Direct naar artikelinhoud
InterviewJochen Nijs

‘Mensen mogen weer planten gaan kopen, maar voor medische zorg moeten ze blijven wachten. Onbegrijpelijk’

Jochen Nijs: ‘Op één dag had ik drie slechtnieuwsgesprekken. Dat kruipt onder je vel.’Beeld Wouter Van Vooren

Gastro-enteroloog Jochen Nijs houdt zich normaal gezien bezig met maag en darmen, maar sinds 16 maart is hij ook Covid-19-arts. ‘Ik zag mensen via een ­tablet afscheid nemen van hun familielid. Daar ben je even niet goed van.’

“Ah, ook bij u een bibliotheek op de achtergrond, dat heb ik de laatste tijd al vaak gezien tijdens video­chats”, zegt Jochen Nijs terwijl zijn blik bijna door het scherm priemt. En dan gniffelt hij: “Ik heb helaas geen zichtbare boeken om mee uit te pakken. Hopelijk is dat niet erg.”

Dikdoenerij is niet aan deze dokter besteed. Een klassieke houten kast en een bescheiden plant, meer valt er niet te zien achter zijn rug. Met uitzondering van zijn echtgenote die plots iets uit de kast komt nemen, en zijn zoon die even later grijnzend zwaait naar de reporter met wie zijn vader aan het spreken is.

Jochen Nijs is gastro-enteroloog in ziekenhuis Sint-Trudo in Sint-Truiden. Sinds 16 maart is hij ook Covid-19-arts. Afgelopen zaterdag maakte hij zich op Twitter boos over de grote drukte in de plaatselijke Aldi. Voor het eerst terugkijkend op de voorbije weken, zegt hij dit: “Je bent als arts op veel voorbereid, maar dat we zoiets zouden meemaken... Minstens de helft van onze bedden worden ingenomen door coronapatiënten. Nadat op 14 maart het noodplan voor de ziekenhuizen was aangekondigd en we ons helemaal gereorganiseerd hadden, zaten we enkele dagen te wachten in een nagenoeg leeg ziekenhuis. Ik dacht toen nog: ‘Wat zijn we aan het doen? Is dit wel nodig?’ Enkele dagen later brak de hel los.”

Jochen Nijs: "Een vrouw van 70 helpen met het installeren van WhatsApp, zodat ze haar kleinkinderen nog eens kan zien, dan ben je nuttig bezig?"Beeld Wouter Van Vooren

Zeker in het begin werd Limburg erg hard getroffen. De patiënten stroomden toe, vooral in Sint-Trudo. In geen tijd lag de IC er helemaal vol. Op zondag 23 maart werd dan ook beslist om sommige patiënten naar andere ziekenhuizen te brengen. In een van de verhuisambulances zat dokter Nijs. De beelden van die rit zal hij niet snel vergeten. “Vooraan twee ambulanciers met een FFP3-masker en een helm. Twee meter naast mij een verpleegkundige van de spoeddienst, ook helemaal ingepakt. Tussen ons in een doodzieke patiënt. Het was precies een sciencefictionfilm. En nu is dit het nieuwe normaal geworden.”

Over zijn omscholing van maag- en darmspecialist tot corona­dokter heeft hij niet getwijfeld, zegt Nijs. Omdat het moest. “Er waren nu eenmaal veel extra mensen nodig voor de Covid-afdelingen en de intensieve zorg. Je krijgt enkele opleidingen en cursussen en vanaf dan draai je mee, zo eenvoudig is het.”

Hebt u er ’s nachts soms toch niet van wakker gelegen?

Jochen Nijs: “Jawel, zeker tijdens de eerste week, toen het nog kalm was. Je hebt toch het gevoel dat je in een onveilige omgeving zit, en je wil je familie naar wie je elke dag terugkeert, niet besmetten. Maar ondertussen is de angst zo goed als weggeëbd. We dragen een overall, schort, masker, helm en oogbeschermers, en er heersen heel strikte veiligheidsregels in het ziekenhuis. Angst went, blijkbaar.”

Denkt u dat u de ziekte hebt gehad?

“Ik denk het niet. Mijn zoon van 17 is wel flink ziek geweest. Zoals iedereen hebben we de procedure gevolgd en naar de huisarts gebeld, die ons doorstuurde naar een triagepunt. Daar kwam hij niet in aanmerking voor een test wegens beperkte respiratoire symptomen. Je kunt dat vervelend vinden, maar het waren de regels. Er was nu eenmaal een beperkte testcapaciteit. We weten dus niet of hij het gehad heeft. Gelukkig is hij ondertussen helemaal genezen.”

Het kan raar klinken, maar de voorbije week was tamelijk rustig voor hem, zegt Jochen Nijs. De groep artsen die is omgeschoold om bij te springen op de Covid-afdelingen is groot, al zijn eigen niet-dringende werk als gastro-enteroloog is uitgesteld, en dus zijn er soms ook dagen waarop er weinig werk is. “Twee weken geleden stuurde ik een mail naar de hoofdarts van het ziekenhuis en de directeur van de verpleging. Ik zei dat de verpleging op de Covid-afdelingen met een grote werkdruk kampt, en dat artsen daar toch kunnen helpen als ze tijd hebben. Wij kunnen ook medicatie verdelen, parameters meten, eten uitdelen, mensen wassen en bedden opmaken.”

"Die grote solidariteit in een zieken­huis, daar wordt een mens blij van."Beeld Wouter Van Vooren

Nijs stelde voor een oproep te lanceren onder artsen om zich hiervoor te engageren en stelde zich als eerste kandidaat. Twaalf uur later waren ze met zeven, ondertussen is er een pool gevormd van twintig artsen van alle mogelijke specialiteiten. “Artsen die spontaan van hun hiërarchische ladder dalen, dat is echt ongezien. Een ongelooflijk mooie zaak. Die grote solidariteit in een ziekenhuis, daar wordt een mens blij van.”

En zo werkte Nijs met Pasen voor de tweede keer vrijwillig als verpleger op de Covid-afdelingen. “Bij een viertal patiënten heb ik de baard geschoren, anderen heb ik gewassen of op het toilet geholpen. Ik heb ook veel met de mensen gepraat. De verpleging heeft daar nu niet altijd tijd voor. Een coronapatiënt mag geen bezoek krijgen, vaak voor meerdere weken. Dat is hard. Als je dan een vrouw van 70 jaar kunt helpen met het installeren van WhatsApp op haar telefoon, zodat ze haar kleinkinderen nog eens kan zien, dan weet je dat je het verschil kunt maken.”

U hebt deze week ook een dag op uw eigen afdeling gewerkt. Waren dat patiënten met dringende problemen?

“We zijn met vier maag- en darmspecialisten en op dit moment is het zo geregeld dat er elke dag maar één iemand van ons aanwezig is op onze afdeling. Normaal gezien doen we een tiental colonoscopieën per dag, nu zijn er dat nog drie per week. Ik moet van iedere consultatie kunnen aantonen dat ze dringend is. Alle andere raadplegingen zijn verboden.

“Ik heb het daar moeilijk mee. Elke colonoscopie gebeurt omdat iemand met fysieke klachten kampt. Over twee maanden zullen die klachten niet verdwenen zijn, integendeel. En dat geldt ook voor alle andere mensen die hun onderzoeken hebben moeten uitstellen. Voor de ziekenhuizen zal er binnenkort dus een tweede marathon aankomen, door al het achterstallige werk dat moet worden ingehaald. Ik durf eerlijk gezegd niet stil te staan bij wat ons in de zomer nog staat te wachten.”

U waarschuwt voor collateral damage en pleit ervoor om ook niet-dringende medische behandelingen opnieuw aan te bieden in de ziekenhuizen?

“Absoluut. Een lichamelijk probleem dat een maand geleden niet dringend was, kan stilaan wel beginnen te nijpen. Mensen kunnen meubelen en planten gaan kopen nu de tuincentra weer open mogen van de Nationale Veiligheidsraad, maar voor medische zorg moeten ze blijven wachten. Ik vind dat onbegrijpelijk. We zouden het perfect kunnen organiseren om de niet-dringende medische zorg gefaseerd weer op te starten, waarbij alle regels van fysieke afstand en bescherming worden nageleefd.

“Mensen moeten ook naar het ziekenhuis wíllen komen, natuurlijk. Vorige week belde ik met een patiënte die een chronische maag- en darmaandoening heeft en die ik al jaren volg. Normaal gezien krijgt zij om de acht weken een infuus in het ziekenhuis waardoor ze volledig klachtenvrij is en een normaal leven kan leiden. Maar ik kreeg haar nu niet overtuigd om haar behandeling verder te zetten. Ze is te bang om besmet te worden in het ziekenhuis. Dat vond ik heel erg. Ik zag het als een persoonlijk falen.”

Er zijn ook mensen die totaal niet bang zijn voor het virus, aan het aantal overtredingen te zien die vorig paasweekend gebeurd zijn.

“Ik heb me daar heel boos over gemaakt. Het probleem met dit virus is dat het geen lik-op-stuk­effect heeft. Als je vandaag een barbecue of tuinfeest organiseert, kun je pas na een tiental dagen ziek worden. Meestal gaan mensen ook maar naar het ziekenhuis als ze al enkele dagen klachten hebben. Pas over twee weken zullen we dus de gevolgen zien van het onverantwoorde gedrag tijdens het paasweekend. En ondertussen heb je misschien nog een heleboel andere mensen besmet, en kun je doden op je geweten hebben.”

Het feit dat we nog naar buiten mogen, is wel belangrijk voor het mentale welbevinden.

“Natuurlijk, en misschien is het gemakkelijk voor mij om te zeggen dat je binnen moet blijven, want ik heb nog altijd sociaal contact op mijn werk. Maar niemand wil Italiaanse toestanden in België. Als daarvoor tijdelijk heel strenge maatregelen nodig zijn, moeten we die maar opleggen. Misschien is ‘blijf thuis’ dus wel het duidelijkst voor iedereen, zonder die uitzondering van met twee te gaan sporten. Ik rij zelf met de fiets naar het werk, en op sommige dagen is er zoveel volk aan het fietsen of hardlopen dat die 1,5 meter afstand echt niet gevrijwaard kan worden.”

Draagt u een masker als u buiten komt?

“Nee. Zolang de experten het niet aanbevelen, doe ik het niet. Ook omdat ik vind dat wij als artsen het goede voorbeeld moeten geven. Als wij al het gezag van mensen als Marc Van Ranst en Steven Van Gucht gaan ondermijnen, dan is het hek helemaal van de dam.”

Dat chirurgische maskers voorbehouden moeten blijven voor personeel in de gezond­heidszorg als ze maar beperkt voorradig zijn, daar is zo goed als iedereen het over eens. Maar de vraag is nu: moeten mensen niet gestimuleerd worden om desnoods een zelf­gemaakt masker te dragen als ze buiten- komen? Wat is uw mening daarover?

“Ik ben geen viroloog, en dus ook geen kenner, maar met een zelfgemaakt masker ga je geen kwaad doen, denk ik. Behalve als dat mensen ertoe zou aanzetten om de fysieke afstand en de handhygiëne te verwaarlozen, dan kan het zelfs gevaarlijk zijn. Op voorwaarde dus dat een masker in combinatie met die basisregels gebruikt wordt, denk ik: baat het niet, het schaadt ook niet.”

Op zondag 5 april plaatste u een opmerkelijke tweet. U schreef: ‘2 mensen naar huis, 4 op­names, 3x slechtnieuwsgesprek, 1x aan­wezig bij afscheid nemende familie via tablet, 3x palliatieve zorgen geactiveerd, internet geregeld voor een patiënt en facetime met haar partner. Dit was ongeveer mijn dag. Men zegt mij dat de zon schijnt.’

“Ja, het was een heftige dag toen. Uiteraard heb ik in het verleden al onaangename boodschappen moeten brengen aan patiënten, bijvoorbeeld wanneer ik tijdens een endoscopie een tumor vind. Maar zoiets gebeurt niet wekelijks. Bovendien kan ik in dat geval meestal nog een stappenplan bieden aan de mensen, met de onderzoeken die nog gaan volgen en de behandelingen die we kunnen doen.

“Maar die zondag op de Covid-19-afdeling moest ik drie slechtnieuwsgesprekken voeren op één dag. En was er geen enkel perspectief meer om te geven. Dat kruipt onder je vel. Het wringt ook met wat wij doen. De geneeskunde, het woord zegt het zelf, is bedoeld om mensen te genezen.

“Ik werd die dag ook opgebeld door de sociale dienst met de vraag of ik wat uitleg kon gaan geven aan de familie van een patiënt. Ze zaten in een vergaderzaaltje, allen over een tablet gebogen. En ineens zag ik dat ze via die tablet afscheid aan het nemen waren van hun stervend familielid. Daar ben je dan echt even niet goed van.”

U bent deze weken al meer met de dood geconfronteerd dan in heel uw carrière als maag- en darmspecialist.

“Inderdaad. Maar net zoals angst went, went dit ook. Dat klinkt hard. Maar het is een noodzakelijke strategie voor een arts. Ik kan niet het leed van iedereen persoonlijk dragen en mee naar huis nemen. Dat zou niet professioneel zijn. En je zou het geen twee dagen volhouden op zo’n dienst.”

Mensen die via een tablet afscheid moeten nemen van een stervende dierbare, of door het raam van een rusthuis hun moeder of vader zien sterven in bed, dat is toch onmenselijk, zowel voor de patiënt als voor de familie? Is het echt onmogelijk om één naaste bij een stervende Covid-19-patiënt toe te laten?

“Het is inderdaad onmenselijk, vandaar dat we nu een nieuwe richtlijn hebben in ons ziekenhuis: twee personen mogen in beschermende kledij afscheid komen nemen van de patiënt. Maar ze mogen hem of haar niet aanraken. Ik besef dat het heel hard is om te zeggen tegen mensen dat ze zelfs geen hand op hun stervende familielid mogen leggen, maar het besmettingsgevaar is gewoon veel te groot in zo’n situatie.”

Jochen Nijs: "Hoe ik kijk naar de kritiek op overheid en wetenschappers? Ach, de halve wereld is vandaag viroloog."Beeld Wouter Van Vooren

Er is lof voor het feit dat de ziekenhuizen zich in ijltempo gereorganiseerd hebben om capaciteit vrij te maken, maar er is ook een grote bezorgdheid dat bewoners van woon-zorgcentra (WZC’s) niet naar de ziekenhuizen worden gestuurd als ze ziek zijn om die capaciteit te blijven vrijwaren.

“Weet u, dit virus kan zo’n zware impact hebben dat zelfs de transfer van een WZC naar een ziekenhuis mogelijk dodelijk is voor een al verzwakte patiënt. En wat kunnen we in een ziekenhuis doen? We kunnen enkel tijd bieden. Er worden wel medicamenten gegeven waarvan men vermoedt dat ze het virus sneller doen klaren, maar eigenlijk is het het lichaam zelf dat het virus moet uitroeien. Wij kunnen daarbij enkel ondersteuning bieden, door bijvoorbeeld zuurstof toe te dienen.

“Ik weet dus niet of een WZC-bewoner níét naar een ziekenhuis brengen ook per definitie betekent dat de mortaliteit van die persoon hoger ligt. Dit virus slaat echt wild om zich heen.”

Longarts Kristof Cuppens, uw collega in Sint-Trudo, zei begin april in De Tijd: ’Als je moet kiezen tussen een beademingstoestel inzet­ten voor een vrouw van 90 met onder­liggen­de hart-, long- en nierproblemen of voor een fitte veertiger, dan is de keuze duidelijk. Zelfs als die dame drie weken be­ademing en kunstmatige coma zou over­leven – en die kans is niet zo groot – dan komt ze hier heel waarschijnlijk niet goed uit.’

“Hij zei ook dat elke patiënt individueel wordt bekeken. Altijd. En we doen dat niet alleen. We zijn altijd met minstens twee of drie artsen om te beslissen of we iemand naar intensieve zorg laten gaan. Zijn het soms moeilijke beslissingen? Ja. Maar net zoals met de mondmaskers geldt ook hier de regel: als de middelen niet oneindig zijn, moet je proberen om de middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten. De kans dat iemand van 90 jaar met onderliggende problemen goed uit de intensieve komt, is klein, en ondertussen kun je dat bed niet gebruiken voor iemand anders.

“Men blijft ook zeggen dat België een onredelijk hoog aantal doden heeft. Terwijl ondertussen al meermaals is uitgelegd dat de definitie van een coronadode veel breder is in België dan in bijvoorbeeld Nederland, en dat wij daarom op dit moment hogere sterftecijfers hebben.”

België doet het dus niet slecht?

“We doen het zeker niet slechter dan de andere landen. Bijna elk sterfgeval in een woon-zorg­centrum wordt nu uitsluitend aan het virus toegeschreven. Maar iemand die vandaag sterft aan corona, was zonder corona binnen een maand misschien ook doodgegaan. Vanaf een bepaalde leeftijd kan zelfs de meest banale aandoening tot grote gezondheidsproblemen leiden.”

Hoe kijkt u naar de beslissing van de Veilig­heidsraad om één bezoeker per bewoner in de woon-zorgcentra toe te laten?

“Ik ben daar heel erg van geschrokken. Men probeert het grote aantal besmettingen in de woon-zorgcentra nog volop onder controle te krijgen; nu bezoek binnenlaten lijkt mij absoluut een verkeerd signaal. Iedereen is ervan overtuigd dat we generaties beter niet mixen, en dat we het aantal contacten zo klein mogelijk moeten houden, en nu zouden we de meest kwetsbare populatie blootstellen aan een extra risico. Dat Margot Cloet van Zorgnet-Icuro (de koepelorganisatie van zorginstellingen in Vlaanderen, red.) van niks wist en die beslissing moest vernemen via de media, daar zakt mijn broek helemaal van af.”

Ook vóór deze beslissing namen sommigen de overheid en de wetenschappers al stevig op de korrel: men is te laat in gang geschoten, men heeft te lang de ernst onderschat, men was niet voorbereid. Hoe kijkt u naar die kritiek?

“Ach, de halve wereld is vandaag viroloog. Ik blijf zeggen dat ik er alle vertrouwen in heb dat de wetenschappers weten waar ze mee bezig zijn. Ik luister dus naar hen. Iedereen mag een mening hebben, hoor. (lachje) Zelfs Italiaanse wijnboeren. Ik heb ook een mening. Maar ik ben geen Covid-19-kenner. Niemand is dat, eigenlijk. Het virus is pas bekend sinds november 2019, zelfs de specialisten weten nog maar een fractie van hoe het zich gedraagt.

“Er zullen zeker zaken zijn die men beter had moeten aanpakken. Maar laten we de kritiek niet gebruiken om mensen erop af te rekenen, wel om het in de toekomst beter te doen. Niemand is erbij gebaat om nu mensen aan de kant te schuiven omdat zij drie weken geleden beslissingen hebben genomen met de informatie die ze toen hadden.

“Zelf heb ik de eerste dagen van de epidemie in het ziekenhuis ook gezien dat procedures constant veranderen. Het is nu eenmaal eigen aan crisismanagement dat je moet handelen naar hoe de situatie zich voordoet. Het is heel vaak roeien met de riemen die je hebt.”

Wat betekent deze crisis eigenlijk voor de toekomst van de ziekenhuizen? Zij moeten toch ook al jarenlang beantwoorden aan een winstmodel?

“Als ik zie hoe zuinig de ziekenhuizen de voorbije jaren moesten zijn, en hoeveel geld ons dit nu allemaal kost, dan vraag ik me af wie dit gaat betalen. Alle consultaties en ingrepen die afgeschaft zijn, dat zijn enorme kosten voor een ziekenhuis. Zelf verdien ik momenteel ook zo goed als niets. Het werk dat wij doen op de Covid-afdelingen is onbezoldigd. Nu, we moeten daar niet flauw over doen, artsen kunnen wel tegen een financieel stootje, maar de ziekenhuizen bloeden en die kunnen níét tegen een stootje. Die zullen binnenkort dus ook moeten gaan aankloppen bij de overheid.”

De witte lakens in het land, en het applaus om acht uur ’s avonds, doet u dat iets?

“Dat is fijn, ja. Maar ik vind het gênant als mensen mij een held noemen. Dit is mijn job. Ik heb nooit iets anders willen doen. Als de vriendenboekjes vroeger rondgingen in de lagere school, schreef ik bij de vraag ‘wat wil je later worden’ altijd ‘dokter’.

“Er is niemand in mijn familie die een geneeskundig beroep heeft, maar voor mij is het altijd een roeping geweest. En ik heb er nog geen seconde spijt van gehad. Ik ben dus geen held. En ik wil zeker niet op een piëdestal gezet worden. Daar ben ik ook veel te down-to-earth voor. Ik zei toch al dat ik gewoon met de fiets naar het werk rij?”

U hebt geen Porsche?

(lacht) “Ik rij met een Toyota. Ik ben dan ook geen minister. (grinnikt opnieuw, hij verwijst naar Ben Weyts, die een tijd geleden zei dat ministers een dienstwagen van enige standing moeten hebben en zich dus beter niet in een Toyota laten zien, red.)

Iets helemaal anders: u bent een hardloper. En u ging normaal gezien op 5 april aan de marathon van Rotterdam meedoen.

“Ja, vorig jaar heb ik die ook gelopen en dat was een schitterende ervaring. Na iedere marathon zeg ik: ‘nooit meer’, maar een week later zit ik al te kijken naar de volgende waarvoor ik me kan inschrijven. (lacht) Ik blijf wel altijd in de buurt, ik wil er niet voor vliegen. Antwerpen, Eindhoven en Rotterdam staan dus altijd op mijn lijst.

“Aanvankelijk dacht ik nog om dat weekend in mijn buurt dan maar een marathon te lopen: een parcours uitstippelen, op voorhand wat drank zetten op enkele plekken, en klaar. Maar de corona-epidemie heeft me snel uit die sfeer gehaald. Bovendien wisselen onze wachten ook vaak en kun je bijna niets meer plannen.

“Ik loop nu dus eerder recreatief. ’s Morgens om zes uur tien kilometer lopen, douchen en dan naar het werk vertrekken: heerlijk. Voor minder dan zeven kilometer doe ik mijn schoenen niet aan. Gek eigenlijk, want ik heb vroeger nooit gesport. Niet als kind, niet als tiener, niet als student, niks. Pas op mijn 35ste ben ik ermee begonnen, en nu kan ik niet meer zonder.”

En waarom bent u ermee begonnen?

“Tja. (aarzelt even en glimlacht) Ik werd wat ouder. En dikker. Terwijl mijn zoon zwemles kreeg, zette ik mij graag in de cafetaria om een Duveltje te drinken. Op een gegeven moment wou ik die kilo’s eraf. Eerst begon ik zelf ook met zwemmen, maar dat vond ik saai. Daarna werd het spinnen en kocht ik een koersfiets. Dat doe ik nog altijd graag, maar tijdens een winter met veel sneeuw ben ik ineens gaan lopen, en ik ben er niet meer mee gestopt. Het is ook zo gemakkelijk: je doet je schoenen aan en je bent weg. 

“Voor mij is het een ongelooflijke uitlaatklep. Tijdens het lopen luister ik naar boeken of podcasts, over de meest uiteenlopende onderwerpen. Ik ben een grote fan van Interne keuken op Radio 1. Literatuur, geschiedenis, wetenschap: het komt er allemaal aan bod.”

Hoeveel keer hebt u al een marathon gelopen?

“Ik denk dat ik er zes gelopen heb. Niet de echt grote wedstrijden van Tokio of New York. Maar het was wel altijd 42,195 kilometer.” (lacht)