Direct naar artikelinhoud
InterviewMichele Belot

In 1990 konden Waalse kinderen niet naar school: ‘Velen droegen dit hun hele schoolcarrière mee’

Franstalige leerkrachten voeren actie in 1990.Beeld ©BELGAIMAGE

Maandenlang niet naar school kunnen. Het overkwam begin jaren 90 al een hele groep Waalse kinderen door een schoolstaking. Een van hen, professor economie aan de universiteit van Edinburgh, Michele Belot, onderzocht welke gevolgen dat had voor haar generatie. ‘Velen droegen dit hun hele schoolcarrière mee.’

Zelf is ze het levende tegendeel van het resultaat van haar eigen studie. Ze is opgegroeid in Henegouwen, studeerde economie en promoveerde aan de universiteit van Tilburg. Ze werd professor in onder meer Oxford en nu Edinburgh. De Waalse spreekt dan ook vlekkeloos Nederlands en Engels. Maar veel van haar generatiegenoten ging het minder goed af. En dat allemaal omdat hun toenmalige leerkrachten zich destijds een loonsverhoging door de neus geboord zagen. 

“De staking brak in mei 1990 uit”, herinnert professor Michele Belot zich nog. “Onderwijs was door de staatshervorming regionale bevoegdheid geworden en al snel bleek dat de Franstalige Gemeenschap geen budget had voor een loonsverhoging voor de leerkrachten, zoals aan Vlaamse kant wel het geval was. De staking duurde vreselijk lang en liep na de zomervakantie door, tot er in november eindelijk een akkoord was. De stakers kregen na al die maanden actievoeren een loonsverhoging van 2 procent.”

U onderzocht twintig jaar later, in 2010, wat al die gemiste schooldagen voor uw generatie betekend heeft. Wat waren de gevolgen?

Belot: “Die waren nefast. We vergeleken de data van Franstalige leerlingen met leeftijdsnoten in Vlaanderen en bekeken hun studievoortgang. De kans op blijven zitten, bleek bij de Franstaligen groter dan bij de Vlamingen. De kans op slagen in het hoger onderwijs was bij de Walen dan weer een stuk lager. Meest opvallende resultaat was dat Franstaligen die de staking hadden meegemaakt gemiddeld meer dan een half jaar minder gestudeerd bleken te hebben. Wat dus wil zeggen dat hun diploma gemiddeld lager was dan dat van Vlaamse leeftijdgenoten. We vermoeden dat heel wat leerlingen in hun verdere schoolcarrière ondervonden dat de opleiding van hun keuze niet lukte, waardoor ze naar andere kortere programma’s moesten overschakelen. En dus in veel gevallen niet het diploma konden behalen dat ze zich gewenst hadden. Ze zijn er nooit in geslaagd om de achterstand helemaal weg te werken.”

Professor economie Michele Belot zat zelf in het derde middelbaar toen de schoolstaking uitbrak. Ze onderzocht de gevolgen daarvan op haar generatiegenoten.Beeld RV

U zat destijds in het derde middelbaar toen de staking begon. Hoe heeft u die zelf ervaren?

“Het was heel vreemd. Voor de meesten van ons was het één langgerekte vakantie. Er was ook niets. De leerkrachten staakten, dus die deden geen inspanningen om leerstof over te brengen. Er was nog geen internet, waardoor tele-onderwijs sowieso geen optie kon zijn. Zelf konden we ook niets opzoeken. De beste leerlingen keken allicht weleens in hun schoolboeken, maar zelf herinner ik me niet dat ik dat heb gedaan.

“Iedereen wachtte af, want de onzekerheid over hoelang het zou duren was groot. Elke week kon de staking afgelopen zijn, of ook niet. Door die onzekerheid was het ook voor ouders moeilijk om alternatieven te voorzien voor hun kinderen. Mensen dachten voortdurend ‘nu zal het wel niet lang meer duren’. En wij deden niets.

“Dat  is ook meteen het grote verschil met wat nu bezig is. Je ziet dat scholen, leerkrachten en ouders hun uiterste beste doen om kinderen zoveel mogelijk aan te leren. Om hen nog altijd dingen aan te reiken.”

Er worden nu ook heel wat kinderen niet bereikt, vaak de meest zwakken.

“Ja, en daar is de situatie wel vergelijkbaar. Sociale achtergrond zal destijds wellicht ook meegespeeld hebben, maar dat hebben we in onze studie niet kunnen onderzoeken. Dat is wel spijtig, want we weten dat dat een grote rol kan spelen in de verdere ontwikkeling.

“Waar ik me nu het meeste zorgen over maak, is het compleet gebrek aan peer-to-peereffect. Kinderen leren heel veel van elkaar. Wij zaten destijds thuis, maar mochten wel sociaal contact hebben. Kinderen mochten zoveel spelen als ze wilden met elkaar. Nu is dat sociaal contact weggevallen en bij teleonderwijs is dat leren van elkaar ook heel moeilijk.”

Wat kunnen we leren uit uw studie dat nu nuttig kan zijn?

“Dat het belangrijk is dat het programma aangepast wordt. Destijds werd bij de heropstart geen enkele inspanning gedaan om kinderen de kans te geven leerstof in te halen. De leerplannen werden niet aangepast. Er was geen ruimte voor extra herhaling. Men ging in november van dat jaar gewoon verder met wat men in november van dat jaar volgens het leerplan moest geven. Ik had het gevoel dat we een ladder aan het beklimmen waren en allemaal een trede misten, waardoor het een stuk moeilijker was om de stap naar de volgende te zetten.

“Ik herinner me ook dat het vooral heel moeilijk was om ons weer aan te passen, na zes maanden leven in een ander ritme. Wie het geluk had al een goeie leerling te zijn, kwam het wel te boven. De anderen hadden pech. Gelukkig hoor ik nu vooral berichten over hoe iedereen heel hard zijn best doet om de effecten zo klein mogelijk te houden. Daar was destijds gewoon geen aandacht voor.”