Direct naar artikelinhoud
InterviewBoeken

Esther Safran Foer, moeder van Jonathan: ‘Ik besef nu: ook ik heb een verhaal’

Esther Safran Foer: ‘Het was alsof mijn moeder eerst dood moest zijn voor ik vrijelijk over de zelfmoord van mijn vader kon schrijven.’Beeld The Washington Post via Getty Im

Esther Safran Foer (74) is moeder van drie schrijvende zonen. Nu schreef ze zelf een boek, over haar ouders die in het bezette Polen maar net aan de dood wisten te ontsnappen. ‘Ik zag mijn moeder als iemand die geleden had. Voor haar kleinkinderen was ze een superheld.’

“Kom mee”, zegt Esther Safran Foer, “dan toon ik ze je”. Terwijl ze opstaat van tafel en met haar laptop door haar huis wandelt waarbij kasten, schilderijen en het zicht op een zonnige tuin over het scherm schieten, bedenk ik dat interviewen in coronatijden ook voordelen heeft. Normaal had ik de schrijfster in een Amsterdams hotel gesproken, nu gebeurt dat via Facetime bij haar thuis in Washington, waar ze me de glazen potjes toont waar ze het in haar boek over heeft. Het zijn er meer dan zestig in totaal, weet ik, en op de schoorsteenmantel in de woonkamer zie ik er 21 staan. “Niemand weet aanvankelijk wat ze voorstellen”, grinnikt ze. “Er zijn zelfs mensen die denken dat het een kunstinstallatie is.”

Maar dat is het dus zeker niet. Ieder potje bevat immers een aandenken aan een plek waar Esther Safran Foer ooit is geweest.

Souvenirs zou je het ietwat onbenullig kunnen noemen, al hoort de schrijfster het liever anders. “Het is een manier om mijn herinneringen te bewaren”, zegt ze. “Mijn man wordt er wel helemaal gek van. Hij weet dat ik schaamteloos overal zaken opraap. Ik heb brokjes van de Berlijnse Muur en een stukje marmermozaïek van een vloer uit het Turkse Sardis. Die rode aarde komt van Uluru, in Australië, en dit hier is van het Black Beach in Hawaï. Sommige potjes bevatten mooie herinneringen, maar de meeste niet. Het begon immers allemaal met de massagraven.” En terwijl ze twee potjes pikzwarte aarde aan me toont, zegt ze: “Dit komt uit het massagraf in Kolki en daarin zit een stukje Trochenbrod.”

Kolki en Trochenbrod waren de sjtetls, kleine joodse gemeenten, waar Safran Foers ouders vandaan kwamen, op goed twintig kilometer van elkaar. Vandaag liggen ze in Oekraïne, maar in 1939, toen de nazi’s er neerstreken, maakten ze nog deel uit van Polen. Esthers moeder Ethel was toen 19 en vluchtte de bossen in toen ze het Duitse konvooi zag aankomen. Degenen die bleven werden afgevoerd, kregen een kogel in het achterhoofd en kwamen in een massagraf terecht. Ethel verloor er haar hele familie en vluchtte te voet mee met de terugtrekkende Russische troepen, tot in Tasjkent, in Oezbekistan, in vogelvlucht 4.200 kilometer van Kolki.

Esthers vader, de tien jaar oudere Leibel, kwam in 1939 in het getto van Trochenbrod terecht. Omdat hij handig was, mocht hij klusjes opknappen voor de nazi’s. Terwijl hij ergens glas aan het vervangen was, werden de bewoners van Trochenbrod verzameld en ondergingen ze hetzelfde lot als die van Kolki. Toen hij terugkwam was iedereen weg. Ook hij verloor toen zijn hele familie en dook onder.

‘In het vluchtelingenkamp konden mijn ouders nog dromen. De mensen liepen er ook opgedirkt bij. Het waren de kleren van de hoop, de hoop op een nieuw leven.'Beeld rv

Na de oorlog keerden Ethel en Leibel terug naar hun geboortestreek, zagen dat er niet veel van restte en trokken daarom naar Lodz, waar ze trouwden en op 17 maart 1946 een dochter kregen die ze Esther noemden. Via een Duits vluchtelingenkamp belandden ze uiteindelijk in Amerika, waar ze een schijnbaar succesvol gezin vormden, tot Leibel vijf jaar later zelfmoord pleegde.

‘Weet je’, kreeg Esther toen ze al in de 40 was van haar moeder te horen, ‘dat je vader een gezin had in Trochenbrod, een vrouw en een dochter die in het massagraf terechtgekomen zijn?’ Wat was er met haar vader gebeurd tijdens de oorlog, vroeg Esther zich af. Nooit had hij er iets over willen vertellen, alleen dat hij geholpen was door een Pools gezin. Misschien zou ze dat gezin kunnen vinden, dacht ze, en daarom vertrok ze in 2009 samen met haar oudste zoon naar Oekraïne, naar Kolki en Trochenbrod, dat inmiddels niet veel meer was dan een groot weiland, want na de nazi’s die zowat alles platgebrand hadden, waren de sovjets gekomen die wat restte afbraken en er een kolchoz stichtten met de naam Nieuw Leven. Op beide plaatsen liet Esther een nieuwjaarskaart achter met daarop: ‘Ik wil je laten weten dat we er nog zijn’, wat ook de titel is van het boek dat ze schreef over de zoektocht naar haar vader, en over het leven van haar moeder.

“Die potjes betekenen heel veel voor me”, zegt Esther terwijl ze naar de zwarte aarde kijkt die erin vervat zit. “En niet alleen voor mij trouwens. Een van mijn zonen zei het onlangs nog, dat wanneer ik er niet meer ben, hij in feite maar een ding wil, die potjes.” Die zonen, maar dat had u wellicht al vermoed, zijn Franklin, Joshua en Jonathan Safran Foer. Die Jonathan ja, die met zijn in Trochenbrod spelende debuutroman Alles is verlicht een wereldwijd succes scoorde.

Het Hebreeuws heeft geen woord voor ‘geschiedenis’, schrijft u, er is alleen ‘herinnering’. Levert dat geen andere kijk op het verleden op?

Esther Safran Foer: “Herinnering is inderdaad een stuk persoonlijker dan geschiedenis. Wanneer je de geschiedenis bestudeert, bestudeer je iets wat voorbij is. Herinnering is het begin van iets. Iets wat je met je meedraagt, de toekomst in.”

Wanneer je in Oekraïne op de plaats staat waar alle bewoners van Trochenbrod afgemaakt werden en de gids vertelt hoe dit gebeurde, schrijf je: ‘We kenden het verhaal natuurlijk al. Maar telkens als het werd verteld, werden herinneringen gemaakt van geschiedenis en werd van herinneringen geschiedenis gemaakt.’

“Toen ik voor het eerst stukje bij beetje de details van die massamoord te horen kreeg, gingen die over iets wat in het verleden had plaatsgevonden. Hoe meer informatie ik verzamelde – tegen de wil van mijn moeder in, die het verleden afgesloten wilde laten, als een geschiedenis die voorbij was –, hoe meer ik het gevoel kreeg dat ik op iets gestoten was dat ik moest doorgeven.

“Ik heb een bibliotheek vol boeken over de Holocaust. Ze vertellen je heel veel feiten, maar wat er met de mensen gebéúrde kom je maar zelden te weten. Ik wilde achter die verhalen aan. Want verhalen zijn belangrijk, zelfs al weten we niet 100 procent zeker of ze waar zijn. We hebben net Pesach achter de rug, de dag waarop we de uittocht uit Egypte herdenken. Is die werkelijk gebeurd? Ik wil er mijn hand niet voor in het vuur steken, verre van zelfs, maar toch vertellen we dat verhaal keer op keer opnieuw, omdat het iets doet met ons. We hebben het dan over ‘ons’. Het zijn niet de Joden die Egypte verlieten, ‘wij’ deden dat.

Esther bezocht samen met haar oudste zoon Franklin de twee plaatsen in Oekraïne die een hoofdrol speelden in het leven van haar ouders.Beeld rv

“Die verhalen schenken ons een plaats in de gemeenschap en in de tijd. Ze worden niet waarachtiger door ze te vertellen, maar we leren er wel een les uit. Mijn moeder heeft een zware tijd gehad. Ze heeft getoond dat ze sterk was. Het gaat er dus niet om dat zes miljoen Joden vermoord zijn, maar wel dat zij een persoon was die er zich heeft doorgeslagen. Daar aan die rand van het massagraf werd de geschiedenis een persoonlijke ervaring.”

Put je weerbaarheid en een identiteit uit dergelijke verhalen?

“Ze vertellen je waar je vandaan komt, en dat bedoel ik niet geografisch of religieus, maar gewoon als persoon. Ik was onlangs in Polen. Ik bezocht een paar musea waarin het Joodse erfgoed wordt bewaard, ontmoette jonge Joodse Polen en kwam opeens tot de verrassende conclusie dat ik een Poolse Jood was, ook al had ik me daar vroeger nooit mee geïdentificeerd. Maar opeens voelde ik me heel sterk verbonden met hun geschiedenis, en met de plek waar mijn voorouders vandaan komen. Mijn geschiedenis en mijn herinneringen liggen daar.”

Het heeft lang geduurd voor u iets over uw achtergrond te weten kwam, schrijft u. Hoe kwam dat?

“Omdat iedereen erover zweeg. Toen mijn ouders in Amerika aankwamen, spraken ze met een accent en zagen ze er Europees uit. Ze wilden zo snel mogelijk assimileren en Amerikanen worden. Veel interesse was er ook niet in hun verhaal. ‘Ja ja, allemaal heel erg wat je overkomen is, maar het is nu tijd om een stap vooruit te zetten.’ Daar komt nog bij dat mijn ouders en de meesten in hun situatie ook zelf niet wilden terugkijken naar wat hen overkomen was. Dat zou de wonde alleen maar opnieuw opengereten hebben. Ik was na die tragedie geboren, het leven zou beter worden, en er was geen reden om daarnaar terug te keren.

“Maar ze heeft er wel over verteld tegen haar kleinkinderen, want dat ging over het doorgeven van een erfenis. Zij hebben haar daardoor altijd anders gezien dan ik. Ik zag haar als iemand die geleden had, zij zagen haar als een superheld. Toen ze op haar 98ste stierf, hebben we haar lijk nog een uur of acht hier in huis gehouden, om afscheid te kunnen nemen. Jonathan huilde heel de weg naar hier, maar eenmaal aangekomen zei hij: ‘Dat heb je toch maar mooi geflikt, ‘Babi’. Je hebt een fantastische familie voortgebracht.’”

Ze wilde het misschien allemaal vergeten, maar lukte haar dat ook?

“Dat weet ik niet. Toen ze ouder werd, zei ze wel eens dat het ’s nachts allemaal terugkwam. Maar misschien vergrootte erover praten de pijn alleen maar. Ik begrijp dat verlangen om komaf te maken met het verleden en vooruit te kijken naar een nieuw leven ook wel. Overlevenden die naar Israël gingen, hadden dat ook. Zij wilden breken met het verleden en iets nieuws opbouwen, en zij waren daar vaak heel fanatiek in. Tijdens de oorlog van 1948 maakten zij meer dan de helft van de Israëlische troepen uit. Ze wilden het niet over hun geleden pijn hebben. Zij vochten voor een nieuw land.”

Waarom reisde Jonathan in 1998 naar Oekraïne?

“Zijn broer noemt het kinderarbeid, waarmee hij bedoelt dat ik mijn kinderen aanzette zaken te doen waarvoor ik zelf de moed niet had. Hij wilde een zomer in Praag doorbrengen en er zijn eindwerk voor de universiteit schrijven. ‘Misschien kun je voor dat project wel naar Oekraïne reizen op zoek naar restanten van je familie’, suggereerde ik. Ik durfde dat toen zelf niet.

Deze familiefoto, met Jonathan uiterst links, liet Esther als gedenkteken achter op de twee plaatsen die ze bezocht in Oekraïne.Beeld rv

“Dus trok hij naar Oekraïne, op zoek naar het Trochenbrod van zijn grootvader, en ontdekte dat er niets meer van over was. Maar in plaats van zijn nederlaag toe te geven, gebruikte hij haar om een volstrekt fictief werk te schrijven, Alles is verlicht. Toen ik in Oekraïne was, heb ik vaak moeten horen dat ze zich daar bedrogen voelden door Jonathan. Hoe kon hij een volstrekt verzonnen verhaal vertellen? Maar hij had dat verhaal natuurlijk niet voor hen verteld, maar wel voor zijn generatie.”

Een van de opmerkelijkste zaken uit je boek is dat je ouders uit het naoorlogse Polen moesten vluchten omwille van het antisemitisme en de pogroms. Hadden de Polen dan niets geleerd tussen 1939 en 1944?

“Ik wil niet alle schuld in de schoenen van de Polen schuiven. Het gebeurde toen overal. Mensen waren gevlucht en kwamen na de oorlog terug naar huis, maar niemand zat daar op hen te wachten. Ook de Polen en de Oekraïners hadden geleden tijdens de oorlog. Er waren niet alleen zes miljoen Joodse doden, maar ook heel veel Poolse en Oekraïense. De huizen die de gevluchte Joden achtergelaten hadden, werden inmiddels bewoond door Polen, en opeens stonden de vroegere eigenaars voor de deur. Dat kwam dus niet goed. En dat is vandaag nog steeds niet het geval.

“Toen ik naar Oekraïne vertrok, waarschuwde iemand me dat ik nooit de indruk mocht geven dat ik mijn eigendom kwam opeisen. Mijn ouders woonden in Lodz, de stad die toen de grootste concentratie aan Joden kende, en werden gewaarschuwd. Mijn vader had samen met een aantal partners een delicatessenzaak die in feite een dekmantel was voor illegale valutahandel en het smokkelen van juwelen. Iemand uit de Joodse gemeenschap contacteerde hen en zei dat het tijd was om te vertrekken. En er was ook de dreiging van het IJzeren Gordijn. Je wilde buiten zijn voor dat naar beneden kwam.”

In Duitsland kwamen jullie in een vluchtelingenkamp terecht, net als 300.000 andere Joden die teruggekeerd waren. Sommige van die kampen waren voormalige concentratiekampen, waar zelfs ex-nazi’s werden gevangengehouden.

“Ik heb foto’s van mezelf op mijn driewieler of gekleed in een bontjasje, altijd glimlachend. Het is pas wanneer je op de achtergrond begint te letten, op de wachttorens en de legerbarakken, dat je merkt dat er iets niet klopt. Drie jaar lang hebben we in een dergelijk kamp gewoond, met prikkeldraad eromheen. Maar ik begrijp dat ook. In korte tijd stroomden honderdduizenden vluchtelingen toe. Waar blijf je met hen? Wat was er vrij? Die kampen natuurlijk.

“De Russische krijgsgevangenen waren nog maar net weg toen wij arriveerden. Het was een smerige boel, maar daar maakten de Amerikaanse militairen zich niet druk om. Generaal Patton, die verantwoordelijk was voor de kampen in het zuidelijke deel van Duitsland, noemde de Joden ‘een onmenselijke subsoort’. Het antisemitisme was ook onder die militairen wijdverspreid.”

Maar toch was het een gelukkige tijd?

“Absoluut: er werden plannen gemaakt, er kon nog gedroomd en gefantaseerd worden. Alles was nog mogelijk. Ik heb heel veel foto’s uit die tijd, misschien wel meer dan uit enige andere periode, en iedere keer valt het me op hoe opgedirkt iedereen er toen bijliep. Mannen hadden een hemd en een das aan, en een pak, niet langer het werktenue van voor de oorlog. Het waren de kleren van de hoop, de hoop op een nieuw leven.”

Die hoop bleek echter van korte duur: jullie waren niet welkom in Amerika.

“Vanaf 1948 mochten er onder de Displaced Persons Act gedurende een periode van vier jaar 400.000 vluchtelingen het land binnen, onder wie 80.000 Joden – en 10.000 nazi’s, want die waren welkom als ze een wetenschappelijke opleiding hadden genoten of iets van spionage afwisten. Om binnen te mogen had je als Jood iemand nodig die voor je borg zou staan, en je moest aantonen dat je in Amerika een job zou hebben en dat je die niet van een Amerikaan zou afsnoepen.”

‘Toen ik in Oekraïne was, heb ik vaak moeten horen dat ze zich daar bedrogen voelden door Jonathan. Hoe kon hij een volstrekt verzonnen verhaal vertellen?’Beeld rv

Lijkt me nogal moeilijk in die tijd. Hoe kon je vanuit een Duits vluchtelingenkamp aan een Amerikaanse job geraken?

“Mensen plaatsten een advertentie in een Joodse krant in New York in de hoop dat ze herkend zouden worden door familieleden, of dat iemand bereid zou zijn zich gewoon uit filantropie borg te stellen voor hen. Op die manier kwam mijn moeder in contact met een familielid van haar halfzus.”

Maar er waren wellicht ook veel mensen met minder geluk.

“Natuurlijk, en in feite mochten wij ook niet binnen. De Amerikanen eisten immers dat je ten laatste in december 1945 in Duitsland moest zijn gearriveerd. Dat was niet zo, en dat stond ook op mijn geboorteakte – dat ik in 1946 in Polen was geboren. Dus zorgde mijn vader voor vervalste papieren.”

Je boek is in feite ook een verhaal over immigratie. Hoe slaagden jullie waar velen faalden?

“Mijn vader was heel gewiekst, een geboren zakenman. We waren dus niet arm toen we in Amerika arriveerden. Ons verhaal was dus heel anders dan dat van de hedendaagse vluchtelingen die helemaal berooid Europa of Amerika binnen willen. Mijn vader had meteen een job, niet de job die hij ingevuld had op het immigratieformulier, maar wel een waar zijn gezin goed van kon leven. Mijn broer en ik hebben het niet slecht gedaan. Naar Amerikaanse standaarden zijn we heel succesrijk gebleken.”

En artistiek, want niet alleen jij, maar ook je drie zonen schrijven.

“Ik zou ons eerder verhalenvertellers noemen dan schrijvers. Onze drie zonen vertellen verhalen over de zaken waar ze van houden, elk op zijn eigen manier. De oudste, Franklin, is journalist bij The Atlantic en heeft drie boeken geschreven. De jongste, Joshua, schreef ook een boek, Moonwalking with Einstein, en dan is er natuurlijk Jonathan die bekend werd met zijn fictie en non-fictie, waarvan We Are the Weather: Saving the Planet Begins at Breakfast de recentste is. Wat we allemaal gemeen hebben, is dat we verhalen willen vertellen om een groter doel te bereiken.”

En daarom stimuleerde je hen om te lezen?

“Nee, absoluut niet. Onlangs werden onze drie zonen samen geïnterviewd en ze kregen toen dezelfde vraag. ‘Lezen?’, zeiden ze verwonderd. ‘Welnee, we zaten hele avonden voor de tv en aten junkfood’. En zo ging het ook echt. Mijn man en ik hadden een drukke baan en we lieten de kinderen wel eens aan hun lot over. De ene was een vroege lezer, de andere een hele late. We maakten ons daar geen zorgen over. Het enige wat ons misschien anders maakte, was dat er tijdens het eten heel veel gepraat werd over wat er gebeurde in de wereld.”

Dit was een moeilijk boek om te schrijven, zeg je een paar keer. Waarom was het zo moeilijk?

“Omdat ik ook over de zelfmoord van mijn vader moest schrijven. Wat me uiteindelijk over de streep getrokken heeft, was het lezen van andere boeken waarin dit ter sprake kwam, met voorop Een verhaal van liefde en duisternis, waarin Amos Oz over de zelfmoord van zijn moeder schrijft. Ik groeide op in de jaren 1950. Toen praatte je niet over dergelijke zaken.

“Het deel over de zelfmoord van mijn vader was het laatste dat ik geschreven heb. Ik bleef het maar uitstellen. Al de rest was klaar. Mijn moeder woonde bij ons in en was stervende, daar was ik vaak mee bezig, maar mijn deadline kwam ook dichterbij. Moeder stierf midden december 2018 en ik moest mijn manuscript op 1 februari inleveren. Ik had niet veel tijd, maar toch ging het vrij vlot, alsof mijn moeder eerst dood moest zijn voor ik vrijelijk over de zelfmoord van mijn vader kon schrijven.”

Waarom denk je dat hij zelfmoord pleegde?

“Ik zie er een gevolg in van de oorlog. Het is immers niet omdat je het einde van de oorlog haalde, dat je die daarom ook had overleefd. De laatste jaren van haar leven praatten mijn moeder en ik er wel eens over, heel kort en omfloerst. ‘Na de oorlog was hij altijd aan het rennen’, zei ze. ‘Of hij van iets wegrende weet ik niet, maar hij kon geen moment stilzitten.’ Hij startte de ene zaak na de andere op. Leek nooit tevreden met wat hij had. De mensen van wie hij zijn laatste zaak kocht, hadden de boeken vervalst. Hij ontdekte dat te laat.”

Heeft dit boek een ander mens van je gemaakt?

“Over de zelfmoord van mijn vader schrijven heeft alleszins een gewicht van mijn schouders gehaald. Ik heb zaken neergeschreven die ik zelfs nog nooit tegen mijn man of mijn kinderen had verteld. Ik heb meer dan twee jaar aan het boek gewerkt en het verplichtte me om mezelf te evalueren. Heb ik een goed leven geleid? In feite wil ik iedereen de raad geven een gelijkaardig boek te schrijven. Je moet het zelfs niet publiceren, gewoon voor jezelf, alles op een rijtje zetten en je eigen verhaal vertellen. Het zal je goed doen.”

Het joodse geloof gaat in wezen over de heiliging en bevestiging van het leven, schrijft u: we herdenken niet alleen voor het verleden, maar ook voor de toekomst.

“Ik heb heel erg het gevoel dat ik een schakel ben in een ketting, ook al wist ik lange tijd niet waar ik ergens zat in die ketting. Enerzijds was er dat kleine, maar krachtige vrouwtje dat de oorlog overleefd had en naar Amerika was gekomen. Anderzijds die drie zonen die zo goed waren in het vertellen van verhalen. Was ik meer dan een doorgeefluik dat de verhalen van mijn moeder bij mijn zonen deed belanden? Nu weet ik dat ik ook een eigen verhaal heb.”

Het doet me denken aan die reclame: ‘You never actually own a Patek Philippe. You merely look after it for the next generation.’ Is uw boek zo’n Patek Philippe?

“Dat vind ik een heel mooie gedachte. Of het boek lang in de boekhandel zal liggen weet ik niet, maar hier zal het alleszins door meerdere generaties gekoesterd worden.”

En dan springt ze opeens op en zegt dat ze me nog iets wil tonen. “Nog een Patek Philippe”, lacht ze, en wanneer ze weer in beeld komt met een klein versleten koffertje in de hand, weet ik wat het is. Met dat koffertje kwam ze als driejarige Amerika binnen. “Er zit van alles in”, zegt ze terwijl ze het open klikt, “zoals deze foto van in het kamp in Duitsland, in een kadertje van de Concorde. Toen ik nog in de consultancy zat, moest ik voor een klant naar Londen. Die reserveerde een plaats voor me in de Concorde. Aan boord kregen we een kadertje. Vind ik wel toepasselijk, een vluchtelinge in een kadertje van de Concorde. En ook een truitje met mijn initialen erop dat iemand voor mij breide in het kamp en dat ik van haar kreeg als afscheidsgeschenk.”

“En foto’s natuurlijk”, zegt ze, waarna het even stil wordt, “heel veel foto’s. Ieder jaar nemen we een foto van de hele familie, om de tonen dat we er nog zijn.” 

Esther Safran Foer, 'Ik wil je laten weten dat we er nog zijn', Het Spectrum, 269 p., 21,99 euro. Vertaald door Robert Neugarten.Beeld RV