Direct naar artikelinhoud
Achtergrond

‘Het zijn megavirusfabrieken’: wie zijn de superverspreiders?

‘Het zijn megavirusfabrieken’: wie zijn de superverspreiders?
Beeld AP

Sommige besmette personen hebben niet een paar honderd maar miljarden coronaviruspartikels in hun luchtwegen. Soms worden zij ‘superverspreiders’, die zowat 80 procent van de besmettingen veroorzaken. ‘Hen isoleren legt de epidemie stil. Maar dat is ingewikkelder dan het lijkt’, zien virologen.

Met zijn 120 nanometer breedte is het minuscuul, maar een Sars-CoV-2-deeltje reist overal heen en kan zelfs via slechts één individu tientallen anderen besmetten. Daarom waarschuwen virologen voor bijeenkomsten met veel volk in besloten ruimtes waar misschien wel ‘superverspreiders’ vertoeven: mensen die zich vaak niet ziek voelen maar wel ‘mega-virusfabrieken’ zijn die in een mum veel anderen besmetten.

Het nieuwste wetenschappelijke onderzoek bevestigt dat slechts zo’n 10 tot 20 procent van de besmette mensen verantwoordelijk is voor ongeveer 80 procent van de coronabesmettingen. “Bij andere infectieziektes is die verspreiding gelijkmatiger”, stelt arts en statisticus Joshua Schiffer van het Fred Hutchinson Cancer Research Center in Seattle in The New York Times.

Onderzoekers vermoeden een verband met de erg hoge  ‘virale ladingen’, de hoeveelheid viruspartikels, van sommigen. “Gemiddeld kan die bij sommigen tienduizend keer hoger kan liggen dan bij anderen”, zegt viroloog Marc Van Ranst (KU Leuven). “Het valt op dat er extreme uitschieters bijzitten.”

Ook in vakblad Journal of Clinical Virology stellen Amerikaanse virologen dat “een aanzienlijk aantal coronapatiënten een extreem hoge virale lading heeft in de luchtwegen”. Professor medische microbiologie Jerina Boelens (UZ Gent), viroloog Steven Van Gucht (Sciensano) en klinisch bioloog Marjan Van Esbroeck (Instituut voor Tropische Geneeskunde) bevestigen.

“Er zijn mensen die enkele honderden viruspartikels in hun luchtwegen hebben terwijl het er bij anderen miljarden zijn. De verschillen zijn enorm”, vat Van Gucht samen. “Ook bij andere infectieziektes kan dat, al meen ik dat we nu soms virale ladingen zien die we nooit eerder zagen. Logisch, want tegen dit virus was er nog helemaal geen immuniteit onder de bevolking. Idealiter vinden we de meesten met zulke hoge ladingen en kunnen we hen afdoend isoleren.”

Verschillende wiskundige modellen tonen hoe doeltreffend dat zou zijn. “Mochten we een aanzienlijk aantal van de superverspreiders tegenhouden, dan verdampt de epidemie. De meerderheid die geen superverspreiders zijn, steken te weinig anderen aan om ze gaande te houden”, zegt biostatisticus Geert Molenberghs (UHasselt/KULeuven).

“Er is dan ook een trend om de maat voor de virale lading van een patiënt te rapporteren”,  zegt Van Esbroeck.

Toch is een (pre-corona) wereld, waarin enkel nog die minderheid die erg veel virus produceert zich tijdelijk aan strikte regels moet houden, veraf.

Zo bestaat er geen eenduidig verband tussen een hoge virale lading hebben en een superverspreider zijn. “Er wordt gespeculeerd over de vraag of mensen met een hoge virale lading de zogenaamde superverspreiders zijn”, zegt Boelens. “Daar lijkt het globaal wel op, maar zijn nog geen harde data over.”

Of iemand met erg veel virus een superverspreider wordt, hangt namelijk niet alleen af van een hoge viruslading maar vooral ook van zijn of haar gedrag. 

“Iemand die veel virus in zich heeft maar de sociale contacten strikt bepekt houdt, mensen vooral buiten en op afstand ziet, kan minder besmetting veroorzaken dan iemand met een gemiddelde virale lading die de hele tijd naar feestjes gaat en daar veel zingt of luid spreekt”, zegt Van Esbroeck. “Enkel naar die virale lading kijken, zou mensen kunnen stigmatiseren en is dus geen al te best idee.”

Stembanden

Er kunnen ook fysieke kenmerken meespelen die bepalen of ‘een mega-virusfabriek’ ook een superverspreider wordt. “Iemand die veel aerosolen (kleine partikels in de lucht, BDB) produceert, zal dat virus efficiënt verspreiden, maar niet iedereen verspreidt veel aerosolen”, zegt microbioloog Herman Goossens (UAntwerpen). “Dat hangt onder andere af van de trillingen van de stembanden.” 

Wie een gemiddelde virale lading heeft maar veel aerosolen verspreidt en veel mensen ziet, kan met andere woorden ook een ‘soort’ superverspreider zijn.

Want een superverspreider precies is, is niet duidelijk. “Iemand die veel anderen besmet, zo luidt de definitie”, zegt Van Esbroeck. “Dat is erg vaag omdat het ook draait om gedrag en context. Wij hebben dus geen meetbare grens vanaf wanneer een virale lading ‘riskant’ is.”

Stembanden
Beeld Meneer Heirman / VRIJDAG!

Die virale lading op zich inschatten is daarenboven ingewikkelder dan het lijkt. Ze is namelijk heel afhankelijk van het moment. “Een test die de virale lading nagaat, kan op verschillende momenten erg uiteenlopende resultaten geven”, zegt Goossens. “Zo weten we dat mensen het meeste virus produceren net voor ze symptomen krijgen. Daarna zakt dat snel. Dus iemand die erg hoge waarden heeft, kan die enkele dagen later al niet meer hebben.”

Uit de berekeningen van Schiffer blijkt dat de meest riskante periode erg kort zou kunnen zijn: één à twee dagen in de week nadat iemand is besmet, piekt de virale lading bij sommigen naar die erg hoge hoogten. Het moet dus al lukken dat iemand net dan een test ondergaat, want doorgaans krijg je pas daarna symptomen - als je ze al krijgt.

Ook kan de kwaliteit van de staalafname het resultaat beïnvloeden. Een keel- en neuswisser altijd op dezelfde manier afnemen is veel moeilijker dan met bloedstalen werken. “Er kan ook iets blokkeren, en de ene wisser wordt al iets dieper afgenomen dan de andere”, zegt Van Esbroeck.

Verder zijn zeker niet alle labo’s in staat om uit de testresultaten ook de hoeveelheid viruspartikels af te leiden. Het draait er nu vaak nog om te achterhalen of iemand al dan niet besmet is. Hoeveel virale lading er is, vergt bijkomende experimenten die niet in elk labo gebeuren. Een ruw idee geven, kan meestal wel.

“De labo’s die kunnen, geven erg hoge virale ladingen wel mee met de huisarts, want het gaat dan om mensen die zich echt best zeer strikt aan de regels houden en die strenger worden opgevolgd”, zegt Van Gucht. “Maar zeker niet ieder labo kan ook de hoeveelheid virusdeeltjes te meten.” 

Maar zelfs al deden alle labo’s dat wel, dan zou dat nog niet volstaan. Een groot probleem is namelijk dat velen zich pas ziek voelen na die piek aan virusdeeltjes, als ze zich überhaupt ziek voelen, én dat er geen verband bestaat tussen hoeveel virusdeeltjes je produceert en hoe ziek je je voelt. De eerste Belg besmet met corona, Philip Soubry, was daar een voorbeeld van: hoge virale lading, maar geen symptomen.

“Concreet wil dat alles zeggen dat als we de potentiële superverspreiders willen vinden, we zeer regelmatig en herhaaldelijk zoveel mogelijk mensen moeten testen, zeker ook mensen zonder symptomen”, zegt Van Gucht. “Pas dan vind je voldoende potentiële superverspreiders.”

Zwangerschapstest

Momenteel is het echter nog maar de vraag of we in de winter zo’n zeventig- à tachtigduizend mensen mét symptomen zullen kunnen testen, laat staan dat we veel grotere groepen - onder wie ook veel Belgen zonder symptomen - herhaaldelijk zouden kunnen testen.

“Eigenlijk is dat enkel mogelijk met een makkelijke en goedkope zelftest, een beetje zoals een zwangerschapstest”, zegt Van Gucht. “Alleen dan kun je voldoende mensen voldoende goed opvolgen om de potentiële superverspreiders te detecteren. Er zijn nu wel sneltests, maar ze zijn te duur.”

Molenberghs wijst er verder nog op dat er naast de superverspreiders wellicht nog een tweede grote ‘epidemie-motor’ is. 

“Nieuw onderzoek toont dat sommigen erg ontvankelijk zijn voor het virus, anderen veel minder”, zegt hij. “Zo ken ik iemand die op de acht uur durende vergadering was bij Biogen in Cambridge, Massachusetts, waar een superverspreider de helft van de mensen besmette. Maar mijn collega zat naast hem en raakte niet besmet. Superverspreiders hebben dus niet bij iedereen hetzelfde effect. We zouden zowel hen als degenen die het meest vatbaar zijn voor het virus moeten vinden en voorkomen dat zij elkaar ontmoeten op het verkeerde moment, tijdens die luttele dagen van de viruspiek, en op de verkeerde plek, namelijk waar veel volk is.”

Vooralsnog blijft het een wensdroom. 

“Het enige waar we grip op hebben, is die verkeerde plek”, zegt Molenberghs. “Vandaar dat we allemaal moeten blijven vermijden om met velen samen te komen.”