Direct naar artikelinhoud
InterviewBoeken

Librislaureaat Sander Kollaard: ‘Dat het leven eindig is, montert me op’

Sander Kollaard: 'Ik heb nu eenmaal een alert oog voor verval en aftakeling.'Beeld Michael Campanella

Een outsider met een roman over een doodgewone man: dat Sander Kollaard de Libris Literatuurprijs won, was voor velen een verrassing. Het kan de Nederlandse, in Zweden winnende auteur niet deren. ‘Goed schrijven over alledaags geluk? Het is perfect mogelijk.’

Sander Kollaard is geen lachebekje. Zijn humor is eerder van de onderkoelde soort. Die moet je ergens tussen de lijnen gaan lospeuteren. Vanaf het Zweedse platteland, waar hij sinds 2006 woont, weerstaat de auteur bijna flegmatiek de mediastorm die hem na de Libris Literatuur Prijs belaagt. Nee, hij is totaal niet van zijn sokken geblazen door het manna dat hem voor Uit het leven van een hond onverwacht in de schoot viel en zijn boek bestsellerstatus garandeert. “Ik blijf doen wat ik altijd doe. Dat wil zeggen: om negen uur ’s morgens kom ik hier zitten en schrijf een paar uur. Daarna doe ik andere dingen. Wandelen met de hond en zo”, vertelt Kollaard.

Hij bevindt zich in zijn werkkamer, in een oude domineeswoning, omzoomd door boekenrekken, met de wereldliteratuur op veilige grijpafstand. “Dat is het leven dat ik wil leiden en zo lang mogelijk wil volhouden. Door die prijs hoef ik me even niet druk te maken of er volgend jaar per se weer een boek moet liggen”, bedenkt hij met Hollandse nuchterheid.

‘Schokken van herkenning, lessen in levenskunst en oprecht leesplezier.’ En: ‘Een boek mét een positief mensbeeld’, zo prees de Librisjury Uit het leven van een hond. De montere toon schenkt het ‘grote en het kleine verdriet’ een weldadige maar nooit melige lichtheid. De ‘humanistische’ roman van amper 156 pagina’s bestrijkt precies 24 uur uit het leven van een hond en zijn baasje. Je kunt niet anders dan gecharmeerd raken door intensive-careverpleger Henk, een alleenstaande, leeshongerige ‘vijftiger met overgewicht’ die nog op zijn scheiding sabbelt. Dat zijn hond Schurk ziek wordt, baart hem zorgen. Maar zijn carpe diem blijft onaangetast.

“Mijn hoofdpersonage is als geen ander in staat het lichte, aardige, lekkere, vrolijke en mooie te detecteren. Daar is hij echt heel goed in”, benadrukt Kollaard. “Het intrigeert me ook: schrijven over doodgewoon geluk. Omdat je het gewoonweg veel minder tegenkomt in de literatuur.”

Als tegenwicht is er steeds dat sterfelijkheids- en eindigheidsbesef, ook al sterk aanwezig in zijn eerste roman Stadium IV, waarin liefde, dood en terminale kanker een rol speelden. “Ik heb nu eenmaal een alert oog voor verval en aftakeling. Daar word ik ook niet droevig van. Integendeel, het besef dat het leven eindig is, montert me juist op. Omdat je zo beter beseft wat het waard is.”

Het beviel niet iedereen dat u als volstrekte outsider ’s Nederlandse grootste literatuurprijs schaakte. Deerde die kritiek u?

Sander Kollaard: “Dat viel wel mee. Het begrip outsider heb ik hier en daar zien passeren, ja, maar dat had meer te maken met mijn relatieve onbekendheid, denk ik, dan met het boek. Hier en daar werd de roman ook wel als kanshebber gezien, als dark horse. Ik dacht sowieso: ik heb één kans op zes. Misschien wel meer. Omdat ik in bepaalde opzichten een afwijkend boek schreef. Ik hield er dus rekening mee dat het kon gebeuren. Maar omdat de kans uiteindelijk toch klein is, was het wel een verrassing.”

‘Weer een man van middelbare leeftijd met een boek over een middelbare man’, verzuchtte het halve boekenvak. Terwijl de Libris in zijn geschiedenis nog maar drie vrouwelijke winnaars had. De meeste waarnemers hadden Manon Uphoff verwacht.

“Tja, de jury zorgde in ieder geval voor een gelijk speelveld. De longlist was fiftyfifty man-vrouw, de shortlist ook en de jury was evenwichtig samengesteld. Wel, dan heb ik er alle vertrouwen in dat ze simpelweg het boek koos dat zij echt het beste vond. Ongeacht het geslacht van de schrijver. Dat mag inhoudelijk ook niet meespelen.

“Los daarvan: het is evident dat er een probleem heerst met seksisme in de Nederlandse literatuur. Er is trouwens in allerlei sectoren een probleem met seksisme. Literatuur is daarop helaas geen uitzondering. Als je kijkt naar de pakweg tweehonderd ingestuurde boeken van het afgelopen jaar, dan is twee derde geschreven door mannen en een derde door vrouwen. Als je ervan uitgaat dat literair talent gelijk is verdeeld over mannen en vrouwen, dan moet die scheve verhouding betekenen dat er getalenteerde vrouwen over het hoofd zijn gezien. Dat is geen mening. Wel een eenvoudig rekensommetje. Is er dan een onvoldoende evenwichtige selectie van wat er aan literair talent voorhanden is? Anders zou je toch meer een fiftyfiftyverhouding zien? Daardoor gaat het niveau van de hele literatuur omlaag. Of is het lager dan het zou kunnen zijn? 

“Alle ophef is natuurlijk wel een teken van een groeiend bewustzijn. Zo bezien moet je er blij mee zijn. Maar het is geen discussie die over de rug van mij, mijn boek of deze jury gevoerd moet worden.”

In de poëzie winnen steeds meer vrouwen literaire prijzen. Er worden steeds meer vrouwelijke auteurs uitgegeven, terwijl er ook groeiende media-aandacht voor is.

“Er is beslist een verandering ten goede aan de gang, denk ik in een optimistische bui. De voorbeelden die je noemt zijn ook bemoedigend. Maar het gaat nog lang niet ver genoeg. Al weet ik ook niet meteen welke maatregelen je zou moeten nemen. Goed is dat uitgeverijen er veel alerter op zijn geworden, ik zie dat ook bij mijn eigen uitgeverij. Het is eerder een kwestie van bewustwording en tijd. En inzet van alle actoren in het boekenvak.”

De scheve genderverhoudingen etaleren een probleem, vervolgt Kollaard. Maar het kan ook op een averechtse manier een rol spelen, merkt hij op. “Ik las ergens dat de drie genomineerde vrouwelijke auteurs over gezin en relaties schrijven en de drie mannelijke niet. Dat klopt helemaal niet. Ik schrijf ook over intieme relaties: over een echtscheiding, over de relatie van Henk met zijn broer... Henk beschouwt zich zelfs als een feminist. Maar dat wordt dan weer niet opgepikt. Alsof dat exclusieve vrouwenthema’s zijn. Die manier van denken ligt juist ten grondslag aan seksisme in de literatuur.

“In mijn verhalenbundel Levensberichten staat een liefdesgeschiedenis waarbij ik bewust elke aanduiding van het geslacht wegliet. Op basis van de tekst viel niet uit te maken of het over een man of een vrouw ging of over twee vrouwen. Op een vriend na heeft niemand dat gemerkt. Dat heeft te maken met een gebrek aan reflectie op de rol die het geslacht speelt. Vaak zijn we er blind voor en krijgen vooroordelen alle ruimte.”

Librislaureaat Sander Kollaard: ‘Dat het leven eindig is, montert me op’
Beeld Michael Campanella

Hoe kijkt u naar dat prijzencircus waarin boeken tegenover elkaar worden afgezet?

“Tamelijk laconiek. De jury gaf bij haar bekendmaking van de longlist zelf al aan dat literatuur zich niet goed leent tot een wedstrijd. De schrijvers snappen dat zelf ook heel goed. Ik begrijp dat ik nu het zondagskind ben. Ik heb geluk gehad met deze jury. Met een andere samenstelling was er wellicht een andere winnaar uit de bus gekomen. Ik probeer dus zo’n onderscheiding naar waarde te schatten. Het is toch vooral een feestje voor de literatuur en voor de boekhandel, die het nu verre van makkelijk heeft.”

Kollaard schrijft ‘alsof hij praat met de lezer, gezellig, haast met een kopje thee erbij’. Het maakte ons ‘sentimenteel en blij’, klonk het ook bij de jury. Valt er te leven met die typeringen?

“Ik wilde een roman schrijven over een doodgewone man met een doodgewoon leven. Om vervolgens binnen dat leven vergezichten te openen én het over andere kwesties te hebben, zoals sterfelijkheid en eenvoudig geluk. Het is geen boek met een groot conflict of probleem. Er is niet eens een plot. Knus, huiselijk en gezellig? Nee, daar heb ik heus geen moeite mee.

“Het boek is niet geschreven vanuit een uitgebreid vooropgezet plan. Ik hou van simpele uitgangspunten: een dag, een man, een zieke hond. Ik had vaak een zinnetje van John Updike in mijn hoofd: ‘To give the mundane its beautiful due.’

Er lijkt weer sprake van een opmars van de hond in de recente Nederlandse literatuur. Je hebt niet enkel Gerbrand Bakker die in zijn Privé-domeindagboek over zijn hond Jasper schreef, maar ook Laura van der Haar met Loslopen of Eva Meijer met Dagpauwoog, waarin een activistische hond voorkomt.

“Kennelijk is er een trend, nu je het zegt. Ik had het zelf nog niet in de gaten. De hond is een dankbaar en charmant onderwerp, zonder meer. Ook als symbool van ongebreidelde levenslust. Een hond heeft altijd zin om te wandelen, om te eten, om geaaid te worden. Hij heeft geen verborgen agenda. Je weet wat hij wil en niet wil. En hij past goed bij mijn hoofdpersonage. Juist daarom vond ik het een tragisch gegeven om die hond ziek te laten worden.”

U hebt zelf een kooikerhond. Vertrekt u vaak van elementen uit uw eigen leven om daar dan een volstrekt andere draai aan te geven?

“Ik ben geen autobiografisch schrijver. Maar ik put wel uit situaties of uit iets wat ik meemaak. Uiteraard bestudeerde ik aandachtig het gedrag van mijn hond Floris. Toch gebeurt het meest interessante tijdens het schrijven zelf. Wanneer ik met mijn vingers boven het toetsenbord ga hangen en in de tekst kan verdwijnen. Dan komen de wendingen, de zinnen die goed lopen. Later begin ik te schrappen, dan wordt het allemaal ambachtelijker.”

U bent van opleiding historicus en begon pas op latere leeftijd te schrijven.

“Ik schreef al langer. Ik verdiende mijn brood met schrijfwerk voor een medische uitgeverij. Maar ik wilde wél meer tijd stoppen in verhalen en eigen werk. Zeker toen ik in Zweden belandde.”

Hoe kwam dat?

“Dat was een hoogst merkwaardige periode. Toen ik mijn huidige vrouw leerde kennen, woonde ze al lang in Nederland. We werden verliefd, kregen een relatie. Maar toen bleek dat ze op het punt stond terug te keren naar Zweden en daar zelfs al een huis had gekocht. Op stel en sprong besloot ik om mee te gaan. Dat was aanpassen, natuurlijk. Ik was lange tijd de vrolijke vrijgezel en zij had al twee kinderen uit een vorig huwelijk. Bovendien raakte ze vrijwel meteen zwanger van mij. Ik bevond me dus opeens in Zweden, op het platteland in plaats van in het drukke Amsterdam, en werd bovendien verantwoordelijk voor de kinderen.”

Van schrijven kwam er dan toch niet veel?

“Er werd van alle kanten aan mij getrokken en dat vrat na een tijdje aan mijn energie en humeur. Ik voelde dat ik me af en toe moest afschermen, minstens één dag in de week. Daarom huurde ik een kantoor in een oud stationsgebouw. A room of one’s own, ja, om het met Virginia Woolf te zeggen. En toen gebeurden er, tot mijn genoegen, interessante of ja, zelfs heerlijke dingen op papier. Ik publiceerde verhalen in tijdschriften als De Gids, Tirade…”

Hoe kwam u bij uitgeverij Van Oorschot terecht, waar u intussen al uw vierde boek uitbracht?

“Door die verhalen kregen ze me in de smiezen. En dat leidde tot mijn debuut Onmiddellijke terugkeer van uw geliefde in 2012. Die eerste keer liep ik bij Van Oorschot met kloppend hart binnen. Een uitgeverij met zo’n traditie! Later vond daar de boekpresentatie plaats. Dat was echt een hoogtepunt in mijn leven. Toen was ik apetrots. Nu ben ik geslaagd, dacht ik. Vanaf nu hoef ik me nergens meer zorgen over te maken.” (lacht)

Het lijkt haast alsof dat moment voor u meer betekende dan die Libris Literatuur Prijs?

“Eerlijk gezegd wel, ja. Qua trots en zelfbewustzijn viel dit moeilijk te overtreffen. En ik weet nog niet wat die Libris allemaal zal veroorzaken, al zijn er nu wel evidente gevolgen. Dat wij met elkaar praten, bijvoorbeeld. En dat er plots meer belangstelling is voor mijn boeken.”

Literatuur moet zich engageren voor complexiteit, zei u al vaker. Maar wat bedoelt u daar precies mee? U noemt dat zelfs een politiek engagement.

“Kijk, in mijn eerste verhalenbundel zat sterk het idee van de beperkingen die we hebben om de wereld rondom ons waar te nemen. Laat staan dat we er een snars van begrijpen. K. Schippers schreef ooit: ‘Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is’. Daar kan ik me helemaal in vinden. Literatuur is een probaat middel tegen de vereenvoudiging. Hoe complex is het om de werkelijkheid te capteren? Oek de Jong doet dat bijvoorbeeld door dikke boeken te schrijven, waarin hij eindeloos rondom een onderwerp cirkelt. Ik pak het weer anders aan.”

Waarom is dat ontrafelen zo belangrijk?

“Als tegenwicht tegen die tsunami van leugens, simplificaties, fake news en zwart-witdenken die ons tegenwoordig omgeeft. En die automatisch tot polarisering leidt. Complexiteit en het zoeken naar twijfel, nuance en ambiguïteit in de literatuur is zo bijna automatisch een engagement. Ik heb totaal geen ideologische of politieke boodschap, maar het contrast ontstaat vanzelf. Ik ben beïnvloed door wat Milan Kundera daarover schreef in zijn prachtige essay De kunst van de roman. Vragen zijn belangrijk, antwoorden niet.”

Het valt me op dat in uw verhalen meer experiment schuilt, terwijl uw romans toegankelijker zijn.

“Die experimenteerdrift zit inderdaad sterker in de verhalen dan in de romans. Verhalen zijn een vrijere vorm, je kunt met driestere ideeën beginnen. Als je halverwege een roman je concept helemaal overboord moet gooien, is dat doodzonde. Bij een verhaal speelt dat minder. Ik ben sterk geïnteresseerd in literatuur waarin met de vorm wordt gegoocheld. Ik las de laatste tijd veel auteurs die daar verfrissend aan de slag mee gingen: Ali Smith, Rachel Cusk, Nobelprijswinnares Olga Tokarczuk, Esther Kinsky… In het najaar kom ik trouwens met een verhaal waarin ik daarin weer een stapje verder ga.”

Librislaureaat Sander Kollaard: ‘Dat het leven eindig is, montert me op’
Beeld Michael Campanella

Het thema van die sterfelijkheid duikt voortdurend bij u op, hier via de zieke hond Schurk en via het beroep van Henk, ic-verpleegkundige. Het staat al in het motto, geplukt uit Genesis: ‘Stof ben je, tot stof keer je terug’. Maar dat eindigheidsbesef is nergens deprimerend. Het biedt ook levenslust, suggereert u?

“Dat is voor mij geen paradox, nee. Zoals ik al zei, ik monter op van de gedachte dat er ooit een eind aan komt. Alles wat goed is in ons leven danken we aan onze sterfelijkheid. Ik schreef ook al over kanker en ziekte in mijn eerste roman Stadium IV. En oké, dat zijn geen vrolijke onderwerpen, maar ze zijn voor een schrijver wel aantrekkelijk. Sterfelijkheid, ziekte, verval, de biologische grond van alles, ‘we zijn maar spul’, dat zit heel nadrukkelijk in Uit het leven van een hond. Waar het vandaan komt? Geen idee. Door nooit blind te blijven voor de eindigheid, merk je sneller wat er in het leven wél te vieren valt. Dat is Henks levenshouding. Hij is prima in staat het lichte, aardige, lekkere, vrolijke en mooie te detecteren, daar is hij heel goed in. Veel lezers ervaren dat als bemoedigend, optimistisch en liefdevol.

“Henk is een man zonder cynisme of sarcasme. Er zit geen gif in. Al heeft hij moeite met zijn eigen rol in het leven, en is er die verwrongen relatie met zijn broer Freek. Ja, hij is soms eventjes haatdragend en ook licht ontvlambaar bij vrouwen, zeker als hij wat gedronken heeft. Hij is helemaal geen perfecte kerel, hoor. Maar er steekt weinig kwaad in.”

Klefheid en kneuterigheid vermijden bij zo’n modaal personage, hoe doet u dat? Want voor u het weet verzeilt u in een ander segment van de literatuur.

“Ik was me bewust van het drijfzand waarop ik me soms begaf. Een gewone man, alledaagsheid, geen grote problemen… Het is voortdurend de balans bewaken.

“Mijn literatuur is persoonlijk maar nooit particulier. De lezer mag geen voyeur worden. Welke grap is wel en niet leuk? Hoe laveer je tussen sentimenteel en verdrietig? Tussen ernst en bombast? En kun je wel fatsoenlijk over geluk schrijven? Het eerste antwoord is ‘nee’: het wordt snel kitsch of een soort streekroman. Toch zijn er schrijvers van onverdachten huize die over geluk fraaie dingen hebben neergezet. Virginia Woolf schreef een mooi essay over een wandeling door Londen. Robert Walser schreef over een markt in Berlijn en in de herinneringen van Konstantin Paustovski schuilt ook vaak een geluksgevoel. Het kan dus wel, goed schrijven over alledaags geluk.”

Kollaard mag dan wel al veertien jaar in Zweden wonen, hij volgt Nederland nog op de voet. Hij is er ook aan verknocht, bekent hij. Toch is zijn kijk erop langzaam gekanteld. “Voor de lockdown kwam ik er heel geregeld. Mijn ouders leven nog, ik heb er veel vrienden en ik leerde in de literaire wereld veel nieuwe mensen kennen. Toch is het dubbel. Enerzijds nam van een afstand de waardering voor Nederland toe. Als er bijvoorbeeld ook maar één Zweed het waagt iets lelijks te zeggen over Nederland, dan raak ik onmiddellijk gepikeerd. Ik spring in de verdediging.

“Maar anderzijds krijg ik een shock als ik zie hoe razendsnel Nederland wordt volgebouwd en volgeplempt. En hoe krankzinnig druk het er is geworden. Loop maar eens in station Amsterdam of Utrecht-Centraal! Daar kijk ik mijn ogen uit. En Nederlanders zijn opgewonden standjes. Ze maken heel veel drukte om kleine dingen. Over een voetbalprogramma, over een demonstratie op het Malieveld, noem maar op, elke dag is er weer een veenbrandje. Daar komt geen eind aan.”

Maken Zweden zich dan minder druk? Voelt het leven er veel relaxter aan?

“Het is hier een stuk kalmer. Ik woon op anderhalf uur van Stockholm. Het is extreem rustig. Als ik naar buiten kijk, zie ik alleen maar groen, velden en bossen. Dat is natuurlijk een enorm contrast. Maar ach, Zweden maken zich ook druk over van alles en nog wat. Misschien alleen wat ingetogener. Dus het is ergens ook optisch bedrog, omdat ik hier geïsoleerd woon.” (grinnikt)

Opvallend hoe u in uw eerdere roman Stadium IV uw twee personages een reis naar Zweden laat maken, een terugkeer naar dat zomerlandschap waarin ze verliefd werden. Voelde u zich hier snel thuis?

“Het heeft flink tijd gekost, dat geef ik grif toe. Het gebied waar wij wonen heeft niet de charme van Frankrijk, of sommige delen van Engeland en Italië. Het duurt even voor je waardeert wat er te zien valt. Stadium IV speelt zich grotendeels af op Öland, een eiland voor de oostkust, en dat heeft wel die bijzondere natuur. Ik ben er een keer of vijf op vakantie geweest. Daar wilde ik over schrijven, dat maakte een diepe indruk.”

Zweden heeft de reputatie van een Scandinavische welvaartsheilstaat. Is het land nu niet van zijn voetstuk gevallen door die eigengereide coronapolitiek die volledig door de feiten is ingehaald?

“Uw vraag klinkt wel erg stellig over onze aanpak. Maar ik vind het lastig om nu te oordelen. Omdat het daar gewoonweg nog te vroeg voor is. Corona is nog volop in ontwikkeling, we zijn er nog lang niet vanaf. Meer in het algemeen valt er veel te waarderen. Zweden als welvaartsstaat is vooral in de naoorlogse sociaaldemocratie tot ferme ontwikkeling gekomen. De laatste jaren hadden we een liberale premier, nu zit er weer een sociaaldemocraat maar met veel liberalere trekjes. Maar qua collectieve inspanningen hebben Zweden heel veel geïnvesteerd in de opvoeding van kinderen en het vrijmaken van vrouwen voor de arbeidsmarkt. Er is ook veel geld gepompt in ouderschapsverlof. Verrassend genoeg is er dan bijvoorbeeld geen werkloosheidswet, daar moet je jezelf voor verzekeren. Maar voorts is het natuurlijk een heel goed georganiseerd land, zoals je merkt aan de belastingdienst. In Nederland heb ik daar andere ervaringen mee, kan ik u vertellen.”

Maar toch, wat met het failliet van die specifieke Zweedse corona-aanpak die ook de gezondheidszorg een deuk toebrengt? En die Zweden zelfs isoleert en de economische relance moeilijker maakt?

“Ik herhaal: we moeten afwachten voor we een definitief oordeel kunnen vellen. Wat ik wel waardeer, is dat hier veel nadruk is gelegd op de burgerzin. Er is relatief weinig van bovenaf opgelegd, ook al omdat van begin af aan duidelijk was dat het lang ging duren. En dan houd je strenge maatregelen gewoon niet vol. Er werd dus veel op dringend advies gedaan, niet op dwang. Dat kan hier omdat er een draagvlak voor is. Ik vond dat een valide redenering. Burgerzin is geen loos begrip in Zweden. Op het platteland is die er in elk geval nog. Mensen houden afstand, in winkels zijn voorzieningen getroffen, de bejaarde buren worden geholpen met de boodschappen…”

Maar wankelt die Zweedse voorbeeldfunctie nu toch niet?

“Zweden zal die voorbeeldfunctie graag willen behouden. Het was een vorm van soft power en dat telt voor een relatief klein land. Het is ook lange tijd gelukt om een positief beeld te schetsen, zeker in de jaren van Olof Palme (Zweeds premier die in 1986 werd vermoord, red.)… Maar volgens mij is die rol al een tijdje niet meer zo sterk. Na Palme werd ook (politica) Anna Lindh vermoord. We hebben dat MeToo-schandaal in de Zweedse Nobelprijsacademie gehad en zo was er wel meer. Dus een lichtend baken? Veel Zweden zullen daar hun schouders over ophalen.”

Librislaureaat Sander Kollaard: ‘Dat het leven eindig is, montert me op’
Beeld RV

Voelt u soms de aandrang om terug te keren naar Nederland?

“Nee, hoor. Voor zover we plannen hebben, blijven we hier. Mijn vrouw is historicus aan de universiteit in Uppsala. En ik werk waar ik wil, dat is meestal thuis. Als ik buiten mijn raam kijk (draait zijn hoofd en wijst naar buiten), dan zie ik daar verderop een oude pastorie, en even verderop een heuvel met een kerk en een kerkhof. Als ik hier sterf, mogen ze me in een oud laken wikkelen en hup, naar boven met de kruiwagen. Het graf in. Daar heb ik volkomen vrede mee.”

En jawel, daar is die sterfelijkheid weer.

“Altijd, hè. (lacht) Veel mensen vinden het een deprimerend onderwerp, maar ik kikker er steeds van op. Ach, misschien heb ik wel de Gerard­-Reveblik. Die wist van elk achtertuintje waar enige armzalige autobanden lagen te verschrompelen een vanitastafereel te maken. Ik zie overal die vergankelijkheid. En ik kan ze met de jaren steeds beter naar waarde schatten.”

Sander Kollaard, Uit het leven van een hond, Van Oorschot, 156 p., 20 euro.