ik las zelfs een keer dat je uitgenodigd werd op een seminarie voor leidinggevenden.

“Dat is de gewonde sjamaan!”

De gewonde sjamaan?

“Het is altijd een wonde die iemand tot sjamaan maakt. Het komt door een wonde dat iemand een bepaalde wijsheid opdoet, een bepaalde vrijheid ontwikkelt. Ik gebruik het woord sjamaan niet voor mezelf, maar ik weet wel dat ik mensen heel goed kan helpen. Omdat ik goed kan kijken en luisteren, omdat ik dingen zie die ze zelf niet zien kan ik oplossingen aandragen of mensen in ieder geval enthousiasmeren.”

Die wonde brengt ons weer bij je moeder: mogen we haar herkennen in het portret op de cover van Jachthuis?

“Net als bij het omslag van Kindsoldaat gaat het om een portret van de Amerikaanse schilder en generatiegenoot Elizabeth Peyton. En die vrouw lijkt sprekend op mijn moeder, ja. Het mag geen toeval heten dat ze op de cover van deze roman staat, want ik maak er een cirkel mee rond.

“Mijn moeder stierf op 1 oktober 1990, twee weken voor mijn eerste roman verscheen. Dat debuut, Dentz, ging over een eerstejaarsrechtenstudent die nog bij zijn moeder woont en die hoopt dat zij sterft, zodat hij met zijn eigen leven kan beginnen, maar zij blijft leven en ze zet hem het huis uit... Het heeft me dertig jaar schrijverschap gekost om haar in deze roman eindelijk te laten sterven. Haar dood was mijn grootste pijn, maar het was voor mij ook het begin om iemand te worden. Het was zij of ik.”

Jachthuis van Oscar van den Boogaard is uit bij De Bezige Bij.

© Humo

Oscar van den Boogaard: ‘Bij gebrek aan een man moest ik mijn moeders echtgenoot zijn. Ze kroop bij mij in bed’