Wie praktijktesten nu nog weigert, legt zich neer bij discriminatie

Afgelopen zondag kwamen 10.000 mensen op straat om etnische discriminatie aan te klagen. Arbeidseconoom Stijn Baert geeft hen inhoudelijk gelijk. Zijn onderzoek toont immers dat een sollicitant met een vreemde naam effectief minder kansen op een baan heeft. En hij verwacht geen spontane verbetering. Daarom doet hij een concreet voorstel voor praktijktesten.

opinie
BAHNMULLER FRANK
Stijn Baert
Stijn Baert is professor arbeidseconomie aan de Universiteit Gent

Ik was boos afgelopen zondag. 10.000 mensen trokken samen door Brussel om discriminatie aan te klagen. Veelal burgers die normaal omstreeks 20 uur applaudisseren voor het zorgpersoneel, staken nu hun middenvinger naar hen uit, door met veel meer mensen samen te scholen dan goed is om COVID-19 onder controle te houden. 

De vorm van het protest keur ik dus helemaal af. Met de inhoud ben ik het echter helemaal eens.

Mijn eigen onderzoek verplicht me daartoe. Het afgelopen decennium hebben we aan de UGent immers drie praktijktesten uitgevoerd naar etnische discriminatie op de Vlaamse arbeidsmarkt. Dat wil zeggen: we voerden fictieve sollicitaties uit, met afwisselend een autochtone en allochtone naam. Telkens opnieuw met dezelfde conclusie: een vreemde naam op je cv zorgt ervoor dat je minder op jobgesprek mag. 

46% minder uitnodigingen voor Mehmet en Meryem

Bijvoorbeeld, in een praktijktest in 2016 kregen personen met een Turkse naam 46% minder uitnodigingen voor een jobgesprek dan personen met een Vlaamse naam en verder volstrekt dezelfde cv-kenmerken. Bijna de helft minder op gesprek mogen omdat je Mehmet heet in plaats van Michael, of omdat je Meryem heet in plaats van Martine, dat kunnen we toch niet langer tolereren?

Momenteel blijft onze antidiscriminatiewetgeving te veel dode letter

Terwijl het net dat is wat het beleid momenteel doet: zich min of meer bij de discriminatie neerleggen. Jazeker, de afgelopen jaren waren er tal van diversiteitsplannen en sensibiliseringscampagnes. We kunnen ze stapelen in bergen van een kilometer hoog. Maar zonder veel resultaat. Over de verschillende praktijktesten zagen we geen enkele positieve evolutie. Dan weet je: met meer van hetzelfde beleid gaan we er niet komen.

Geen andere keuze

Ik ben er dan ook van overtuigd dat we toe zijn aan praktijktesten op de Vlaamse of Belgische niveau. De methode die wij verder op punt hebben gesteld in het kader van wetenschappelijk onderzoek gaan gebruiken om structureel discriminatie te gaan meten dus.

Momenteel blijft onze antidiscriminatiewetgeving te veel dode letter. Zoals in het verkeer: je kan nog zo duidelijke verkeersregels hebben, als je geen camera’s langs de weg plaatst om de gereden snelheid te meten, zullen sommigen te snel blijven rijden. 

Als de Vlaamse regering het meent met haar belofte om discriminatie aan te pakken, dan heeft ze in feite geen andere keuze dan praktijktesten organiseren

Is dit dan geen heel slecht moment om werkgevers lastig te vallen met fictieve sollicitaties? Ik snap het argument. Werkgevers die zich proberen te relanceren moet je ondersteunen, en zo weinig mogelijk lastigvallen met dingen waar ze geen tijd voor hebben.

Maar het is nu eenmaal zo dat ongelijke behandeling op de arbeidsmarkt overtuigend meten niet op een andere manier kan. Wanneer je werkgevers en werknemers gaat vragen of ze discrimineren dan wel gediscrimineerd worden, zullen ze daar niet noodzakelijk een eerlijk antwoord op geven.

Als de Vlaamse regering het meent met haar belofte van vorige week om discriminatie aan te pakken, dan heeft ze in feite geen andere keuze dan praktijktesten organiseren.

Now or never

Bovendien speelt het corona-argument ook in de andere richting. Mijn inschatting is dat, als we niks doen, de ongelijke behandeling eerder zal vergroten, aangezien ons onderzoek toonde dat wanneer meer werkzoekenden kandideren voor een baan, de discriminatie typisch hoger is.

Een laatste argument waarom dit een “now or never” is voor praktijktesten, is dat steden zoals Gent en Antwerpen praktijktesten op de arbeidsmarkt hebben ingeschreven in hun bestuursakkoorden. Deze opschalen naar het Vlaamse of federale niveau, zou leiden tot een efficiënter besteden van belastinggeld.

Drie voorwaarden

Hoe moeten die praktijktesten er dan precies uitzien? Ik raad the powers that be drie zaken aan.

1. De praktijktesten moeten uitgevoerd worden op een sectorniveau
Dat wil zeggen: niet individuele werkgevers proberen vervolgen op basis van fictieve sollicitaties. Wanneer je één of enkele vacatures van een werkgever test, kan toeval spelen. Meer vacatures testen bij die werkgever is niet wenselijk: je vraagt heel veel tijd en de werkgever zal het experiment doorhebben.

Op sectorniveau kun je wel voldoende vacatures testen om het toeval uit te sluiten. Probleemsectoren kunnen dan gedwongen worden tot zelfregulering én opgevolgd worden via nieuwe testen.

2. Test op meer dan etnische discriminatie alleen
Hoewel vooral etnische discriminatie en genderdiscriminatie veel maatschappelijke aandacht krijgen, toont ons Gentse onderzoek aan dat leeftijdsdiscriminatie minstens van dezelfde orde is. Het is dus cruciaal om discriminatie voldoende breed in kaart te brengen. Met bijvoorbeeld ook aandacht voor eventuele ongelijke behandeling op basis van seksuele geaardheid en (eerdere) gezondheidsproblemen.

3. Zet ook het positieve in de verf
De bedoeling van praktijktesten mag niet zijn om discriminatie te bewijzen, maar wel het met een open blik te meten. Ons eerder onderzoek stelde vast de overgrote meerderheid van de werkgevers fair en diversiteitsvriendelijk werven. De kans is dan ook groot dat uit Vlaamse of federale praktijktesten zal blijken dat er in vele sectoren en/of ten opzichte van bepaalde kenmerken helemaal geen discriminatie is.

Laat ons dit dan ook evenzeer benoemen. Eventueel met labels van “diversiteitsvriendelijke sector”. En laat ons die sectoren dan ook pakweg 10 jaar lang niet meer opvolgen met nieuwe praktijktesten. Deze zijn immers slechts een middel, nooit een doel op zich. 

Om ter eerst

De vraag is nu: welk niveau neemt de handschoen op? Het federale of het Vlaamse?

Ik heb me in het verleden laten vertellen door juristen dat het federale niveau het meest logische zou zijn, omdat de antidiscriminatiewet daar ligt. Voor de federale onderhandelaars zouden praktijktesten dan ook deel moeten uitmaken van de onderhandelaarsnota’s. Deze nota’s zullen ongetwijfeld rekenen op meer en langere tewerkstelling om ons land financieel weer veilig te stellen. Daar mogen dan toch wel gelijke kansen tegenover staan?

Tegelijk zou niks het Vlaamse niveau mogen tegenhouden om, in het kader van het gelijkekansenbeleid in de portefeuille van minister Somers, praktijktesten op te starten op de arbeidsmarkt. Of toch minstens gemeenten een kader aan te bieden waarbinnen zij dit, naar analogie met Gent en Antwerpen, kunnen doen.

De afgelopen jaren hebben beide niveaus soms naar elkaar gewezen om het zelf niet – of toch niet op volle kracht – te moeten doen. Ik denk dat het er ondertussen op aankomt de eerste te proberen zijn.

VRT NWS wil op vrtnws.be een bijdrage leveren aan het maatschappelijk debat over actuele thema’s. Omdat we het belangrijk vinden om verschillende stemmen en meningen te horen publiceren we regelmatig opinieteksten. Elke auteur schrijft in eigen naam of in die van zijn vereniging. Zij zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst. Wilt u graag zelf een opiniestuk publiceren, contacteer dan VRT NWS via moderator@vrt.be.

Meest gelezen