75 jaar geleden: een lichtje in de duisternis, de heropleving van het Joods leven in Antwerpen
Bij de bevrijding in september 1944 was de Joodse gemeenschap in Antwerpen zeer zwaar getroffen, maar het Joodse leven in de stad hernam verrassend snel.
Dit is een bijdrage van Veerle Vanden Daelen. Zij is historica en adjunct-algemeen directeur en conservator van de Kazerne Dossin in Mechelen. Zij heeft vooral gewerkt rond de terugkeer van Joden naar Antwerpen en de heropbouw van het dagelijks leven na de Tweede Wereldoorlog. Meer over de Joodse gemeenschap in ons land tijdens en na de oorlog vindt u hier. Eindredactie en illustratie Jan Ouvry.
Toen de Duitse bezetter begin september 1944 Antwerpen verliet, was de metropool "Judenrein". Officieel was er geen Joods leven meer in de stad. De Joodse verenigingen waren op Duits bevel ontbonden en de gebedshuizen waren gesloten. De ondergedoken Joden in de stad liepen tot het allerlaatst gevaar, mede door het virulent antisemitisme onder de lokale collaborateurs. Een dag voor de bevrijders in Antwerpen aankwamen, op 3 september 1944, schoten Vlaamse SS’ers nog een oude Joodse man dood en verwondden zijn vrouw.
Bij de geallieerde bevrijdingslegers bevonden zich ook Belgische Joden. Onder de titel: “Een Belgisch Soldaat komt thuis – Hij vindt zijne joodsche ouders niet”, schetste de Antwerpse Volksgazet op 7 september 1944 het tragisch relaas van een Antwerpse Joodse soldaat die bij zijn aankomst in Antwerpen onmiddellijk naar het huis van zijn ouders gesneld was: “Vier jaar lang had hij in zijn verbeelding de huiskamer gezien, de keuken, zijn slaapkamer. Toen hij voor de woonst verscheen, was zij gesloten. Op zijn bellen kwam niemand openen. Buren snelden buiten en herkenden hem. Hun begroeting was hartelijk, maar hun gelaat ernstig: zij moesten hem mededeelen dat zijn ouders waren weggevoerd, dat de meubelen waren weggehaald. Een soldaat kwam thuis. Zal hij zijn ouders weerzien?”
Het Comité ter Verdediging van de Joden (CVJ), dat tijdens de oorlog clandestien hulp had geboden aan ondergedoken Joden in Antwerpen, organiseerde zich nu als het Comité ter Verdediging van de Joodsche Belangen en organiseerde de opvang voor Joden in de stad.
Al op 12 september 1944 publiceerde dit comité de volgende mededeling in de Volksgazet: “Aan de Joodsche Bevolking! Na vele maanden van de brutaalste vervolgingen, waarbij het bruine en zwarte gespuis alles in het werk zette om ons moreel en lichamelijk te vernietigen, kunnen we nu eindelijk ons bestaan zelf "verraden". Het comité dat tot nu toe in het geheim met u in kontakt was, zal voorloopig voort blijven bestaan.”
Het comité installeerde zich in de gebouwen van de huidige Tachkemoni-school in de Lange Leemstraat 313. Daar kon men zich registreren en opgeven over wie men informatie zocht. Er was voedsel, kledij, een slaapplek, medische en juridische hulp beschikbaar.
Het zou nog maanden duren vooraleer iets vernomen werd over het tragische lot van de gedeporteerden. Pas vanaf einde maart, begin april 1945 en vaak nog later, kwamen de weinige kampoverlevenden terug. De hoop van de enkele honderden Joden die er sinds de bevrijding in de stad waren, werd na al die maanden en jaren van bang afwachten brutaal verbrijzeld.
Herbert Weiner, een Joodse officier van de geallieerde troepen, schreef in juni 1945 over het Antwerps opvangcentrum in de Lange Leemstraat:
“Gisteren zat ik op een klein bedje, een van de vele opgezet voor degenen die net zijn teruggekeerd uit de vernietigingskampen, terwijl er een jonge vrouw met een hopeloze blik in haar ogen rond dwaalde en iedereen vroeg of er nog kinderen waren teruggekomen. Zoals je weet, zijn bijna alle kleine Joodse kinderen weggehaald en vergast. Kleine kinderen, net als je zoon, Sachki, en je kleine meisje, Sid, zijn allemaal weggehaald en geen van hen komt terug. Ik weet dat je dit allemaal hebt gelezen, maar je hebt deze moeder niet zien ronddwalen en vragen of er nog kinderen zijn teruggekomen.
En het ergste is hoe ze haar antwoordden. Zoals we elkaar zouden vertellen dat het morgen gaat regenen, vertelden ze haar dat er nog niemand was teruggekeerd. … Niemand troostte de moeder. Er was geen hart om met haar mee te voelen omdat elk hart daar al gebroken was. ...
Een andere vrouw kreeg te horen dat haar man in het kamp gestorven was. De vrouw hoorde wat ze al vermoedde, ging in een hoekje zitten en huilde zachtjes. Niemand ging naar haar toe. Niemand keek, want ze had drie kleine kinderen bij zich in leven. Stel je voor, drie kleine kinderen! Weinigen hadden zoveel geluk als dat.”
En toch, in dergelijke omstandigheden werd Joods leven heropgebouwd. Niet alleen de crisisopvang werd op poten gezet, ook juridische hulp werd georganiseerd en die was nodig. Onmiddellijk na de bevrijding van de stad waren er al aangiftes van afpersing of verklikking, het besef van de enormiteit van het drama na de terugkeer van de weinige overlevenden in de lente van 1945 leidde tot een nieuwe toevloed van processen-verbaal.
Zo stapte op 3 juni 1945 een gemengd gehuwde Jood uit de Van den Nestlei naar de politie om een Jodenverklikker aan te geven. Hij motiveerde: “Ik heb deze aangifte niet vroeger gedaan om reden ik van meening was dat er van de Joden die op 5 september 1943 zijn weg gevoerd er nog zouden terug gekeerd zijn, doch ik heb thans de verzekering dat dit niet meer zal gebeuren”.
De terminologie in de processen-verbaal van de Antwerpse politie wijzigde van "nog niet teruggekeerd" naar "niet teruggekeerd", wat betekende dat de persoon in kwestie de kampen niet had overleefd.
Ook het terug verkrijgen– of eerder het niet-terug verkrijgen van goederen zorgde voor enorme problemen, zowel met de niet-Joodse zogenoemde “bew-ariërs”, als door bureaucratische en juridische procedures. Joodse woningen waren leeggeroofd en intussen door anderen bewoond. Bij het terugvragen van hun in bewaring gegeven goederen werden Joden soms hardhandig aan de deur gezet.
Een Joodse koppel klopte tevergeefs aan bij de man bij wie hun meubels in bewaring waren gegeven en kreeg met geweld te maken: “hij trok mijn echtgenoot bij zijn baard en plaatste hem verder tegen de muur. [Hij] riep ons dan ook toe dat hij er zou voor gezorgd hebben dat ik met mijn man in een concentratiekamp zou worden opgesloten, en waarop mijn man hem dan antwoordde dat hij dan eerst moest wachten totdat de Duitschers hier terugkwamen”.
Op de dag van de bevrijding zelf deed de huishoudster van een Joodse dokter uit de Mercatorstraat die op 3 september 1943 weggevoerd was aangifte van diefstal. De Duitsers hadden het huis, met inbegrip van de inboedel, in gebruik genomen. Toen de huishoudster bij de bevrijding naar het huis ging kijken, vernam zij dat de bewoners van het aanpalende huis via de tuinmuur meubelen hadden weggenomen. Daarnaast had ook iemand met een stootwagen allerhande voorwerpen opgehaald. Allemaal schrijnende toestanden waar we tijdens dit bevrijdingsjaar ook bij moeten stilstaan.
Tegelijkertijd zien we dat er niet alleen Joodse hulp georganiseerd wordt, maar ook Joods leven: Joods onderwijs, dat bijzonder snel terug werd opgestart, Joodse religieuze diensten en alles wat bij een religieus Joods leven hoort. Deze ongekende weerbaarheid maakte enorme indruk op geallieerde orthodoxe Joden.
In 1945 schreef de Amerikaans-Joodse officier Herbert Weiner aan Joodse instanties in de Verenigde Staten : “Maar, heren van het Joods Instituut voor Religie, jullie zouden de rijkdom moeten gezien hebben van een Joodse sjabbat hier. Jullie zouden deze mensen moeten gezien hebben, sommigen hebben tijdens hun gevangenschap de kasjroet (de Joodse spijswetten) gerespecteerd, biddend. Hier wordt meer Hebreeuws gesproken dan in gelijk welk van onze seminaries. Er is meer fierheid in hun Joods-zijn in dit opvangcentrum dan in gans New York City.”
Het "Comité ter Verdediging van de Joodsche Belangen" (CVJB) zorgde voor het heropstarten van het religieuze leven. Daarbij sloten zich ook Joden aan die met de geallieerden in de stad terechtgekomen waren. Voor Jom Kipoer eind september 1944 werd een dienst georganiseerd in de hoofdsynagoge in de Oostenstraat 43. Een rabbijn uit Manchester, die bij de geallieerde troepen in Antwerpen hoorde, leidde de dienst.
In de intact gebleven Eisenmansynagoge werden de algemene diensten gehouden. En ook in het studie- en gebedshuis van de Terliststraat werden diensten georganiseerd, zij het op de eerste verdieping, aangezien de gelijkvloerse verdieping leeggeplunderd was. Ook in het opvangcentrum van de Lange Leemstraat organiseerde het CVJB diensten.
De Canadees-Joodse aalmoezenier, rabbijn Samuel Cass, nam deel aan de Chanoekadienst in het opvangcentrum in december 1944 waarvoor Joodse officieren en mannen van de Britse en Amerikaanse strijdkrachten waren uitgenodigd. Diamantair Romi Goldmuntz schreef erover: “Dit was zeer succesvol en had een goed effect op het moreel van de ongelukkige slachtoffers van de nazi-onderdrukking.” De Chanoekakaarsjes brachten licht in de donkerste periode van het jaar.
Het openlijk vieren van de sjabbat en Joodse feestdagen was een heel belangrijke religieuze ervaring na de oorlog en creëerde een sterk gevoel van samenhorigheid bij de Joden die eraan deelnamen. Door de diensten kwamen de overwegend mannelijke Joodse geallieerden ook in contact met lokale Joodse jonge vrouwen. Deze ontmoetingen kregen, net als in andere bevrijde steden, soms een romantische wending.
Dat was ook zo voor Felicia Ramet uit Antwerpen. Zij ontmoette Ben Otis, een Canadees-Joodse GI uit de luchtmacht, tijdens de Grote Feestdagen, op Jom Kipoer eind september 1944 in de Antwerpse Oostenstraatsynagoge. Het was liefde op het eerste gezicht, en het jonge koppeltje bleef in contact toen hij naar andere plaatsen trok met zijn legereenheid. Nog wachtend op nieuws over Felicia’s vader en broer besloot het jonge koppel te huwen. Ze trouwden in Antwerpen op 15 mei 1945. Een week later, op 23 mei, keerde Felicia’s broer, Natan, die verschillende kampen en een dodenmars overleefde, terug naar Antwerpen. Felicia’s vader was omgekomen. Het koppel verhuisde naar Canada op 5 juni 1946. Natan zou later het Joods Museum van Deportatie en Verzet oprichten, het huidige Kazerne Dossin.
Ook het Joodse verenigingsleven in Antwerpen nam kort na de bevrijding de draad weer op. Omdat de vooroorlogse lokalen veelal onbruikbaar waren (beschadigd of bezet door anderen), gebeurde dit aanvankelijk ook in de Tachkemonischool, het middelpunt van zowat alle Joods leven in de eerste maanden na de bevrijding.
Afzonderlijke verenigingen zochten relatief snel, tegen de zomer van 1945, opnieuw eigen lokalen en zo kwam weerom een gediversifieerd verenigingsleven tot bloei, met verenigingen voor volwassenen, jongeren en kinderen.
Naast tal van andere organisaties ging ook de sportclub Maccabi tegen de zomer van 1945 opnieuw van start, zij het zonder enig materiaal. Via het buitenland trachtte het Antwerpse bestuur voetbal- en tennisschoenen, voetballen, doelnetten, basketbalmateriaal, zwempakken en dergelijke te verkrijgen, en ook de Joodse Brigade stak een handje toe. Drie broers die de oorlog overleefden in New York en er ook nog verbleven na de bevrijding stuurden alle materiaal op voor het heropstarten van een voetbalafdeling in Antwerpen.
Voor de Joodse gedeporteerden en politieke gevangenen werden verschillende specifieke organisaties opgericht. Vrijwel onmiddellijk na de bevrijding, op 15 oktober 1944, werd in Antwerpen de Vereeniging van Joodsche Politieke Gevangenen gesticht. In 1945 ontstonden zowel het Comité van Israelitische Vluchtelingen Slachtoffers van de Rassenwetten (COREF) als de Vereniging van Oud-Gevangenen van de Kazerne Dossin in Mechelen (ADM). De ADM wilde morele, sociale, legale en financiële hulp bieden aan ex-gedetineerden, gedeporteerden en familieleden van slachtoffers die in de Dossinkazerne waren geweest. De organisatie werd erkend door de Nationale Confederatie van Politieke Gevangenen en Rechthebbenden van België. Ze richtte een monument op ter nagedachtenis van de overledenen op het kerkhof van Etterbeek en bracht een herdenkingsplaat aan op de Dossinkazerne in Mechelen.
Ondanks alle moeilijkheden en trauma’s werd in dagen, weken, maanden en jaren na de bevrijding van Antwerpen door een kleine groep overlevenden opnieuw Joods leven georganiseerd in de stad. Joods leven in al zijn aspecten: religieus, educatief, sociaal, …