Direct naar artikelinhoud
InterviewMaurits de Bruijn

‘Ook mijn Holocaust’: als je het oorlogstrauma van je moeder erft

Maurits de Bruijn: ‘Ik wilde graag schrijven dat ik nu vrij van neuroses ben. Maar het is juist beter dat het boek durft toe te geven dat het misschien nooit meer helemaal goed wordt.’Beeld Simon Lenskens

Zijn grootouders werden vermoord tijdens WO II. Zijn moeder, die als baby aan de ­buurvrouw werd gegeven, ontwikkelde ­angsten en neuroses. Alleen: Maurits de Bruijn (36) erfde zelf haar trauma’s. In Ook mijn ­Holocaust laat hij in elk geval zijn angst om eerlijk naar zijn moeder te kijken, varen.

“Je kunt best de deurklink aanraken, ik moet straks toch de hele boel ontsmetten.”

We zitten aan Maurits de Bruijns keukentafel, in een rustige wijk niet ver van het Amsterdamse centrum. Op de achtergrond weerklinkt zachtjes het gekrijs van overvliegende meeuwen. We zijn allebei opgelucht dat we ons gesprek niet via een scherm hoeven te voeren. Hoe de Holocaust via overgeërfde angststoornissen een schaduw over je leven werpt, is nu eenmaal iets wat je liever persoonlijk bespreekt, als het even kan.

Het coronavirus is weliswaar nog lang niet verdwenen, maar we leren er langzaamaan mee leven. We schudden geen handen, bewaren keurig die anderhalve meter, en desinfecteren.

Voor De Bruijn zijn deze maatregelen extra belangrijk: hij wil zijn 76-jarige moeder – die hij de voorbije weken bleef zien hoewel contact met ­ouderen door de overheid werd afgeraden – niet besmetten.

BIO

• geboren in 1984, groeide op in een gereformeerd gezin in het Hollandse Maasland • studeerde Beeld en Taal aan de Rietveld Academie in Amsterdam • debuteerde in 2012 met Broer • schrijver, opiniemaker voor o.a. de Volkskrant, redacteur bij onlinemagazine Mister Motley

Zo opent Ook mijn Holocaust met een scène waarin De Bruijn in het begin van de ‘intelligente lockdown’ bij zijn moeder langsgaat. Om haar gezelschap te houden, maar ook om haar te helpen met haar aanvraag voor de Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS. Aangezien de Nederlandse Spoorwegen tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn kas spekte met de deportatie van De Bruijns grootouders en tantes heeft zijn moeder als enige overlevende van haar gezin nu – meer dan zeven decennia later – recht op rehabilitatiegeld.

‘Toen ik mijn moeder zei dat het misschien niet verstandig was om langs te komen, wuifde ze mijn zorgen weg: ‘Ik heb heel veel vitamine C in huis’’, schrijft De Bruijn.

“Die coronamaatregelen vertrekken van een ideaal scenario waarin iedereen in staat is alleen te zijn, maar mijn moeder kan dat gewoon niet”, zegt hij nu. “Bij het uitbreken van de coronacrisis was mijn vader op Ibiza, voor verbouwingen aan ons vakantiehuis. Het leek ons niet verstandig dat hij als man op leeftijd met een longaandoening toen op het vliegtuig zou stappen. Kort daarna begon de lockdown. Hij zit vandaag nog steeds vast in Spanje. Dus organiseerde mijn moeder zich zo dat ze steeds gezelschap had: van mij, een van m’n broers, of haar vrienden.

“Wel hebben mijn moeder en ik elkaar al twee maanden niet meer aangeraakt. Dat is lastig, aangezien dit toch een emotionele periode voor ons beiden is.”

Steken laten vallen

Afgelopen 5 mei was het precies 75 jaar geleden dat Hitler capituleerde; de Tweede Wereldoorlog was, eindelijk, voorbij.

“Leeftijdsgenoten reageren vaak verbaasd wanneer ze begrijpen hoe dicht ik nog bij die oorlog sta”, vertelt de 36-jarige schrijver. “Vijfenzeventig jaar lijkt ook ver weg, maar een blik op het leven van mijn moeder volstaat om te zien hoezeer de oorlog daar nog in doorwerkt.”

De Bruijns moeder was een maand oud toen haar Joodse ouders en zusjes werden weggevoerd naar het vernietigingskamp van Sobibór, waar ze vermoord werden. Zijzelf werd in huis genomen door een kinderloos gereformeerd echtpaar uit het Zuid-Hollandse Maasland; de mensen die De Bruijn later oma en opa zou noemen. Zolang de oorlog duurde, hielden ze het bestaan van zijn moeder angstvallig geheim. Bij bezoek verstopten ze het Joodse kind in een lade achter de trap.

‘Het besef tot een gemarginaliseerde bevolkingsgroep te behoren, voedt zeker mijn schrijverschap.’Beeld Simon Lenskens

Die nipte ontsnapping aan de gaskamers vertaalde zich niet enkel voor De Bruijns moeder in een uitgebreid scala angsten en neuroses. Haar trauma manifesteert zich ook in haar zoon. Zo diagnosticeerde zijn psycholoog hem vorig jaar met een ‘gegeneraliseerde angststoornis’.

Als kind al lag hij nachtenlang wakker, wachtend op ‘de man zonder gezicht’ die met zijn mes van slaapkamer tot slaapkamer trok om zijn hele gezin uit te vegen. Die constante waakzaamheid, dat voortdurende bewustzijn van een sluimerend gevaar, raakte hij doorheen de jaren niet kwijt. Hoewel hij zijn angst steeds goed wist te verbergen, borrelde onderhuids steeds meer onrust. Op zijn zevenentwintigste kreeg hij voor het eerst een paniekaanval. Het voelde alsof het geluid werd weggedraaid, hij kon amper ademhalen. Toen De Bruijn vanuit het ziekenhuis een van zijn broers opbelde, vroeg hij hem niets aan hun ouders te vertellen.

‘In plaats van mijn angsten weg te nemen toonde mijn moeder me angsten op plekken waar ik ze niet had vermoed.

Kijk, zei mijn moeder zonder het te zeggen, hoe eng het is alleen in een afgesloten ruimte, terwijl de rest van de mensen zich op afstand bevindt.

Kijk, zei mijn moeder zonder het te zeggen, hoe angstaanjagend het is om alleen te zijn, hoelang de dag dan duurt, hoe spannend een autorit is zonder iemand om mee te praten.

Dit waren geen ideale situaties. Maar het leven van mijn moeder was niet ideaal geweest’

(uit: ‘Ook mijn Holocaust’)

Ontzien heeft De Bruijn zijn moeder zeker niet tijdens het schrijven, maar genadeloos zou hij zichzelf niet noemen.

“Ik geloof dat ik hard en zacht tegelijk ben geweest. In ieder geval heb ik er erg op gelet voldoende tederheid in mijn woorden te leggen.

“Maar voor mij was het cruciaal om dit boek te schrijven terwijl mijn moeder nog leeft. Zodat het ook in haar leven, of op z’n minst binnen onze band, iets kan betekenen. Daarnaast mocht ik er als schrijver niet te makkelijk van afkomen. Natuurlijk kun je compromisloos over je ouders schrijven nadat die overleden zijn. In dat opzicht was mijn opgave moeilijker.”

Als lezer voel je die spanning: enerzijds barst het boek van de moederliefde, anderzijds is het ook pijnlijk eerlijk over al haar kleine, en grotere, angstneuroses. Wanneer De Bruijns moeder haar jonge zoon vroeg of hij wilde opblijven tot ze weer thuis was, de wacht wilde houden voor een benauwend toilethokje, of in haar plaats een onoverzichtelijk grote zaal betreden, verwees ze daarbij naar haar “handicap”. Haar erfenis van de oorlog was de oorzaak van haar ongewone gedrag, zo begreep hij toen al.

Maurits de Bruijn met zijn moeder: ‘Elke ouder maakt fouten. Het moeilijke was dat de bron van mijn moeders onvermogen heel duidelijk te herleiden viel tot haar Holocausttrauma.’Beeld rv

Passages waarin De Bruijn als kind braaf zijn moeder naar de schoonheidsspecialiste vergezelt en daar achteraf voor beloond wordt met een broodje shoarma zijn tragikomisch.

“Mijn moeder vond het best confronterend om te lezen”, vertelt hij. “‘Ik heb het gevoel dat ik steken heb laten vallen als moeder’, was haar eerste reactie. Waarop ik haar pesterig vroeg of ze dat nu pas inzag.

“Elke ouder maakt fouten. Het moeilijke was dat de bron van mijn moeders onvermogen heel duidelijk te herleiden viel tot haar Holocausttrauma. Mijn moeder had geen keuze, dus kan ik haar niets kwalijk nemen, zo redeneerde ik. Ik vergoelijkte veel, te veel.

“Pas recent heb ik me uit dat verontschuldigende narratief kunnen bevrijden. Voorheen was ik veel te bang om zo eerlijk naar mijn moeder te kijken. Nu begrijp ik dat ik haar met die oprechtheid niet volledig afval.

“De band tussen mij en mijn moeder is uitzonderlijk. We zien elkaar heel vaak, bellen haast elke dag. Maar het was misschien niet altijd de meest eerlijke relatie. Want ik geloofde lang dat onze band enkel zo sterk kon zijn omdat ik weinig ruimte innam in onze relatie.

“Nu het boek verschenen is, zijn mijn moeder en ik nog dichter naar elkaar toe gegroeid.”

Familietrauma nummer twee

De wens om te schrijven over het oorlogstrauma van zijn moeder, en de naweeën ervan in zijn eigen leven, koesterde De Bruijn al langer. Al sinds hij in 2012 debuteerde, om precies te zijn. Broer, zijn debuutroman, vertelt het verhaal van een jongeman die op zoek is naar zijn verdwenen broer, en naar zichzelf.

Zelf groeide De Bruijn op in een liefdevol gezin met vier jongens, van wie hij de jongste is. “Het soort gezin waarop andere ouders jaloers waren.”

Tot een van zijn broers beetje bij beetje zijn grip op de werkelijkheid verloor. Hij sprak over “indringers” die hen via de achterdeur zouden overvallen; zijn denkbeelden werden steeds warriger. De broer ging met hun vader apart wonen, om tot rust te komen. Het hielp niet. Hij werd opgenomen in een sanatorium voor Joodse mensen. De Bruijns moeder vermoedde dat zijn psychose met de oorlog te maken had.

Na zijn opname vond de broer maar moeilijk zijn draai in het plots niet meer zo perfecte gezin. Hij besloot daarom te gaan reizen. Vanuit India stuurde hij de rest van het gezin zijn laatste postkaart. Daarna volgde een complete radiostilte. De Bruijns vader trok naar India om de verloren zoon te zoeken. Maanden later keerde hij alleen terug. Vijftien was Maurits toen.

“Nadat ik daarover had geschreven, wilde ik me meteen in dat andere familietrauma van ons verdiepen. Maar mijn moeder beweerde dat het niet goed voor mij als schrijver was om opnieuw zo’n persoonlijk drama op te rakelen. Hoewel ik vermoedde dat ze dat vooral uit eigenbelang zei, respecteerde ik haar wens om voorlopig niet in het verleden te poken. Want ik wilde dit verhaal enkel in harmonie met haar schrijven.

‘‘Ik heb het gevoel dat ik steken heb laten vallen’, zei mijn moeder na het lezen. Waarop ik haar pesterig vroeg of ze dat nu pas inzag.’Beeld Simon Lenskens

“Twee jaar geleden voelde ik dat de tijd daarvoor rijp was. Mijn moeder heeft, in tegenstelling tot de meeste slachtoffers, altijd wel al over de oorlog gesproken. Maar de laatste jaren merkte ik dat ze nog vrijmoediger vertelde.

“Voorts speelde ook mee dat ik vreesde nog niet goed genoeg te zijn als schrijver. Ik wilde zo’n beladen onderwerp als de Holocaust alleen aansnijden als ik het helemaal op mijn eigen manier kon doen. Maar daarvoor moest ik dus stilistisch wel sterk genoeg staan.

“Ik heb lang gehoopt dit boek te kunnen afsluiten met een soort van loutering. Ik wilde graag kunnen schrijven dat ik nu helemaal gezond en vrij van neuroses ben. Het besef dat het niet tot zo’n slot zou komen, viel me zwaar. Achteraf gezien vind ik het juist beter dat het boek durft toe te geven dat het misschien nooit meer helemaal goed wordt.”

Holocaustvermoeidheid

Schrijven over de Holocaust – “hét thema van de naoorlogse Nederlandse literatuur” – is allesbehalve evident. Zeker als tweedegeneratie-oorlogsslachtoffer. De Bruijn: “Het heersende Holocaust-narratief is dat van de eerste generatie. Bovenal zijn er al zo overweldigend veel verhalen over de Holocaust verteld. Dat besef hing me aanvankelijk als een donderwolk boven het hoofd. Moest ik het mijne daar nog aan toevoegen? Ik kon wel honderd redenen bedenken om dit boek níét te schrijven. Vandaar die heftige titel: Ook mijn Holocaust. Ik moest mijn koudwatervrees overwinnen, en alles wat ik al over de Holocaust wist, loslaten.

“Er is een zekere vermoeidheid in het debat over de Holocaust geslopen. Dat komt grotendeels doordat één specifieke beeldtaal domineert, er bestaat maar één manier om te herdenken. Het klinkt misschien beetje arrogant, maar ik miste een moderne Joodse stem in het Holocaust-debat.

“De Nationale Dodenherdenking wordt nu door een elite opgevoerd. Dat was dit jaar door corona des te duidelijker, aangezien enkel het koningspaar, de minister-president en de burgemeester op een verder lege Amsterdamse Dam stonden om kransen te leggen. Maar tijdens de oorlog zijn juist op dat hoge niveau veel kwalijke dingen gebeurd.

“Daarbij vind ik die passieve houding waarmee oorlogsslachtoffers herdacht worden niet kloppen. Herdenken moet juist een heel actieve daad zijn, zeker als we beweren lessen uit het verleden te willen trekken. De Tweede Wereldoorlog is een verhaal van ons allemaal.”

'De verdwijning van mijn broer maakte ons als gezin hechter. Zelfs als twintigers brachten mijn broers en ik nog erg veel tijd samen met onze ­ouders door.'Beeld Simon Lenskens

‘Holocaustvermoeidheid. Dat woord bestaat, en het gedachtegoed dat erachter schuilgaat ook. Dat kan ik niet tegen mijn moeder zeggen, net zoals ik (…) haar niet kan zeggen dat haar pijn wordt voorbijgestreefd door de tijdgeest, dat er mensen zijn die niet meer zitten te wachten op Holocaustslachtoffers’

(uit: ‘Ook mijn Holocaust’)

Ook mijn Holocaust is opgebouwd rond het verslag van De Bruijns eerste reis naar Israël in 1996 – zijn bezoek aan het Beloofde Land, en bovenal ook het land waar een groot deel van zijn eigen identiteit ligt. Want, zo beseft de twaalfjarige Maurits daar voor het eerst, hij is óók Joods. Zijn moeders verhaal is ook het zijne.

Vanuit dat reisverslag, een combinatie van oude dagboekfragmenten en herinneringen, schakelt hij vlot tussen de daaropvolgende jaren en het heden. Het resultaat is een boek dat zich niet in één genre laat vangen.

Dat het verhaal niet gefictionaliseerd hoefde te worden, was De Bruijn meteen duidelijk. Waar hij in zijn fictiedebuut Broer de naam van zijn vermiste broer geen enkele keer vernoemt – “om mijn familie te beschermen; zijn naam was ­destijds al meer dan genoeg in de media verschenen” – bleek het ditmaal cruciaal om zijn vermoorde grootouders en tantes, maar ook de grootouders met wie hij uiteindelijk opgroeide, bij hun naam te noemen.

“Pas tijdens het schrijven drong tot me door hoe mooi het was dat ik met dit boek hun bestaan eer kan aandoen. De gigantische schaal waarop mensen tijdens de oorlog uitgeroeid werden, heeft de meeste Holocaustslachtoffers geanonimiseerd. Toen ik tijdens een familiebezoek aan Sobibór die monumentale ashoop zag, besefte ik hoe oneerbiedig die veralgemeende manier van herdenken eigenlijk is.”

Hoelang De Bruijns familie in het kamp van Sobibór verbleef, is niet geweten. Hoogstwaarschijnlijk waren ze enkele uren na aankomst al dood. In Ook mijn Holocaust blijft De Bruijn bewust ver weg van de details van hun deportatie en die fatale tijd in het vernietigingskamp.

Zijn woorden simpelweg niet opgewassen tegen zoveel kwaad?

De Bruijn: “Bij nabestaanden overheerst de onwetendheid. Ik wilde eerder die tragiek weergeven dan trachten te achterhalen wat de ouders en zusjes van mijn moeder precies is overkomen. Gissen was het laatste wat ik wilde.

'Lang dacht ik dat ik niet Joods genoeg was.'Beeld Simon Lenskens

“Daarom besloot ik het te houden op wat mij verteld is: de verhalen die in mijn familie leefden. Uiteindelijk moest mijn moeder het na die oorlog ook met heel weinig informatie doen. Ik wilde recht doen aan haar niet-weten.”

Net zoals hij het precieze lot van zijn in de Holocaust omgekomen familieleden niet kan kennen, zal hij waarschijnlijk nooit weten wat met zijn broer is gebeurd. Die onzekerheid aanvaarden was, en is, De Bruijns manier om daarmee om te gaan.

“De verdwijning van mijn broer maakte ons als gezin hechter. Zelfs als twintigers brachten mijn broers en ik nog erg veel tijd samen met onze ­ouders door. Wel was het moeilijk om een ­gemeenschappelijke taal voor ons verlies te ­vinden, aangezien ieder van ons zich anders tot de verdwijning verhoudt. Wanneer iemand ­vermist wordt, bestaat er geen sluitend antwoord. Je kunt proberen om voor jezelf een antwoord te forceren, of je kunt die onduidelijkheid proberen te accepteren. Ik heb voor dat laatste gekozen.”

Zwaarbewaakte identiteit

Even divers als het aantal genres dat zijn nieuwste boek aanspreekt, is ook de identiteit van de schrijver zelf.

“Het benoemen van al die deelidentiteiten is misschien nodig voor buitenstaanders. Maar bij het ontwaken denk ik zelf nooit: ik ben homo, Joods, christelijk gereformeerd, én mijn broer is vermist. Misschien ben ik een beetje een hybride: iemand die alles tegelijk is, en daardoor niets voor de volle 100 procent. Maar dat geldt volgens mij voor de meeste mensen.

“Zelf heb ik lang in de knoop gelegen met mijn Joods-zijn. Dat is namelijk een zwaarbewaakte en bevochten identiteit, in de letterlijke én overdrachtelijke zin. Lang dacht ik dat ik niet Joods genoeg was. Maar hoe meer Joodse leeftijdsgenoten ik ontmoette, hoe meer ik begreep dat zij daar ook allemaal mee worstelden.

“Het is best tragisch dat wat er na de Holocaust überhaupt overblijft van deze identiteit nog steeds niet voluit geclaimd kan, of mag worden. Inmiddels durf ik dat wel. Niemand schiet er wat mee op als ik beschroomd omga met mijn Joodse wortels.”

Waar Israël aanvankelijk nog het magische land van melk en honing vertegenwoordigt, beschrijft hij in Ook mijn Holocaust hoe die verhouding met elk nieuw bezoek kantelt.

‘Ik wilde niet langer bijdragen aan Israëlisch militarisme door cheesecakes en koffie te kopen. Ik zou mijn liefde voor het land inruilen voor betrokkenheid en scepsis. (…) Na mijn laatste bezoek aan Israël realiseerde ik me dat ik heel goed van het land kan houden en tegelijkertijd kritisch kan zijn over de wandaden die uit naam van de regering worden begaan’

(uit: ‘Ook mijn Holocaust’)

Zo schreef De Bruijn eerder voor de Volkskrant een kritisch opiniestuk over zijn door de Israëlische overheid afgeraden bezoek aan de bezette Westelijke Jordaanoever.

‘Waarom worden Joden zo snel beticht van zelfhaat wanneer ze de daden van de Israëlische staat bevragen? Waarom worden niet-Joden weggezet als antisemitisch wanneer ze zich uitspreken tegen het neokoloniale beleid van Israël?’, vraagt hij zich daarin af.

“Ik vind het moeilijk dat ik in zo goed als ieder interview de vraag voorgeschoteld krijg of ik ­geloof dat antisemitisme, of lgbqt-discriminatie, momenteel al dan niet op een hoogtepunt is”, zegt De Bruijn nu.

'Het ligt uiteindelijk volledig in mijn eigen handen om mijn moeder te vergeven.'Beeld Simon Lenskens

“Iedereen kan die mechanismen van uitsluiting in onze samenleving waarnemen. Daar hoef je heus geen Jood of homo voor te zijn.

“Dat neemt niet weg dat het besef tot een gemarginaliseerde bevolkingsgroep te behoren, zeker mijn schrijverschap voedt. Dat zie ik overigens ook in mijn broers gereflecteerd. Zo herinner ik me nog hoe een van hen net na de aanslag op Charlie Hebdo zei: ‘Hier gaat de hele moslimgemeenschap voor moeten opdraaien’.

“Het ontmantelen en uittesten van al die toebedeelde identiteiten vind ik erg belangrijk. Zo droeg ik bij de laatste Pride ook een keppeltje: om aan te tonen dat die twee best samengaan.”

God is liefde

Tot zijn vijftiende bezocht De Bruijn elke zondag met zijn vader en broers de gereformeerde wederopbouwkerk. Hoewel zijn moeder ook geloofde, ging zij nooit mee. Grote ruimtes waarin ze de uitgang niet direct in haar blikveld had, benauwden haar.

Vandaag neemt het geloof geen actieve rol meer in in De Bruijns leven in. Maar hij heeft zich er zeker niet van afgekeerd. Integendeel. “Wanneer religie aangevallen wordt, schiet ik vaak in de verdediging. Leeftijdsgenoten, zeker uit de lgbqt-gemeenschap, deinzen vaak terug wanneer ik over mijn gereformeerde jeugd vertel.

“Natuurlijk heeft dat milieu mij in het verleden wel problemen bezorgd, in de vorm van een tante of voormalige beste vriendin die beweerden voor mijn zonden te bidden. Maar ik wijs mijn geloof niet af, want daarmee zou ik een groot deel van mezelf en mijn familiegeschiedenis afwijzen. Gereformeerd geloof staat voor mij niet gelijk aan homofobe denkbeelden. Ik heb er juist uit geleerd dat iedereen, hoe anders ook, liefde verdient – dat God in de eerste plaats liefde is.

“Mijn ouders waren het perfecte voorbeeld van hoe je zowel gelovig als ruimdenkendheid kunt zijn.”

‘Meer bewijs voor de genetische overerving van pijn pleit mijn ouders vrij. Het is dan niet enkel hun schuld dat het trauma van mijn moeder in mijn ­leven doorwerkt. Ook al denk ik niet in termen van schuld, ik ben toch bang dat mijn vader en moeder dat doen, en ik wil hen daarvoor beschermen’

(uit: ‘Ook mijn Holocaust’)

Dankzij zijn huidige vriend, met wie De Bruijn nu iets meer dan twee jaar samen is, durfde hij eerlijker naar zijn eigen jeugd te kijken.

“Hij hielp me inzien dat ik best mag betreuren hoe sommige dingen gelopen zijn. Zelfmedelijden heeft vaak een negatieve connotatie, maar het kan juist ook erg helend zijn. Zo groeide langzaamaan het besef dat wetenschappelijke ondersteuning voor mijn genetisch overgedragen trauma weliswaar troostend zou zijn, maar dat het uiteindelijk volledig in mijn eigen handen ligt mijn moeder te vergeven.”

‘Ik merk dat er bij mij ook angsten zitten. Angsten die lijken op die van jou. (...) Ik wil natuurlijk het allerbeste voor je. Ik vind het heel jammer voor je, maar weet ook dat ik het niet kan helpen. En je komt er niet van af. Dat is heel erg, maar je komt er niet van af’

(uit: ‘Ook mijn Holocaust’)

Maurits de Bruijn, 'Ook mijn Holocaust, een reisverslag van 6 dagen en 35 jaar', Das Mag, 224 p., 22,50 euro.Beeld RV