“Ik kon het niet in de kamer van mijn man en mij, dat vond ik erover”

Een minnares. Op zich is het een mooi woord. Elkaar beminnen. In het geheim. Maar het heeft een bijklank gekregen. Daarom doet een minnares twee weken lang hier haar verhaal, anoniem. “Noem mij maar ‘de buitenvrouw’, het Surinaamse woord voor minnares. Drie jaar lang was ik de buitenvrouw van een heerlijke man. Dit is deel 7 van 8.

Ik kweelde in de auto als een bakvis mee met Macy Gray. “I try to say goodbye and I choke / try to walk away and I stumble / though I try to hide it, it’s clear / my world crumbles when you are not here.” Ik reed soms rond in de stad, om appartementen te bekijken. Wat als ik alleen zou gaan wonen? Ik zou nooit kunnen kiezen. Ik wou mijn minnaar niet kwijt, maar mijn man en ik, wij waren verbonden voor het leven. Dóór het leven. Onze kinderen, ons huwelijk, onze vrienden, onze moeilijke periodes. De dood van mijn vader, waarbij mijn man zo goed voor me had gezorgd. De zelfdoding van een vriend, waarbij we bij elkaar zoveel troost vonden. De kleine en grote gelukjes. En de kleine en grote ongelukjes. We waren vergroeid. Als je vijftien jaar alles met elkaar deelt, dan is er een diepe, innige band. Ik werd vaak gek van mezelf. De maanden gingen voorbij. De jaren zelfs.

Mijn leven was gebaseerd op zo veel mogelijk uurtjes met Tom bijeensprokkelen. Toms grote frustratie was dat ik niet kon blijven slapen. Dat ik altijd weg moest. Een keer moest mijn man twee dagen naar Stockholm voor het werk. Ik had Tom bij me thuis uitgenodigd. De kinderen lagen al in bed. Ik had in de logeerkamer een donsdeken op de vloer gelegd, met daarrond allerlei kaarsjes. We hebben toen gevreeën terwijl de kinderen sliepen. Ik kon het niet in de kamer van mijn man en mij, dat vond ik erover.

Tom en ik vielen samen in slaap, het was heerlijk om in zijn armen weg te dromen. ’s Ochtends, aan de ontbijttafel, was het heel vreemd. Hij, ik en mijn twee zonen. Mijn zonen waren nog te klein om door te hebben wat er zich afspeelde. Een van hen gaf hem een knuffelbeer. Tom kon er goed mee om. Ravotte zelfs met hen. Maar je voelde dat er iets wrong. Met hem in mijn huis, dat was niet juist. Dit was het huis van mijn man en mij. Een huis vol herinneringen, foto’s van gezinsgeluk. Tom hoorde daar niet. We hebben het nooit meer opnieuw gedaan. We zochten andere plekjes. Desnoods in een kijkhut om vogels te spotten.

En toen gebeurde het onvermijdelijke. Op een zaterdagochtend werd ik alleen wakker. Mijn telefoon lag niet op mijn nachtkastje, maar in de badkamer. Mijn man was weg. Hij had in mijn telefoon gekeken. En ik had niet alles gewist. Doordat we al jaren bezig waren, werd ik nonchalanter. Hoe kon ik nu zo dom zijn? Ik belde mijn man, hij nam niet op. Ik sms’te dat hij naar huis moest komen. Geen antwoord. Paniek. Ik sms’te naar Tom. “Hij weet het. Hij is nu weg.” Tom belde direct, maar ik wou de telefoon niet opnemen. Ik dacht alleen maar: “Waar ben ik mee bezig geweest en wat heb ik op het spel gezet?”

Drie uur later kwam mijn man thuis. Hij zei niets. Doodse stilte. Ik zei ook niets. Wat kon ik zeggen? De sms’jes lieten weinig aan de verbeelding over. Ik kon het niet ontkennen. “Ik ga weg”, zei hij. Hij liet me achter met de kinderen. De langste zondag uit mijn leven. En maandag. En dinsdag. Op woensdag kwam hij terug.

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

Beste van Plus

Lees meer

Meest Gelezen