Direct naar artikelinhoud
EssayJohan Braeckman

Van de pest naar Covid-19: filosoof Johan Braeckman (UGent) kijkt terug en blikt vooruit

Een belleman gaat door de straten van Londen ten tijde van de grote pestepidemie (1665-1666) en roept 'Bring out your dead'.Beeld Bridgeman Images

In de 17de eeuw keek de Britse ambtenaar en politicus Samuel Pepys vol verbazing naar de pestepidemie die toen in Londen woedde. Johan Braeckman, hoogleraar wijsbegeerte aan de UGent, ziet raakvlakken en kijkt naar de corona-epidemie die vandaag de wereld teistert.

Toen in december 2019 de eerste berichten over corona verschenen, leek het allemaal nogal mee te vallen. De Chinese stad Wuhan is ver weg, en de cijfers waren niet echt alarmerend. Enkele doden gisteren, een vijftal vandaag. Morgen nog een paar, maar overmorgen praten we er niet meer over. Dat gevoel werd bij mij nog versterkt omdat ik net op dat moment het dagboek van Samuel Pepys aan het lezen was. Heerlijke lectuur. Pepys (1633-1703) begon zijn loopbaan als klerk bij de marine, maar klom op tot secretaris van de admiraliteit, was een tijdje parlementslid en werd voorzitter van de Britse Nationale Academie voor Wetenschappen. Pepys hield zijn dagboek bij van 1660 tot 1669, jaren waarin de pest woedde in en rond de Britse hoofdstad. Hij gebruikte een geheimschrift, waardoor hij zeer eerlijk en vrijmoedig schrijft. Hij verwachtte niet dat anderen zijn ontboezemingen zouden lezen. 

Na zijn dood bleven de dagboeken bewaard, en in de eerste helft van de negentiende eeuw slaagde John Smith, een dominee met veel vrije tijd, erin om ze te ontcijferen. De volledige uitgave beslaat bijna vierduizend pagina’s. Ik las een selectie die is uitgegeven bij Privé-domein: Geheim dagboek van een puritein (1969). We krijgen een bijzondere inkijk in het dagelijks leven van een geletterde en verstandige man die in het zeventiende-eeuwse Londen leefde.

De Grote Plaag in Londen

Bijzonder relevant vandaag zijn de aantekeningen die Pepys maakt over de uitbraak van de pestepidemie in Londen in 1665 en 1666. Honderdduizend Londenaars stierven, een kwart van de bevolking. Ondanks dat enorm aantal doden, was de uitbraak in de zeventiende eeuw relatief onschuldig in vergelijking met de pestepidemieën in de veertiende eeuw (zie Barbara Tuchmans boek De waanzinnige veertiende eeuw uit 1978). Op 29 juni 1665 schrijft Pepys: “De pest breidt zich dagelijks uit; ook in ons deel van de stad. Er zijn deze week 267 doden; dat is ongeveer negentig meer dan verleden week”. Op 20 juli noteert hij: “Vanmiddag naar Redrif gelopen, waar de pest ook al heerst naar ik hoor – zoals trouwens bijna overal. Er zijn deze week 1.089 mensen aan de pest gestorven”. 

Johan Braeckman.Beeld Bas Bogaerts

Ondanks het feit dat men erin slaagde om nauwkeurig het aantal slachtoffers bij te houden en zich bewust was van het besmettingsgevaar (zonder de precieze oorzaak van de ziekte te kennen), ging het leven in Londen gewoon verder. Zo schrijft Pepys dat hij aan een trouwfeest deelnam: “Heb vanavond de bruidegom gezelschap gehouden toen hij zich uitkleedde op zijn kamer en veel plezier gehad, totdat hij naar de kamer van de bruid werd geroepen. Daar stapten ze in bed. Ik heb de bruid in bed gekust”. Tien dagen later, op 10 augustus, noteert hij: “Het sterftecijfer van deze week bedraagt in totaal 4.000, waarvan meer dan 3.000 aan de pest. Vanavond heb ik een nieuw testament gemaakt, want ik had gezworen dat voor morgenavond te doen. Door de pest is het nu zo gevaarlijk in de stad, dat je niet weet of je de volgende twee dagen nog zult halen”. En op de laatste dag van augustus: “Een triest einde van de maand. In de stad zijn deze week 7.496 doden, waarvan 6.102 aan de pest. Wat mij zelf betreft, ik maak het uitstekend”.

De alarmerende cijfers verhinderen de ijdele Pepys niet om zich ook zorgen te maken over zijn uiterlijk: “Heb mijn mooie kostuum van gekleurde zijde aangetrokken met mijn nieuwe pruik. Die had ik al een tijd in huis, maar durfde hem niet te dragen omdat de pest al in Westminster was uitgebroken toen ik hem daar kocht. Ik vraag me af hoe het zal gaan met de pruikenmode als de pest voorbij is, want niemand zal ze durven kopen uit angst dat het haar afkomstig is van iemand die aan de pest is gestorven”. De ziekte lijkt maar niet over te gaan. Op 20 september noteert hij: “Wat een droeve tijden maken we toch mee! Op de rivier varen bijna geen boten meer en op de binnenplaats van Whitehall groeit het gras tussen de stenen. En het ergste is nog dat de pest weer 600 slachtoffers meer heeft gemaakt dan vorige week; en we hadden juist gehoopt dat de ziekte af zou nemen nu de kou is ingevallen”. Twee weken later is er reden tot vreugde, omdat “het aantal doden door de pest deze week met 740 is afgenomen”. En op 22 november: “Ik hoorde tot mijn vreugde dat de pest erg is teruggelopen, nog maar 600 deze week”. 30 november: “Grote vreugde omdat er deze week maar 544 doden zijn, van wie 330 aan de pest”. Op 12 februari 1666 schrijft hij, na een ontmoeting met de luitmeester van zijn knecht: “Ik had hem sinds het uitbreken van de pest niet meer gezien, maar hij is al die tijd in Westminster gebleven en is er goed doorheen gekomen. Hij vertelde mij hoe roekeloos de mensen op het laatst werden: ze gingen, als verzetje, naar begrafenissen kijken. En het gebeurde ook dat de zieken uit nijd de gezonde mensen die voorbij kwamen in hun gezicht ademden”.

In Londen stierven 100.000 mensen aan de pest, een kwart van de bevolking.Beeld © Classic Vision

Plagen in onze tijd

Ik vermoed dat het ergens begrijpelijk is dat ik de cijfers uit China over het coronavirus relativeerde, tijdens mijn lectuur van Samuel Pepys’ verslag van de Londense pestepidemie. Ik had nochtans beter kunnen weten. Toen ik lang geleden Menselijke ecologie aan de Vrije Universiteit Brussel studeerde, zat ook een cursus virologie in het lessenpakket. Ik herinner me dat de professor ons erop wees dat het domste virus nog altijd slimmer is dan de slimste immunoloog. Later kwam ik die uitspraak vaker tegen, in diverse boeken over infectieziekten. Ik las het boek van Laurie Garrett, The Coming Plague (1994). Garrett (°1951) leerde begin jaren 80 in haar opleiding immunologie dat infectieziekten grotendeels overwonnen waren, dankzij antibiotica en vaccins. Dat leek in strijd met de occasionele berichten, reeds in de jaren 70, over vreemde aandoeningen zoals de veteranenziekte en ebola. Kort daarna maakte de wereld kennis met hiv en aids, wat ons definitief van het valse geloof verloste dat we onkwetsbaar zijn voor micro-organismen. Volgens een inschatting van de Wereldgezondheidsorganisatie maakte aids in 2018 wereldwijd nog 770.000 slachtoffers. Een kleine veertig miljoen mensen is op dit moment besmet met het virus. Sinds de eerste diagnoses in de jaren 80 zijn ruim dertig tot veertig miljoen mensen er aan overleden. 

Garrett maakt in haar boek, ondertussen 26 jaar geleden, duidelijk dat we voor altijd op onze hoede moeten zijn, in acht genomen hoe evolutie door natuurlijke selectie werkt. Micro-organismen muteren en vermenigvuldigen zich zeer snel, waardoor ze op korte tijd resistent kunnen worden tegen de beste medische en farmacologische verdedigingslinies die de wetenschap kan bedenken. We geraken er nooit van af. Er zijn schitterende, zij het enigszins deprimerende, historische studies gewijd aan de gigantische invloed van infectieziekten op de menselijke evolutie, zowel biologisch als cultureel. Ik denk aan Plagues and People van William McNeill (1976) en Zwaarden, paarden en ziektekiemen van Jared Diamond (Engelse uitgave uit 1997). Ook de lijst van infectieziekten op de Engelstalige Wikipedia is tamelijk indrukwekkend.

Het menselijk geheugen is helaas kort. De zogenaamde Spaanse griep uit 1918-1919 maakte wereldwijd tientallen miljoenen slachtoffers. De schattingen lopen uiteen van twintig tot honderd miljoen. Het drama van de Spaanse griep is amper honderd jaar geleden, een tijd waarin mijn vier grootouders reeds geboren waren (ondertussen zijn ze al geruime tijd ook overleden), maar wie kan er vandaag iets zinvols over vertellen? Velen zijn goed geïnformeerd over de Eerste Wereldoorlog, hoewel die relatief gezien veel minder slachtoffers maakte. Er zijn meerdere boeken over die dramatische episode geschreven, het laatste van de hand van Laura Spinney: De Spaanse griep. Hoe de pandemie van 1918 de wereld veranderde (Engelse editie 2017).

Jager-verzamelaars, boeren en vleermuizen

Het merendeel van de infectieziekten die ons teisteren, sommige reeds millennia lang, zijn te wijten aan de neolithische revolutie. Zoals Jared Diamond opmerkt, hadden we ons bestaan als jager-verzamelaar beter niet opgegeven. Adam en Eva hadden zich nooit uit het aards paradijs mogen laten verjagen. Door landbouw en veeteelt te ontwikkelen, of misschien beter: door onszelf tot een bestaan als boer en boerin te laten veroordelen, gingen we sedentair leven, met steeds meer mensen samengehokt in steden, zeer dicht bij dieren en vaak in slechte hygiënische omstandigheden. De ideale situatie voor virussen en andere micro-organismen, die hun kans schoon zagen om over te springen van dieren op mensen. We zijn vertrouwd met zogenaamde beschavingsziektes, zoals obesitas en sommige kankers, maar tal van infecties die we kunnen oplopen zijn te wijten aan het feit dat we onszelf civiliseerden, dat wil zeggen ons zwervende bestaan als jager-verzamelaars opgaven. 

Veel beschavingsziektes zijn dan ook niet recent, maar bestaan makkelijk reeds vijf- tot tienduizend jaar. Ik citeer even uit de Amerikaanse evolutiebioloog Daniel Liebermans boek Het verhaal van het menselijk lichaam. Evolutie, gezondheid en ziekte: “De mens heeft een angstaanjagend scala aan afschuwelijke ziektes, meer dan vijftig in totaal, over zichzelf afgeroepen door zo dicht in de buurt van dieren te gaan leven. Daartoe behoren enkele buitengewone enge en onaangename ziekteverwekkers, die niet zelden groot gevaar voor de mens in zich dragen: tuberculose, mazelen en difterie (van de koe), lepra (van de waterbuffel), griep (van het varken en de eend), en de pest, tyfus en wellicht ook de pokken (van ratten en muizen).” (2014, pag. 233).

Jager-verzamelaars waren en zijn ook kwetsbaar, maar minder. Niet alleen omdat ze niet met gedomesticeerde dieren samenleven, maar ook omdat ze domweg niet met genoeg zijn. Veel micro-organismen, om zich succesvol te kunnen verspreiden, hebben grote groepen mensen nodig. Maar virale infecties kunnen ook voortkomen door contact met niet-gedomesticeerde dieren. De coronapandemie die we nu meemaken is er vrijwel zeker een voorbeeld van. (Aangezien er meerdere coronavirussen zijn, moeten we het strikt genomen over Covid-19 hebben; wat slaat op Corona Virus Disease 2019). Hoewel het nog niet helemaal zeker is, bevond het virus zich zeer waarschijnlijk in een of meerdere slangen, otters, dassen, miereneters of andere wilde dieren, die op de ‘vismarkt’ van Wuhan, China, courant als voedsel worden verkocht. Beelden van die zogenaamde wet markets, in China maar ook in veel andere landen, zijn hallucinant. Op de bewuste – ondertussen verboden – markt in China werden ook ratten, honden, katten, wasberen en zelfs koala’s verhandeld. 

Een straatverkoper maakt eenden klaar voor verkoop op een dierenmarkt in Wuhan.Beeld REUTERS

Er is blijkbaar een vrij grote kans dat vleermuizen de oorspronkelijke bron van het virus zijn. Vleermuizen zijn dragers van veel virussoorten en kunnen andere dieren besmetten. Het is natuurlijk ook mogelijk dat het virus rechtstreeks van vleermuizen in mensen terechtkwam, aangezien ook vleermuizen in sommige culturen als voedsel worden beschouwd. Het komt erop neer dat de menselijke soort alles wat eetbaar is, ook effectief verorbert ergens ter wereld, hoe weerzinwekkend het voor onze westerse smaak ook mag zijn. Ik las voor het eerst over een volk dat vleermuizen eet in het boek Het eiland der kleurenblinden, van Oliver Sacks. Hij beschrijft een vreemde ziekte die vooral in de jaren 40 en 50 van de vorige eeuw veel mensen trof van de Chamorro-cultuur, op het eiland Guam. De ziekte veroorzaakt alzheimerachtige symptomen en verlamming, en kon tot de dood leiden. Sacks toont aan dat de oorzaak hoogstwaarschijnlijk een virus is dat zich in vleerhonden (‘flying foxes’) bevond, een lekkernij voor de lokale Chamorro-bevolking. Toen ik dit las, dacht ik dat het hoogst uitzonderlijk was. 

Maar blijkbaar worden vleermuizen, van de allerkleinste tot de grootste soorten, in vrij veel culturen gegeten. De niet onaardige antropologische documentairereeks Tribe van de Brit Bruce Parry toont er meerdere voorbeelden van. Hij brengt enkele weken door bij de weinige volkeren die nog min of meer als jager-verzamelaars leven; meerdere keren blijkt vleermuis op het menu te staan. Bovendien eet men de dieren niet gevild en ontdaan van ingewanden en dergelijke, zoals wij pakweg konijn eten. Letterlijk alles wordt opgepeuzeld, de beelden zijn niet geschikt voor kijkers met een gevoelige maag.

Samenwerking

Maar of corona nu al dan niet van een vleermuis afkomstig is, is op dit moment niet onze grootste zorg. De vraag is: hoe stoppen we de verdere verspreiding van het virus? Er zijn in het grootste deel van de wereld tal van drastische maatregelen genomen, met hopelijk snel goede resultaten tot gevolg. (Op het moment van dit schrijven moeten we afwachten.) Misschien ontwikkelt men binnen afzienbare tijd een medicijn om de ziekte te behandelen, en een vaccin om besmetting te voorkomen. Maar misschien ook niet. 

Ik wil nog één bedenking naar voren brengen, met name dat de coronaproblematiek illustreert hoe fundamenteel belangrijk samenwerking, over alle geografische, nationale, culturele en andere grenzen heen, wel is. Het is niet onbegrijpelijk dat landen een parochiale, eigen-volk-eerstreflex ontwikkelen: de grenzen hermetisch afsluiten; ziekenhuisbedden enkel voor diegenen met de juiste nationaliteit; geen mondmaskers of medicatie uitvoeren naar andere landen, enzovoort. Maar de enige grens die er echt toe doet, is die tussen mensen enerzijds en het virus anderzijds. We zullen met zijn allen moeten samenwerken om de gemeenschappelijke vijand, die ons allemaal bedreigt, te verslaan. Dat doen we best door elkaar maximaal te helpen, door wetenschappelijke studies te stimuleren en informatie te delen, door rationeel advies te verspreiden en pseudowetenschappelijke onzin uit de wereld te helpen. We hebben nood aan een combinatie van humanistische waarden en doortastende maatregelen gebaseerd op kritisch, rationeel denken. 

Van landen gevangenissen maken waar niemand nog uit of in kan, zal ons op termijn niet helpen. Wie denkt dat de schuld van de coronacrisis aan de globalisering is te wijten, vergeet dat reeds eeuwen geleden, lang voor de moderne scheep- en luchtvaart, open grenzen en snelwegen, micro-organismen reeds miljoenen doden veroorzaakten. (Verhoudingsgewijs overigens veel meer dan in onze tijd.) We kunnen het ons op langere termijn bovendien ook niet permitteren vanuit welvaarts- en economisch perspectief. Als Turkije het niet alleen aankan, dan heeft Griekenland er belang bij om de Turken te helpen. Als Iran de epidemie niet onder controle krijgt, dan moeten de Verenigde Staten bijspringen. Enzovoort. Wie de logica hiervan niet inziet vanuit een solidariteitsprincipe, kan ze allicht wel begrijpen vanuit eigenbelang: één zieke Aziaat kan de ziekte opnieuw doen opflakkeren in het Westen, en omgekeerd.

Samenwerken met vreemden, concurrenten of zelfs vijanden, zit niet in onze psychologie ingebakken. Wie vertrouwd is met het zogenaamde ‘gevangenendilemma’ weet dat we eerder geneigd zijn om egoïsme als een rationele strategie te beschouwen, wat irrationele effecten heeft. De filosoof Michael Vlerick heeft dat in zijn recent gepubliceerde boek De tweede vervreemding. Het tijdperk van de wereldwijde samenleving (2019) indringend en helder beschreven. De inzichten die hij in zijn boek ontwikkelt, gebaseerd op speltheorie, economie en moraalwetenschap, zijn van fundamenteel belang om te begrijpen hoe we globale problemen, zoals de klimaatopwarming en de coronacrisis, kunnen oplossen. Cruciaal is het kunnen weerstaan aan de verleidingen van het groepsbelang en het kortetermijndenken. Als we de coronacrisis, zoals andere planetaire problemen, niet vanuit globaal perspectief en met het oog op het langetermijnbelang benaderen, dan lopen we het risico dezelfde weg op te gaan als pakweg de neanderthaler of de Homo denisova (andere uitgestorven mensachtige). Ongetwijfeld zal onze soort ooit verdwijnen, maar wat mij betreft mag het best nog een tijdje duren.