Direct naar artikelinhoud
Interview

Ronny Mosuse: ‘Ik heb me altijd braver gedragen wegens mijn bruine huidskleur’

Ronny Mosuse: ‘Diep vanbinnen wens ik dat het leed van mijn vader, en misschien ook dat van mezelf, erkend wordt.’Beeld Thomas Sweertvaegher

‘Ik denk nog dagelijks aan hem, maar het rouwen doet geen pijn meer. Ik haal er nu kracht en energie uit.’ Twintig jaar na de dood van zijn broer Robert blikt Ronny Mosuse (48) terug én vooruit, als artiest, als schrijver, als vader, als echtgenoot.

Ronny Mosuse – muzikant, producer, presentator en auteur – werkt al een tijdje aan een boek over het AfricaMuseum. Hij zou het schrijven samen met de directeur ervan, maar eerst viel de regering, dan kwamen er nieuwe verkiezingen en toen was er corona. Lang verhaal kort: de directeur blijft op post, terwijl Mosuse verder nadenkt over dat boek. Ook nu zijn twee jongste kinderen de hele dag thuis zijn van school; de twee oudsten leven op kot.

De wereld gaat trager, zegt hij. “Eindelijk is er extra tijd. Om te contempleren. Ik vind het net aangenaam dat de alledaagse stress van buiten wegvalt. Toen ik hoorde dat er geen school was, was ik ergens opgelucht. Ik hoop dat de komende tijd ­duidelijk wordt dat al dat jachtige gedoe voor niks nodig is. Je móét niet die ratrace in – eigenlijk heb ik dat nooit gesnapt. Jammer wel dat er veel gepland werk wegvalt, maar veel erger natuurlijk is dat er zo veel slachtoffers zijn.”

BIO geboren in 1971 in Antwerpen * is zanger, muzikant, muziekproducer, auteur  en radiofiguur * werd derde in Humo’s Rock Rally met de groep The B-Tunes * raakte bekend met The Radios, met Bart Peeters en zijn broer Robert Mosuse * maakt deel uit van de Clement Peerens Explosition met Hugo Matthysen * lanceerde zijn laatste soloalbum Halfweg in 2017 * presenteerde het radioprogramma Cuisine X * op Studio Brussel met Steven Van Herreweghe  en Café Métropole op Klara * geeft lezingen over het koloniale verleden van België aan jongeren * werkt momenteel aan een boek over het Tervuurse AfricaMuseum

Eind vorig jaar was Ronny Mosuse gastmuzikant tijdens de optredens van Bart Peeters in de Lotto Arena. Samen zongen ze ‘She Goes Nana’ in een Nederlandstalige versie, als eerbetoon aan Robert Mosuse. Zijn broer, ook deel van de populaire groep The Radios, overleed op 30-jarige ­leeftijd aan een hersentumor. “Het is twintig jaar geleden dat hij stierf. Hij is mijn broer, maar ook een stuk publiek bezit. Normaal telt het getal niet voor mij, maar nu rekende ik het uit. Het zijn 21 concerten, 6.500 mensen per concert, dus 136.500 mensen die dat eerbetoon aan mijn broer ­zullen horen. Dat doet mij iets.”

In mei, als we tegen dan weer mogen buitenkomen ­tenminste, gaat hij spreken voor de vereniging Verbinding in Verlies. “Ik denk bijna dagelijks aan Robert. In het voor­bereidende gesprek met de organisatie vertelde ik dat ik zijn verlies nooit heb gezien als iets wat ik kwijt was. Het rouwen zelf is nooit overgegaan. Nooit heb ik gedacht: nu heb ik genoeg gerouwd. Ik ben er niet klaar mee en zal er nooit klaar mee zijn. Toen hij stierf, dacht ik: ik heb dertig jaar gehad om hem te leren kennen, ik zal dertig jaar nodig ­hebben om hem uit mijn systeem te krijgen. Nog tien jaar te gaan, dus. (lachje) En zelfs dan. Ik draag de leegte mee die hij nalaat, het verdriet ook, soms. Al is het geen rauw ­verdriet meer.

“Elke keer als ik mijn zoon zie, denk ik aan Robert. ‘Jij lijkt zo hard op mijn broer!’, zeg ik hem vaak. Zijn gebit, zijn stem, zijn smaak. Hoe is het mogelijk? Het rouwen doet geen pijn meer. Ik haal er nu energie en kracht uit. Alles wat mijn broer ooit gezegd heeft, is er nog. Niet fysiek, maar geestelijk, want ik heb de herinneringen. Als een van mijn kinderen zegt: ‘Papa, wat heb je nu weer aan van kleren?’, denk ik altijd aan Robert. Hij vond het ontzettend belangrijk dat we er goed uitzagen. We discussieerden daar vaak over: ‘Ga je nu echt zó naar school?’ Hij was altijd deftig gekleed.”

Ik vraag of ‘She Goes Nana’ het begin van de rest van zijn leven was. Het lied stond in 1992 vier weken op nummer 1 in de BRT Top 30. Het jaar van ‘Smells Like Teen Spirit’ van Nirvana en ‘It’s My Life’ van Dr. Alban. “Mijn leven wás al begonnen”, zegt hij. “Ik ben rond mijn vijfde in een pleeg­gezin beland met mijn zus, nadat mijn ouders uit elkaar zijn gegaan omdat mijn moeder niet meer voor ons kon zorgen zoals zij wilde. Ze was gescheiden van mijn vader en was bang dat hij ons zou meenemen naar Congo. Het werd een vechtscheiding. Ze heeft nooit gewild dat we uit elkaar ­werden gehaald, maar dat is wel gebeurd. We waren met vijf kinderen. Uiteindelijk kwamen we allemaal samen in een tehuis terecht, waar in totaal tien tot twaalf kinderen ­leefden. Iedereen probeerde die vicieuze cirkel van ­bijzondere jeugdzorg te doorbreken. We wilden geld ­verdienen. Want je wilt niet altijd tweedehandskleren uit zakken – al is dat nu hip. Ik had iets met techniek, auto’s en wetenschap en zou gaan studeren in het truckchauffeur worden. Of priester, want ik associeerde het priesterschap met stilte en rust.

“Per toeval hebben mijn broers en ik meegedaan aan Humo’s Rock Rally, omdat een schoolkameraad dat voorstelde. We kenden het blad noch de wedstrijd, maar ­dachten: waarom niet? Hugo Matthysen zag ons optreden en vertelde dat aan Bart Peeters, die ons wat later kwam opzoeken in het tehuis. De directrice en de opvoedsters waren door het dolle heen, maar wij kenden hem enkel van het tv-programma Pop-Elektron en dachten: who the fuck is Bart Peeters? Moeten we binnenblijven in plaats van mee te gaan naar de kermis? Wij willen op de botsautokes! (lacht)

“We bekeken dat opportunistisch. Ah, Bart, wil je onze mening over je demo ‘Lucky Day’? Wel, wij zouden het zo doen. Later kwam hij luisteren in ons repetitiekot, daarna mochten we naar de studio. Een betaalde job met iets wat we graag doen? Concerten? Waarom niet?

“Het samenwerken met Bart en ‘She Goes Nana’ ­betekende wel een keerpunt in die zin dat ik heb ontdekt dat ik liedjes maken leuk en rustgevend vond. En dat ik dacht: ja, ik kan iets.”

Erkenning

Voor zijn boek in wording over het AfricaMuseum bracht Mosuse – voor de lockdown – vier dagen achter elkaar door in het museum. Hij las er elke tekst. En hij reisde naar andere musea over volkenkunde en Afrika in Berlijn, Bremen, Oxford, Liverpool, Rotterdam, Leiden, Nijmegen en Amsterdam. Om te vergelijken.

‘We wilden geld verdienen, want je wilt niet altijd tweedehands­kleren uit zakken. Al is dat nu hip.’Beeld Thomas Sweertvaegher

Het museum in Tervuren is er gekomen door koning Leopold II, die een deel van Congo als persoonlijk wingewest bezat. Zowel onder zijn bewind en later als kolonie van België zijn de Congolezen uitgebuit. Er zijn wandaden gebeurd. “Het museum is het symbool bij uitstek voor dat gruwelijke koloniale verleden. Ook na de heropening in 2018 was er veel kritiek. De dekolonisatie gaat niet ver genoeg voor een groot deel van de diaspora, de mensen van Afrikaanse afkomst die in België wonen. Ze zijn strijdvaardig, zeker de jongste generatie. Maar moet het museum plat? Moeten alle insignes van Leopold II weg? Moeten de curatoren uit de diaspora komen of mogen dat ook witte mensen zijn? Alles wat het museum voorstelde, was fout. Ik stelde me de vraag: is dat echt zo?

“Ik heb geconstateerd dat we het in België niet zo slecht doen. Het KMMA (Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, red.) is een wetenschappelijke instelling. Veel van het onderzoekswerk kruipt in de teksten en voorwerpen die er worden voorgesteld. Je mag dus niet zomaar zeggen dat ze niet hun best hebben gedaan. En je moet ten minste alles gelezen hebben.

“Mijn vader is Congolees, maar ik kan het boek niet schrijven als iemand van dé diaspora, want die bestaat niet. En bovendien is mijn verhaal atypisch. De eerste twintig jaar van mijn leven heb ik gedoe gehad met mijn bruin vel in België. Nadien werd ik bekend en sindsdien beschik ik over een soort van privilege. Overal waar ik kom, word ik vriendelijk behandeld. Ik heb de rol van vrolijke Vlaming. In het buitenland kan ik die rol afleggen, daar kent niemand me. Ook daarom wilde ik elders zo’n museum binnenstappen. Wat doet dat met me?

“Ik denk dat ik me nu beter kan voorstellen wat mensen uit de diaspora voelen. Ik dacht in die andere musea vaak: oei, hoe spreken ze over de zwarte bevolking? Diep ­van­binnen heb ik dezelfde wens, dat het leed van mijn vader erkend wordt, als Congolees in België, en het leed van zijn grootouders, die de kolonisatie hebben meegemaakt. Ik heb mijn vader bijna niet gekend, omdat mijn ouders gescheiden zijn toen ik drie was. Maar ik weet dat het hier niet gemakkelijk was voor hem (in 2015 schreef Mosuse een boek over zijn vader, ‘De verborgen geschiedenis van mijn vader’, red.). Hoe kil en racistisch België was, toen hij hier aankwam in de jaren 60. Dat weet ik omdat de familie in Congo me dat heeft verteld. Hij was een van de weinige Congolese studenten in Antwerpen. Ze werden uitgebuit, de huur die hen werd aangerekend was te hoog, er werd prullaria aan hen verkocht... Al heb ik dat niet zelf meegemaakt, ik draag dat mee, als ik zo’n museum binnenstap. Hij heeft geen erkenning gehad voor dat leed, maar ik wil die nog wel. En misschien zoek ik ook erkenning voor mezelf en de paar keren dat ik racistisch ben aan­gesproken.”

Diplomaat

Als ik naar de laatste voorvallen vraag, zegt Mosuse dat het meeviel. Zijn vrienden zagen zijn huidskleur niet. “Pas buiten je eigen cirkel merk je: tiens, blijkbaar zegt je kleur iets over wie je bent.” Om dan toch een hoop momenten op te sommen. Die keer dat hij een discotheek niet binnen mocht en zijn witte vrienden wel. Omdat de uitbater ‘geen problemen’ wilde. De rijkswachtcontroles in Antwerpen. Als hij naar school liep en een oranje streep in zijn ooghoek zag, wist hij hoe laat het was. Paspoort! De politiecontroles in Brussel-Noord, als hij van de trein stapte om zijn lief te zien. Weten dat ze er altijd jou zullen uitpikken. Drugscontrole! Dan zit je daar op je zestiende in een kotje en moet je al je kleren uitdoen. “Maar wat is er dan?”, probeerde hij een keer. Waarna de agenten snauwden: “Ho, ho, wíj hebben het hier voor het zeggen!”

“Een van de laatste keren had ik gebeld voor een huisje. Ik was al aan het optreden. De eigenaar gaf me een adres om het verder te bespreken. Het bleek een café in Borgerhout. Iedereen verstomde toen ik binnenkwam. Het waren allemaal oude grijze mensen. ‘Wa d’ist?’ ‘Ik had gebeld voor het huisje’. Er volgde een stilte. Uiteindelijk zei een van de eigenaars: ‘We verhuren niet aan uw soort’. Ik heb niets teruggezegd, neuh. Ik behoud mijn trots. Ik ben boos naar huis gereden. Wat later stond er een boodschap op mijn antwoordapparaat. ‘Sorry, het was niet zo bedoeld. Aan ú willen we wel verhuren’.

“Ik ben altijd rustig gebleven. Ik wil geen gedoe. Ik heb me mijn hele leven braver gedragen omdat ik een bruine huidskleur heb. Omdat je weet dat ze je anders beoordelen. Al ligt dat ook aan mijn karakter. Op de lagere school ben ik eens opgekomen voor een meisje. Een jongen duwde haar en ik ging tussen hen in staan. ‘Doe dat niet’, zei ik. Hij gaf me een mot en vanaf dat moment wist ik: ik ben géén ­vechter. We waren met vijf kinderen en één broer was als kind al een rebel. Dan gingen we op vakantiekamp en ­zeiden we tegen hem: ‘Niet met de leiders vechten, hé!’ Hij kon niet tegen gezag en zou wél antwoorden, terwijl ik het liefst confrontaties vermijd.

“Voor mij zijn polemische discussies niet de manier om terrein te winnen. Ik ga niet de barricaden op. Ik wil het bedachtzamer aanpakken, meer in de luwte en weg van de strijdplaats waar de militanten hun nuttig werk doen. Want ik wil wél invloed hebben op de mensen die invloed hebben. Zoals diplomaten: je ziet ze bijna nooit, maar ze zijn altijd bezig op de achtergrond. Ze zetten mensen samen, maken achteloos een opmerking. Toch verzetten ze bakens.”

‘Overal waar ik kom, tel ik de zwarten. Dat is een automatisme. Je doet teken: ah ja, nog eentje.’Beeld Thomas Sweertvaegher

Hij gaat praten met ministers, geschiedkundigen en uitgevers om geschiedenisboeken aan te passen. Omdat – kolonia­le – geschiedenis ertoe doet. Racisme is iets structureels. “Als zestienjarige dacht ik dat die politiecontroles pesterijen waren. Het Vlaams Blok begon groot te worden, waarna ik dacht dat er veel Vlaams Blokkers bij de politie zaten. Pas toen ik las over de kolonisatie en alles wat ervoor kwam, het imperialisme en de verlichting met haar schaduwkanten, is mijn frank gevallen. Ah, dat zit gewoon in de manier van hoe vooral witte mannen omgaan met de wereld. Dan zie je dat er, zeker in het begin, een systeem was om bepaalde volkeren en bevolkingsgroepen te onderdrukken. Het systeem is geïnstitutionaliseerd. Toch willen mensen met macht dat systeem niet per se in stand houden. Dat geloof ik niet.”

Wat zou zijn broer Robert vinden, van de manier waarop België omgaat met zijn koloniale geschiedenis en het activisme dat stilaan ontstaat? “Ik denk dat hij meer dan ik zou zeggen dat we ons moeten voegen. Geen lawaai maken, niet te veel opvallen – toch niet zo. Zoals velen van de oudere generatie uit de diaspora. Ze hebben problemen genoeg gehad, dus tais-toi. Terwijl de jongere generatie zegt: ‘We gaan ons laten horen en nog geen klein beetje’. Mijn broer zou zeggen dat we het niet slecht hebben, denk ik. Ik zit ergens tussenin. Je moet niet alles laten gebeuren, maar ik ga niet op de barricaden staan.”

Zwarten tellen

Tijden veranderen. Tien jaar terug noemde Steven Van Herreweghe Ronny Mosuse nog ‘neger’ in het tv-programma De jaren stillekes. Voor de grap. “Ja, dat is Steven. Alles hangt af van de context. Mochten de mensen die me dat huisje niet wilden verhuren, hebben gezegd: ‘We verhuren niet aan negers’, dan zou dat hard aankomen. Ik kan me voorstellen dat het kwetsend kan zijn voor anderen, als je de context niet kent. Dirk Huylebrouck (professor aan de KU Leuven, red.), die een gekleurde dochter heeft, vond dat niet kunnen, mailde hij. Maar ik weet dat Stevens intentie niet slecht was.

“Neger betekent zwart, het zou toffer zijn als er geen negatieve connotatie aan zou zitten. Maar je kunt die woorden niet verbieden. Tegelijkertijd zeg ik: woorden doen ertoe, woorden kunnen kwetsen. Denk na voor je iets zegt, schrijft of tweet. Of je nog ‘neger’ mag zeggen? Let gewoon op je woorden. Dat is het enige devies. Steven mag misschien wat langer nadenken, voor hij zo’n woord gebruikt - misschien is het gewoon een te gemakkelijke mop.

“Geneticus Maarten Larmuseau zei ooit tijdens een lezing dat het in de toekomst niet meer uitmaakt. Iedereen zal zich met iedereen vermengen en gekleurd zijn. Dan hoeven we het eindelijk niet meer over huidskleur te hebben.”

Vader worden heeft hem nog meer doen stilstaan bij racisme. “Mijn oudste zoon en dochter uit mijn eerste huwelijk zijn 23 en 21 jaar. In de zomer worden ze snel bruin, voor de rest valt het niet op. Toen ze geboren werden, zei mijn vrouw dat ze het goed vond dat ze niet gekleurd waren. Ik schrok, maar ze bedoelde dat het een zorg minder was. Zoals veel ouders het niet erg zouden vinden wanneer hun kind homo of lesbisch zou zijn, maar ergens toch liever willen dat ze ‘niet anders’ zijn. En het is zo: je zit met een handicap als je gekleurd bent in België.

“Later, toen Mona werd geboren in mijn tweede huwelijk, was ze direct getint, al in het ziekenhuis, en twee jaar later zag je het aan haar, met haar mooie afro en haar vollere lippen. In de kleuterklas zeiden ze: ‘Huh, jij bent bruin!’ Ik wil niet dat mijn dochter dat later allemaal moet meemaken, die politiecontroles en zo. Ik wil haar ertegen wapenen en ik wil de maatschappij er klaar voor maken.”

Zijn oudste dochter Marie vertelde in Humo hoe haar papa haar leerde overal de zwarten te tellen. “Ik maak mijn kinderen er alleszins bewust van dat er een probleem is met de representatie. Ik ging net skiën met vrienden en heb één zwarte gezien. Ik tel ze altijd, dat is een automatisme. Je komt elkaar tegen en het is zoals wanneer je op de baan bent op de motor. Je doet teken: ah ja, nog eentje. In jezelf denk je: we zijn hier dus met z’n tweeën. Dat is keiweinig.

“Ook voor mijn veiligheid let ik erop. Dat gaat ver. Mijn vriendin stond daarvan te kijken. Het ging over vakantiebestemmingen. Italië liever niet, zeker niet dat gedeelte. Noorwegen? Nee. ‘Doe maar Portugal’. Dan moet ik mijn redenering uitleggen. ‘Ben je daar zo mee bezig?’, vroeg ze. Ja dus. Ik doe altijd research. De Afro-Amerikanen zijn goed in het online aanbieden van dat soort informatie. The Best Destinations For Black Travellers, lees je dan bijvoorbeeld. Zoals je die informatie ook vindt voor vrouwen die alleen willen reizen.”

Eyeopener

Dat hij een instellingskind was, kan hij nu als voordeel zien. “Ik ben een familieman, maar merk in veel families dat er een bepaalde dynamiek heerst en druk is waaraan je niet zomaar ontsnapt. Wij waren vrijer in ons denken en dromen, sneller onthecht. Vroeger moesten kinderen vaak lang op internaat, ik vind dat niet zo slecht. Want je ouders en je familie hebben niet de waarheid in pacht. Toch wilde ik toen niets liever dan een normaal familiaal leven. Kinderen die zich niet konden aanpassen in het tehuis, vlogen naar een andere instelling. Opvoeders dreigden ermee je naar Mol (ook ‘jeugdgevangenis’ genoemd, red.) te sturen als je je niet gedroeg. Ik dacht: hoe sneller ik me aanpas, hoe sneller ik dat stabiele zal hebben.

‘Vroeger geloofde ik te hard dat je aan een relatie moet werken, ik zag niet dat er ook een basis moest zijn.’Beeld Thomas Sweertvaegher

Ronny Mosuse is twee keer getrouwd. Zijn eerste huwelijk was op zijn 22ste. “Of dat een bewuste keuze was? Bewust bestaat niet op die leeftijd. Maar ik wilde weg uit die gezinsvervangende huizen en bijzondere jeugdzorg. In mijn hoofd was de vechtscheiding van mijn ouders gelinkt aan het feit dat wij daar terechtgekomen waren. Ik wilde het alleen maar goed doen. Een vaste vriendin. Niet vreemdgaan. Trouwen. Een gezin. Dát was mijn ambitie. Niet bekend of beroemd worden, maar een gesetteld leven. Hoe vroeger, hoe liever. Mijn eerste vrouw en ik waren samen van toen we zestien waren. Ze had altijd gezegd dat we zouden trouwen als we vijf jaar samen waren. Maar op die leeftijd weet je te weinig over het leven – ik toch.

“Na de dood van Robert in 2000 heb ik een klik gemaakt in mijn hoofd. Zijn dood was een eyeopener. Dit huwelijk is niet wat ik wil, dacht ik. Het leven valt niet zo simpel te regelen. Shit happens, je kunt niet alles controleren. Als het leven al zo kort is, moet je jezelf niet in een mal proberen te wringen. Ik heb lang gedacht dat de strubbelingen die we hadden, erbij hoorden. En misschien is dat zo, maar het werd op den duur veel. Ik ken koppels van mijn leeftijd die al sinds hun zestiende samen zijn. Ze hebben het rare dat ze in dit leven geworpen zijn en altijd hetzelfde zijn gebleven. Alles klopte. Stabiele mensen. Ik had dat niet. Eigenlijk moest ik mijn jeugd nog verwerken.”

Hij is een tweede keer getrouwd. En gescheiden. “We zijn er met goede bedoelingen aan begonnen, maar ik vrees dat onze verwachtingen en de invulling daarvan wat ver uit elkaar lagen.” Ik vraag hem naar een passage uit het boek over zijn vader, waarin hij schrijft dat vrouwen soms onbewust op zoek zijn naar goed zaad en een vader voor hun kinderen. “Goh... (wikt zijn woorden) Dat heb ik misschien ooit in een cynische bui gedacht, en die passage is er ingeslopen. Wat er ook van zij, ik ben in die relatie gestapt omdat ik hetzelfde wilde als altijd: stabiliteit. Maar uiteindelijk werd het steeds minder stabiel en zijn we na dertien jaar uit elkaar gegroeid.”

Niet dat zijn geloof in de liefde daardoor ging wankelen. “Liefde is belangrijk. Maar je wordt verliefd en dat gaat na pakweg zestien maanden over, bij sommigen zelfs sneller. Dan wordt verliefdheid graag zien. Veel mensen associëren liefdesrelaties met constante rozengeur en maneschijn, maar zo is het niet altijd. Zo’n relatie is niet enkel romantiek of goede seks. Eraan werken is belangrijk, al geloofde ik daar als jonge gast misschien te hard in en zag ik niet dat er ook een basis moet zijn, van gedeelde interesses bijvoorbeeld. Een relatie gaat niet enkel over stabiliteit, of over dat alles goed gestructureerd is, of dat het huishouden vlot loopt. Er zit ook de vraag bij: zie ik de ander graag genoeg om zijn of haar kleine kantjes te kunnen verdragen? Zoals in een van Nietzsches ­filosofische denkoefeningen vraag ik me soms af, zeker nadat we woorden hebben gehad: stel dat dit zich elke week herhaalde, zou ik dat aankunnen? Ik vind het zinvol en boeiend om af en toe de passie tegen het rationele af te wegen in een relatie, het is een kwestie van evenwicht. Deze periode is niet alleen een stresstest voor bedrijven, maar ook voor relaties. Je zit dichter op elkaar. Bij ons is dat geen probleem.

“Ik denk dat ik na de laatste scheiding nog meer mezelf ben geworden. Na een dikke veertig jaar ken ik mezelf. Ik had twee relaties van dertien jaar. Dan kom je jezelf tegen, ook door de kritiek van je partner. Als die zich herhaalt, moet je toegeven dat er iets van waar is. Ik ben niet Mister Perfect. Met die instelling ben ik nu in een relatie gestapt. Dit ben ik en dit zijn mijn défauts. Je bent ouder, de ander heeft ook wat geleefd, je bent beiden meer ervaren. Het gaat niet meer om kinderen krijgen, maar wel om: hoe kunnen we elkaar aanvullen?

“Ik heb het trouwens geprobeerd, alleen zijn. Ik ben graag alleen, ik hou van stilte, maar alleen leven is niets voor mij. Dus ik wil liever samen oud worden met mijn vriendin. Ik zou het liefst met haar stranden in een hechte, liefdevolle vriendschap. Maatjes voor altijd, zoiets.”