Omgewaaide bomen in een beukenbos in Duitsland.
Rosa-Maria Rinkl/Wikimedia Commons/CC BY-SA 4.0

Hete zomers, natte winters, vooral de beuk is steeds de pineut

Het is al lang erg droog en zeker met de hittegolf zijn er heel wat bomen die nu al bladeren verliezen. Dat heet droogtestress en het is een verdedigingsmechanisme van de bomen tegen de droogte. Door de opwarming van de aarde komen droge zomers en hittegolven echter steeds meer voor en voor sommige soorten kan dat teveel worden. Dat leidt tot verschuivingen in de samenstelling van onze bossen: vooral de majestueuze beuken blijken de verliezers te zijn. 

Door de opwarming van de aarde zullen de versnipperde natuurgebieden en 'wilde' bossen in ons land minder of zelfs niet meer geschikt zijn voor sommige soorten terwijl andere, nieuwe soorten zich er zouden kunnen vestigen. Door de versnippering en het feit dat de natuurgebieden niet of slecht met elkaar verbonden zijn, wordt het echter heel moeilijk tot onmogelijk voor nieuwe soorten om zich spontaan te vestigen in gebieden die door het verdwijnen van andere soorten vrijgekomen zijn. 

Niet alle soorten zijn immers even gevoelig voor de gevolgen van de klimaatverandering, sommige bomen en wilde bosplanten kunnen beter tegen droogte en hitte dan andere.

Eén soort die het slecht getroffen heeft met de klimaatverandering is de beuk. Beuken hebben een dunne schors, waardoor ze in de volle zon last kunnen krijgen van zonnebrand. Dat maakt dat hun sapstroom vermindert en daardoor kunnen ze sterven. 

Ook hebben ze een oppervlakkig wortelstelsel dat niet erg diep gaat en daardoor zijn ze erg gevoelig voor droogte. Droogtestress leidt tot bladverlies en maakt de bomen minder vitaal. Bij beuken heeft men bovendien vastgesteld dat ze in het jaar dat volgt op een droog jaar nog steeds gemiddeld meer bladeren verloren. Vooral voor jonge boompjes kan dat fataal zijn.

De klimaatverandering leidt eveneens tot nattere winters en ook dat is niet goed voor de beuk. Meer water in de grond leidt tot instabiliteit en met hun oppervlakkige wortels zijn ze daardoor gevoeliger voor stormen en waaien ze vaker om. 

Ook de (niet inheemse) fijnspar is zeer gevoelig voor hitte, droogte en stormen, maar die komt in Vlaanderen veel minder voor. De (eveneens niet inheemse) douglasspar doet het dan veel beter en heeft nauwelijks last van hitte of droogte. De inheemse grove den en de niet inheemse zwarte den hebben weinig last van hitte en droogte. 

Bij de loofbomen is de wintereik met zijn diepe wortelsysteem redelijk goed bestand tegen hitte en droogte, de zomereik minder, vooral op droge gronden. 

Niet alleen de bomen in bossen worden beïnvloed door de opwarming van de aarde, ook andere bosplanten. In Nederland heeft men in de vorige eeuw daar onderzoek naar gedaan in drie periodes: van 1902 tot 1949, van 1975 tot 1984 en in de laatste decennia van de eeuw.

Opvallend daarbij is dat in de eerste twee periodes er verschuivingen werden vastgesteld bij zowel planten die warmte verkiezen als bij planten die het liever kouder hebben. In de laatste decennia van de vorige eeuw ziet men daarentegen dat enkel het aantal warmteminnende soorten toeneemt, wat gezien wordt als een snelle reactie op de opwarming van de aarde.  

Een naaldbos in Zweden.
Leonhard Lenz/Wikimedia Commons/CC BY-SA 4.0

Vroeger uitlopen

Hogere temperaturen op het einde van de winter en in het begin van de lente maken dat de bomen vroeger beginnen uit te lopen - nieuwe takken maken en in blad komen. In de jaren 90 werd al gemeld dat in het Verenigd Koninkrijk eiken gemiddeld drie weken vroeger begonnen uit te lopen dan in de jaren 50 en sindsdien werden daar alleen nog meer en sterkere bewijzen voor gevonden. 

Dat lijkt gunstig voor de bomen, ze krijgen zo immers een langere groeiperiode, maar het vergroot ook het risico op schade door late lentevorst. Vreemd genoeg leidt een stijging van de gemiddelde temperaturen niet tot een vermindering van het risico op late lentevorst. Die blijkt onvoorspelbaar en er zijn geen aanwijzingen dat de datum van de laatste lentevorst nu vroeger in het jaar valt. 

Doordat de bomen echter wel vroeger uitlopen, en die trend zich waarschijnlijk zal doorzetten, wordt het risico op schade door late lentevorst dus groter. 

Ook kan het vroeger uitlopen van de bomen de relaties met andere organismen verstoren. Zo zijn koolmezen voor een deel afhankelijk van rupsen op eikenbladeren voor het grootbrengen van hun jongen en het vroeger in blad komen van de eiken kan de timing daarvan verstoren: de rupsen doen zich al tegoed aan de jonge eikenblaadjes terwijl de mezenjongen nog niet uit het ei zijn gekomen. 

Daarnaast verminderen de bladeren ook de hoeveelheid licht die in de vroege lente op de bodem van het bos valt. Mogelijk heeft dat bijgedragen aan de achteruitgang van een aantal typische bosplanten die onder de bomen groeien en die afhankelijk zijn van dat zonlicht vroeg in het seizoen. 

Beuken in het Zoniënwoud.
Donar Reiskoffer/Wikimedia Commons/CC BY-SA 3.0

Branden en stormen

Naast een directe invloed op sommige soorten bomen en andere bosplanten, heeft de opwarming van de aarde ook een impact op een aantal factoren die heel het ecosysteem van het bos kunnen treffen: branden, stormen en valwinden en ziektes en plagen. 

Warmere en drogere zomers vergroten het risico op bosbranden maar het is nog niet duidelijk wat dat voor de Vlaamse bossen betekent. De enorme versnippering van onze natuurgebieden en bossen is nadelig in zowat alle opzichten maar hier is ze een voordeel: ze verhindert immers het ontstaan van echt grote bosbranden zoals we die kennen uit andere landen. 

Er wordt voorspeld dat de klimaatverandering zal leiden tot meer winterstormen met hogere windsnelheden en in Europa is al een duidelijke toename te zien van windschade in bossen gedurende de laatste 60 jaar. In Vlaanderen blijkt dat tot nog toe mee te vallen en het is moeilijk te voorspellen hoe dat zal evolueren. 

Wat wel vaststaat is dat bossen met wintergroene naaldbomen gevoeliger zijn voor windschade en dan vooral bossen met fijnspar en douglasspar. Daarnaast zijn ook bossen die uitsluitend uit beuken, berken of populieren bestaan gevoeliger. 

Ook is het zo dat de klimaatverandering het risico op windschade vergroot, zelfs als de stormen niet meer frequent en krachtiger zouden worden. Er wordt immers voorspeld dat de winters natter zullen worden wat zal leiden tot lange periodes waarin het grondwaterpeil in de bossen erg hoog zal staan. En een hoog grondwaterpeil vermindert de stabiliteit van de bomen zodat ze meer kans lopen om te vallen door een storm of valwind. 

Tot slot vergroot ook het vroeger uitlopen van de bomen en het langere groeiseizoen het risico op stormschade. Bomen die in blad staan, vangen immers meer wind dan bomen met kale takken. 

Een eikenprachtkever (Agrilus biguttatus) in het zuiden van Frankrijk.
Siga/Wikimedia Commons/CC BY-SA 3.0

Insecten en schimmels

Meer omgewaaide bomen en afgerukte takken zorgen voor meer plaatsen waar een aantal kevers die een plaag kunnen vormen voor bomen, hun eitjes kunnen leggen. En dat brengt ons bij een laatste factor: het voorkomen van plaaginsecten en schimmelinfecties. 

Er zijn weinig aanwijzingen dat de klimaatverandering daar een rechtstreekse invloed op heeft, maar uit het buitenland is wel bekend dat sommige pestsoorten hun verspreidingsgebied naar het noorden hebben kunnen uitbreiden door de hogere minimumtemperaturen in de winter.

Ook in Europa zijn de afgelopen jaren heel wat niet inheemse plantenziekten en schadelijke insecten onbedoeld ingevoerd door de handel in planten en plantaardige producten. Een aantal daarvan hebben zich hier met succes kunnen vestigen, vaak uit warmere streken, en mogelijk kunnen ook zij hun verspreidingsgebied uitbreiden. 

Daarnaast wordt verwacht dat inheemse plaaginsecten zullen kunnen profiteren van de opwarming en dat vooral bladluizen, bastkevers, bladwespen, snuitkevers en vlinders waarvan de rupsen in hout leven, meer zullen voorkomen en meer schade zullen aanrichten. Het gaat dan onder meer om de grote dennensnuitkever, de dennenscheerder, de eikenprachtkever en de eikenprocessierups. 

Bovendien zijn bomen die lijden onder droogtestress hoe dan ook al verzwakt en daardoor gevoeliger voor aantasting door insecten. Meer en zwaardere stormen leiden dan weer tot meer verwondingen aan bomen door bijvoorbeeld afgerukte takken, en die open wonden vormen een toegangspoort voor schimmelinfecties. 

Al bij al ziet het er dus niet al te best uit voor een aantal inheemse boomsoorten en sommige ecosystemen, zoals bijvoorbeeld het systeem dat gevormd wordt door een oud beukenbos zoals het Zoniënwoud. Een oplossing zou kunnen zijn de kwetsbare bomen te vervangen door andere, zuiderse soorten die meer aan de hitte en de droogte aangepast zijn, maar dat zou dan meteen het einde betekenen van die specifieke, inheemse ecosystemen. Het valt te hopen dat de inheemse wilde soorten genoeg genetische variatie hebben zodat bepaalde individuen beter bestand zijn tegen hitte en droogte. Die zouden dan gebruikt kunnen worden als vervanging voor hun meer kwetsbare soortgenoten om zo de inheemse ecosystemen in stand te houden. 

Bronnen: interview Koen Es (Plantentuin Meise) op Radio 1,  Bert Maes en Carmen Hiddes, Inheemse boom- en struiksoorten en klimaatveranderingen (ivn natuureducatie), Beatrijs Van der Aa et al., Effecten van klimaatverandering op bos en natuur (Instituut Natuur- en Bosonderzoek INBO). 

Schade door zonnebrand aan een beuk in Nederland.
Rasbak/Wikimedia Commons/CC BY-SA 3.0

Meest gelezen