Direct naar artikelinhoud
Troost in tijden van quarantaineMark Coenen

De troostbijbel van Jozef Deleu, redder van de poëzie

Jozef Deleu.Beeld Jonas Lampens

De Morgen laat zijn cultliefhebbers de film-, platen- of boekenkast uitspitten op zoek naar troostrijke klassiekers. Vandaag: columnist Mark Coenen over dichter Jozef Deleu.

Dagboeknotitie, donderdag 2 augustus 2017.

Naar Rekkem. Jozef Deleu. Hoofdpijn. Ik ga met de trein. Langs de spoorlijn: alle rolluiken dicht. Veel te warm en het is nog maar tien uur.

In Kortrijk neemt een man afscheid van een vrouw. Hopelijk de zijne. Gaat met zijn hand achteloos naar haar borsten. Zij glimlacht.

De trein spoedt zich via obscure dorpen en gehuchten met de prachtigste namen naar het diepste Vlaanderen: Bissegem, Zwartegat, Grootje. Belgiek. Een café langs de spoorlijn heet In den tuin. Het heeft geen tuin. Het is dicht.

Ik voel mij als Joseph Conrad, die in Heart of Darkness kond doet van zijn reis naar het donkere hart van Congo.

Marlon Brando vervolledigt sonoor het staccato getik van de treinsporen: “The horror, the horror.”

Ik ben niet op weg naar Kurz, maar naar Rekkem. “Voor de gelegenheid getooid met een chic hoofddeksel wacht ik je op aan het station”, had de oude meester mij gemaild en verdomd: het was zo. Man van zijn woord.

In de oudste auto ter wereld begeven wij ons krakend naar een lokaal etablissement waar we ons te goed doen aan mosselen en friet en vele glazen koele rosé. Jozef schampert en peroreert, maakt grappen en is de galantste gastheer.

Bij het afscheid signeer ik het boekje dat ik over mijn zus geschreven heb en dat ik hem opgestuurd had. “Wie we liefhebben kunnen we niet missen”, schreef hij daarover, “en als de geliefden dan toch achter de kim verdwijnen blijft, naar het vers van Vasalis, het ‘afgesneden zijn’ niet te genezen. Beste Mark, al dat sterven en gestorven zijn neemt met de jaren toe. Er is niet aan te ontkomen. Het koesteren van Geliefde Doden geeft echter vorm aan de troost die we behoeven.” Was getekend: le marquis de Rechem. Zo noemt hij zichzelf weleens.

Als ik in een dipje zit, dan denk ik vaak terug aan die wonderlijke dag.

Dieet

Troost betekent volgens Van Dale: bemoediging bij verdriet. Verdriet wordt mij in deze tijd – ik zet er voor alle zekerheid ‘voorlopig’ bij - gespaard. Geliefden met hoge ouderdom, slechte immuniteit of longen – of alle drie – steken achter slot en grendel en worden gevoederd alsof ze de nieuwe Hans en Grietje zijn. Ik ga er hoopvol van uit dat ze dit zullen overleven, alleen gaat iedereen een nieuwe garderobe moeten kopen. We zijn collectief aan het vervetten, een logisch gevolg van het hamsteren, waardoor elke broek spant en elk hemd op barsten staat. Ook ik heb stilaan geen troost maar een dieet nodig.

Deze tijden maken mij, die bij zijn geboorte Obelix-gewijs in een vat meligheid is gevallen, zo mogelijk nog meliger. Ik kan moeiteloos in tranen uitbarsten bij een foto uit Italië, waar je twee mensen ziet aperitieven, elk gezeten op het terras van zijn eigen appartement, waartussen een tafel geïmproviseerd is, met lekkers en wijn op. Op veilige afstand, maar dicht bij elkaar.

‘Bella Ciao’ dat van de muren kaatst in een dorpje dat van de buitenwereld is afgesloten: idem.

Bij de dood van de countrylegende Kenny Rogers schalde menigmaal zijn duet met Dolly Parton door mijn ether. “Islands in the stream, that is what we are.” Tranen, of toch iets wat erop lijkt. En dat voor een lied geschreven door de gebroeders Gibb.

‘Something’ van de Beatles, ‘Four Strong Winds’ van Ian Tyson door Neil Young, ‘Tougher Than the Rest’ van Bruce Springsteen: laat de Kleenex aanrukken, zeker als ik slecht geslapen heb en de emoties al hoog oplaaien als ik een koolmees in de tuin ontwaar.

Pil van 578 bladzijden

Mijn enige echte troostbijbel is Vijfhonderd gedichten over leven, liefde & dood, een pil van 578 bladzijden, gecureerd door Jozef Deleu uit Rekkem, de man die eigenhandig de poëzie in Vlaanderen redt of het scheelt niet veel. Dat doet hij met Het liegend konijn, een halfjaarlijks tijdschrift met nieuwe gedichten, “vers uit het nest geroofd”.

Zijn carrière beschrijven is onbegonnen werk, zijn verdiensten samenvatten al evenzeer. Hij is een Vlaming van wie ik zou willen dat er zes miljoen waren: onverschrokken, breeddenkend en zelfbewust, met een passie die hem als 82-jarige nog voortstuwt als was hij een veulen dat pas de stal verlaten heeft.

"Een prachtverzameling troostende lyriek."Beeld rv

We leerden elkaar kennen toen hij in de raad van bestuur van de VRT zat. Hij zat daar dankzij Steve Stevaert voor de sp.a, maar vooral voor zijn verstand, want Stevaert legde hem in al die jaren geen oekaze op en geen strobreed in de weg. Ik herinner mij sommige vergaderingen zelfs met warmte, want de een-tweetjes die hij met Eric Defoort, daar zetelend voor de N-VA en een al even rebelse Vlaming, opzette waren wonderlijke toneeltjes van eruditie en welsprekendheid.

Bij de 33ste nummer van Het liegend konijn schreef hij over het nut van het nutteloze. Tegen het rendementsdenken. Actueler kan niet in deze tijd. Hij citeert Rilke: “Kunstenaar zijn betekent: niet rekenen en tellen; rijpen als de boom die zijn sappen niet opstuwt en die rustig in de voorjaarsstormen staat zonder bang te zijn dat er geen zomer zal volgen. De zomer komt toch.”

Jozef gaf mij zijn groot verzenboek toen mijn jongste geboren werd. “Welkom Billie, op onze planeet”, schreef hij als opdracht. “Ik hoop dat je een gelukkige vrouw wordt, tot vreugde van al je dierbaren.” Dat is tot nu toe aardig gelukt, lieve Jozef, waarvoor dank. 

En wat een prachtverzameling troostende lyriek. Als niets meer helpt, helpt de poëzie.

Tot in Rekkem, deze zomer.

Deze keer betaal ik.