Direct naar artikelinhoud
Interview

Fotograaf Anton Corbijn: ‘Ik heb geen talent voor luchtigheid’

Anton Corbijn: ‘Ik heb slechte ogen, maar fotografeer toch zonder bril. Ik vind het mooier om alles een beetje vaag te zien. Pas achteraf zie ik de details.’Beeld Stephan Vanfleteren

Ooit was Anton Corbijn (65) het verlegen jongetje alleen in zijn kamer. Tot hij The Beatles en consorten ontdekte, naar het bruisende Londen trok en een van ‘s werelds grootste fotografen werd. In zijn nieuwe boek en expo MOØDe toont hij zich van zijn meest modieuze kant. ‘Mysterie is vaak het belangrijkste ingrediënt in mijn werk.’

“Het is toch altijd weer zoeken, elke shoot opnieuw. Ik ben soms jaloers op fotografen die een vaste werkmethode ­hebben gevonden. Dat is mij nog steeds niet gelukt.”

Aan het woord is Anton Corbijn, al veertig jaar lang een van de meest gelauwerde fotografen van de Lage Landen. We zitten in zijn studio in Den Haag. Aan de muur hangt een Zweedse versie van de poster van Control, zijn filmdebuut dat onder andere in Cannes in de prijzen viel. Op zijn bureau ligt zijn laatste worp, Spirits in the Forest, een net afgewerkte documentaire over de laatste tournee van Depeche Mode, de Britse band waarmee Corbijn al 35 jaar samenwerkt als fotograaf, regisseur, grafisch designer en artdirector. Op de tafel voor ons staat een laptop met de drukproef van Corbijns nieuwe boek: MOØDe, dat hoort bij een ambitieuze expo die volgende week in Knokke in wereldpremière gaat. Maar als u dacht dat roem, geld of onderscheidingen het werk makkelijker maken: niet dus.

BIO * geboren op 20 mei 1955 in het Nederlandse Strijen, als zoon van een dominee * begon zijn carrière als muziek­fotograaf in 1972 bij het Nederlandse magazine OOR * verhuisde in 1979 naar Londen, zijn favoriete bands achterna * regisseerde videoclips voor onder anderen * Nirvana, U2, Depeche Mode, Metallica, Joy Division, Coldplay en Arcade Fire * bracht in 2007 zijn eerste langspeelfilm, Control, uit. Daarna volgden nog The American (met George Clooney), A Most Wanted Man en Life * verhuisde na de opnames van Control terug naar Nederland, wegens financiële kater * trekt straks naar Amsterdam met zijn vriendin Nimi

“Het is allemaal min of meer per ongeluk zo gelopen. Met vallen en opstaan. Daarom vind ik het lastig om te praten over mijn stijl of mijn visie, alsof alles heel beredeneerd is ontstaan. Zo voelt het voor mij niet aan”, zegt hij zacht, ­aarzelend. “Het is elke keer opnieuw weer iets ter plekke verzinnen. Je maakt iets, en de dag erna denk je: ik had het helemaal anders moeten doen.” Stilte. “Als je naar het werk van iemand als Richard Avedon (Amerikaans mode- en portretfotograaf, 1923-2004, red.) kijkt, dat ziet er heel consistent uit. Hij heeft schijnbaar een duidelijk kader gecreëerd waarbinnen hij creatief kan zijn. Het moet toch wat rust geven als je niet telkens opnieuw alles in vraag stelt.”

Tijdens het creëren slingert hij altijd ergens tussen ­euforie en vertwijfeling, zegt Corbijn. “Between elation and desperation”, zo formuleert hij het, en nee, dat is geen valse bescheidenheid. “Zo bescheiden ben ik helemaal niet, hoor.” Hij lacht. Een Corbijn-lach is geen uitgelaten, luide LOL, maar eerder een afgemeten monkellachje. Corbijn lijkt zuinig met emoties en zorgvuldig met woorden. Beleefd maar gereserveerd, alsof hij niet wil dat zijn uitspraken te veel ruimte innemen. Een fluisteraar in een wereld van ­roepers. Hij zegt niet: “Ik vind dit of dat”, hij zegt iets als: “Ik denk dat ik toch eerder geneigd ben te geloven dat...”

Anton Corbijn maakte naam in de jaren 80 en 90 als de fotograaf die alle groten uit de rock en pop voor de lens kreeg. Maar stop hem alstublieft niet in het vakje ‘muziek­fotograaf’. Of, nog erger: ‘rockfotograaf’. Met MOØDe toont Corbijn hoeveel diverser zijn werk is en welke nieuwe wegen hij de voorbije twintig jaar heeft verkend. We zien Beatles en Stones passeren in MOØDe, en James Brown, Missy Elliott en John Lee Hooker. Maar ook modeontwerpers, schilders, royalty’s, skaters, en – misschien wel de meest bijzondere foto uit de hele selectie – schoolkinderen in Ethiopië. Corbijn wierp een nieuwe blik op zijn archief, en selecteerde beelden waarop kledij en stijl een prominente rol spelen. Daar zitten ook campagnebeelden voor kledingmerken bij, en shoots voor glossy bladen als Vogue. Bij de modebladen was er nog geld om creatief te kunnen zijn, zegt hij, nu de muziekbladen waar hij zo van hield dood en begraven zijn. Als we hem een label moeten opplakken, laat het dan portretfotograaf zijn, zegt hij. Alleen is hij ook op dat vlak een buitenbeentje, omdat er op een Corbijn-portret opvallend vaak geen gezicht van dichtbij te zien is.

“Ja, dat vergeet ik vaak. Dan kreeg ik achteraf telefoon van de redactie: ‘Euh, leuke foto’s, maar waar is het portret?’ Ik vind een klassieke close-up van een gezicht niet altijd het interessantste beeld. Omdat ik het belangrijker vind om een mens in de wereld te zetten. De omgeving speelt altijd een rol in mijn beelden.”

Een manier om de mensen op uw foto’s te relativeren? Om te tonen dat we uiteindelijk toch nietig zijn?

“Goh, nietig… Dat is een woord dat ik in mijn jeugd weleens hoorde, ja. Misschien heeft het inderdaad iets te maken met mijn protestantse opvoeding, en met de overtuiging dat de mens slechts bestaat als onderdeel van iets groters.”

‘Mijn huis in Londen verliezen was absoluut onplezierig, maar het was mijn eigen schuld. En ik zou het vandaag net zo doen.’Beeld Stephan Vanfleteren

Terwijl u carrière hebt gemaakt door wereldsterren te fotograferen, die in het licht van onze bewondering juist boven anderen uitstijgen.

“Natuurlijk, door iemand af te beelden, onderscheid je die persoon van alle anderen. Mensen belanden op de cover van een magazine, net omdat ze om een of andere reden ­bijzonder zijn. Toen ik als jonge kerel in de ban geraakte van muziek, dan ging het daarover: de magie en de aantrekkingskracht van rocksterren en hun wereld. Dat was toen voor veel jonge mensen heel belangrijk: we verzamelden foto’s, verslonden interviews, kochten platen, gingen naar concerten. Als iedereen maar gewoontjes en middelmatig is, wie is er dan nog om naar op te kijken?”

Vaak zijn de figuren op uw beelden zo iconisch, dat we maar heel weinig nodig hebben om hen te herkennen. Een vrouw die met een grote teddybeer onder de arm over een snelweg wandelt, is onmiskenbaar Björk. Al zien we enkel haar rug.

“Ja, mysterie is vaak een belangrijk ingrediënt. Het publiek kan veel zelf invullen. Bovendien was ik erg verlegen, zeker in mijn beginjaren als fotograaf. Misschien is dat ook een reden waarom ik iemand zelden van dichtbij fotografeerde. Ik zal van nature altijd wat afstand houden.

“Bovendien zijn close-upportretten moeilijk voor mij, omdat ik slechte ogen heb. Ik fotograaf zonder bril op, en ik vind het mooier om alles een beetje vaag te zien. Ik zie het geheel en de compositie, maar veel details zie ik pas ­achteraf. Dan bekijk ik daarna mijn foto’s met mijn bril op, en denk ik: o kijk, dát is interessant.” (lacht)

Grappig dat u spontaan allemaal ‘handicaps’ van uzelf opnoemt. Terwijl die juist uw unieke stijl uitmaken.

“Blijkbaar deed ik toen iets dat anderen niet deden, en zo heb ik haast per ongeluk een eigen stijl ontwikkeld. Maar dat zie je pas achteraf.

“Met dit boek en deze expo ging dat net zo. Ik vond het eerst een vreemd idee toen ze me vroegen iets rond mode te doen. Ik ben helemaal geen modefotograaf, toch? Maar zodra ik met dat perspectief door mijn archief ging, viel me op wat een grote rol kledij en stijl en mode hebben gespeeld in heel veel van mijn beelden. Daar was ik me tijdens het shooten niet zo bewust van geweest.

“Het ging me altijd om de mensen. Welke kleren iemand aanhad, daar had ik weinig oog voor. Maar natuurlijk is het heel bepalend voor het beeld, nu zie ik dat wél. Ik heb daar lange tijd niet genoeg aandacht aan besteed.”

Wellicht maakt dat de beelden juist zo sterk, omdat er een nonchalance in zit. Alsof iedereen er op uw foto’s per ongeluk cool uitziet, en niet omdat ze door een styliste onder handen zijn genomen.

“Dat was ook altijd mijn vooroordeel over modefotografie: dat het heel gelikt was, en dat ik voor de echtheid ging. Terwijl ik nu wel zie dat er duizend verschillende stijlen zijn om mode te fotograferen.

“Destijds had het ook meer te maken met een gebrek aan middelen, denk ik. Ik deed alles in mijn eentje, ik had geen geld om een studio te huren of extra belichting. Vaak kreeg ik weinig tijd, dus moest ik snel op locatie shooten met wat er voorhanden was. Dat heeft mij gevormd. Er zit altijd een documentairegevoel in mijn beelden. Nu zie ik dat als een kracht, het was een nieuwe manier van portretten maken.”

Dat lijkt een constante in uw carrière: van uw ‘beperkingen’ hebt u uw sterkte kunnen maken.

“Precies. Binnen de limieten die je worden opgelegd, moet je inventief en origineel zijn. En misschien maak je dan iets dat later bijzonder blijkt te zijn.”

Hoe verandert dat wanneer alle beperkingen wegvallen? Als u nu voor een Vogue-shoot wél een hoop setdesigners en stylisten en extra belichting kan laten aanrukken?

“Dat is de uitdaging, inderdaad, om goed voor ogen te ­houden wat je echt nodig hebt.

“In MOØDe zit een beeld voor Supreme. We zouden buiten shooten maar het stortregende, dus we zaten te schuilen met veel te veel ­mensen in een klein winkeltje. Actrice en model Chloë Sevigny was erbij, en een paar hele bekende – maar voor mij onbekende – skaters. Heel die bende hing daar te drinken en te roken, een totale puinhoop was het.

“Ik kon op mijn weer-app zien dat het enkele minuten zou stoppen met regenen, dus hebben we op drie minuten tijd tussen de buien door die hele shoot afgewerkt. Dan komt dat van pas, dat ik gewend ben om heel snel en ­spontaan te werken. Die gebalde energie van zo’n moment, dat vind ik prachtig.”

Joy division

Het woord ‘iconisch’ heeft zijn waarde verloren, zegt Corbijn, het wordt te pas en te onpas gebruikt. Maar hier past het toch: op pagina 134 van MOØDe staat Corbijns meest iconische foto, van de band Joy Division.

Dé foto toont de vier bandleden als donkere silhouetten in een helverlichte, kale metrogang. Enkel frontman Ian Curtis, in lange zwarte jas, kijkt achterom. Zijn blik zie je niet, de harde schaduwen maken zijn diepliggende ­oog­kassen tot een zwarte vlek. Het is november 1979. Niemand wilde die ongewone portretfoto publiceren. Enkele maanden later stapte Curtis uit het leven. En toen ging Corbijns foto de wereld rond.

“Het was ook door hun muziek dat ik had beslist om naar Londen te trekken. Het eerste album van Joy Division (‘Unknown Pleasures’, red.) was die zomer uitgekomen, en ik voelde gewoon dat ik daarbij wilde zijn. Nee: moest zijn.

“Uit mijn hele beginperiode toon ik in dit boek maar een handvol foto’s, ik wil niet te veel in herhaling blijven vallen. Maar deze foto is erg belangrijk voor mij geweest.”

Het was Joy Division dat u naar Londen lokte, en onrechtstreeks was het ook die band die ervoor zorgde dat u dik dertig jaar later uit Londen moest vertrekken en terugkeerde naar Nederland.

“Ja, vreemd is dat. Het is alsof alles wat met die band te maken heeft bijna té intens is. Dankzij die foto van Joy Division is mijn carrière als fotograaf in Londen echt van de grond gekomen, en met de film Control die ik over de band maakte, is mijn filmcarrière gestart. Grote keerpunten in mijn leven dus. Door het draaien van die film heb ik zo veel geld verloren dat ik mijn huis in Londen kwijtraakte en terug naar Nederland moest komen.”

Hoe heftig was dat, om uw huis te verliezen?

“Oh, toen was dat absoluut... onplezierig. Het was mijn eigen schuld, omdat ik de contracten blijkbaar niet goed geregeld had. Het was nooit de bedoeling dat ik mijn eigen middelen in Control zou stoppen, maar toen de beloofde financiering niet in orde bleek, moest ik een snelle ­beslissing nemen. Ik had een geweldige cast en crew bij elkaar gekregen, als ik niet direct begon met filmen was ik die mensen kwijt. Dus dacht ik: ik schiet even wat geld voor, volgende week komt de financiering wel in orde. En voor je het weet, ben je drie maanden verder.”

‘Als domineeszoon moest ik me uiterst voorbeeldig gedragen, iedereen hield elkaar in de gaten. Was ik maar een nozem geworden.’Beeld Stephan Vanfleteren

Dat u op uw 50ste nog een beetje naïef in zo’n avontuur stapte, is ook best wel mooi.

“Ik was een totale nieuweling in die branche, ik had niet eens een agent in de filmindustrie. Bleek dat de kerels die als producer zouden optreden eigenlijk een bende cowboys waren die me de zaken heel anders hadden voorgesteld.

“Weet je, ik wilde die film gewoon héél erg graag maken. En dat is toch een constante in mijn hele carrière, en iets dat ik bij alle artiesten terugvind die ik bewonder: dat je je hart moet volgen en niet je hoofd.”

Als u vandaag zou mogen kiezen: wilt u uw huis in Londen terug of…

“Nee, dan kies ik voor de film. Daar hoef ik geen seconde over na te denken. Alleen al aan het maken van Control heb ik zo veel bijzondere herinneringen. En die film heeft ­waanzinnig mooie kritieken gekregen, ik merk dat ik ­sindsdien op een heel ander niveau gewaardeerd word.

“Toen was dat even een penibele situatie, maar de film heeft het goed gedaan, en ik heb nu helemaal geen ­geldproblemen. Ik heb niet te klagen. Londen is absurd duur geworden, en ik ben toch altijd onderweg. Nederland is een prima uitvalsbasis.”

Was u snel opnieuw gewend aan het leven in uw geboorteland?

“Na bijna dertig jaar voelde het best goed om terug te keren naar Nederland. Ik heb een fantastische periode beleefd in Londen. In de jaren 80 en 90, toen ik twintiger en dertiger was, was dat dé plek waar alles gebeurde. Maar het was ook best heftig allemaal, zeker als je wat bekend wordt. Het levensritme is hier wat menselijker. Ik hou ervan om gewoon met de fiets even boodschappen te kunnen doen. Die eenvoud zie ik nu als een luxe.”

Op uw Instagram zien we bomen, lucht, wolken, polders… Niet het soort foto’s waar het grote publiek u mee associeert, maar uw heimat lijkt u niet onberoerd te laten.

“Klopt, dat is toch de dorpsjongen in mij: lucht en bomen en velden. Het geluid van kwetterende vogels, van de ­gierende wind, de regen op het dak. Het voelt als thuis, ik geniet daar nu van.”

Beklemmende burgerlijkheid

Dik veertig jaar geleden kon Corbijn niet snel genoeg zijn thuisland verlaten. Weg van de beklemmende burgerlijkheid en het juk van het calvinisme. Hij groeide op in Strijen, een dorp in de Hoeksche Waard, een eiland niet ver van Rotterdam. “Als domineeszoon moest ik me uiterst voorbeeldig en keurig gedragen, in die gesloten gemeenschap waar iedereen elkaar in de gaten hield. Ik heb die hele ­periode als heel beklemmend en onplezierig ervaren. Tot ik rockmuziek ontdekte, en een glimp zag van een andere wereld, een wereld die ik niet kende maar mij aantrok als zijnde vrijer dan die waar ik in vertoefde. Ik raakte ­helemaal in de ban: ik luisterde naar de top 40 op de radio en knipte foto’s uit muziekblaadjes.”

Zijn verzameling plakboeken van toen is hij helaas ­kwijtgeraakt. Doodzonde. Golden Earring stond erin, The Beatles en The Motions. “Die foto’s waren veel meer dan mooie plaatjes, ik was erg vatbaar voor de magie die van die beelden afstraalde. Dat is het eilandgevoel: aan de andere kant van het water lonkt het beloofde land.”

Werd u dan een rebelse tiener?

I wish. Was ik maar een nozem geworden. (lacht) Ik was op mijn 15 een erg keurige jongen. De kapper wiekte mijn haar kort, zoals mijn ouders dat verlangden en daar werd verder niet over gezeurd. Terwijl ik graag lang haar wilde, om cool te zijn maar vooral om mijn grote oren te bedekken.”

Muziek was een escape, vertelt Corbijn, en de camera was aanvankelijk vooral een excuus om naar concerten te gaan en muzikanten te ontmoeten. En later: een reden om het Kanaal over te steken. “In 1975 mocht ik voor het eerst voor een opdracht van het magazine OOR met een journalist mee naar Londen. Ik was 20 jaar en had nog nooit gevlogen. Vrienden hebben me naar de luchthaven van Schiphol gebracht, ik vond het erg spannend allemaal. Terwijl ik nu ­honderd vluchten op een jaar neem.

“Ik vond de foto’s die ik in Londen nam altijd veel beter dan wat ik in Nederland maakte. Misschien was het maar een gevoel, maar alles leek er echter. Die stad haalde een energie in me naar boven.”

Kraakpand

Het was de herfst van 1979 toen Corbijn zijn spullen in een auto laadde en met de ferry naar Engeland vertrok. Hij was 24, op zoek naar Unknown Pleasures. “De eerste weken had ik constant barstende hoofdpijn, omdat ik zo veel moeite had om die Britten te verstaan en mijzelf verstaanbaar te maken. Mijn Engels was heel beperkt.”

Als jonge aspirant-fotografen naar het oeuvre van Corbijn kijken en zich afvragen wat de sleutel is tot het succes, dan zou dit het antwoord kunnen zijn: dat je bereid moet zijn om in een stad te gaan wonen waar je niemand kent en de taal niet geweldig machtig bent. Dat je het zo graag moet willen, dat je in een goedkope flat gaat wonen “waar ik in de kelder op tijd muntjes in de meter moest stoppen of de elektriciteit viel uit”. Later belandde Corbijn in een kraakpand. “Ik vond het allemaal prima. Ik had er alles voor over.”

“Naar mijn gevoel was artiest zijn in Nederland iets als een vrijblijvende hobby: ach, we zien wel of het iets wordt. In Engeland vond ik een samenleving die veel harder was, met veel meer armoede en zonder vangnet. Als je uit een working class milieu kwam en je had artistieke ambities, dan was het leven pure survival. Alles of niets. Ik hou van die attitude: als je muzikant wilde worden, dan moest je daar alles voor overhebben. Die Britse bands maakten muziek alsof hun leven ervan afhing.”

Was dat ook voor u zo: fotograferen alsof uw leven ervan afhing?

“Het voelde als noodzaak, ja. Teruggaan naar Nederland was geen optie voor mij. Het moest gewoon lukken.

“Ik wil het verleden niet overdreven romantiseren, maar ik vond het wel allemaal te gek toen. Ik had meteen veel werk, het was het jaar van London Calling van The Clash, Metal Box van Public Image Ltd., er was de debuutplaat van The Specials. Ik mocht bij al die mensen thuis komen om hen te fotograferen – zo ging dat nog toen.

“Als je huizenhoge ambities hebt, dan loop je sowieso tegen teleurstellingen aan. Maar ik had nul verwachtingen, dus alles was geweldig. Misschien was ik naïef, maar het was één groot avontuur. Ook financieel: ik wilde gewoon overleven en nam alle opdrachten aan. Ik was protestants genoeg om zuinig te leven, niet meer uit te geven dan ik verdiende.”

Uw vorige expo, 1-2-3-4, leek een soort afscheid van dat tijdperk: gedaan met de muziekfotografie.

“Omdat ik besefte dat je tegenwoordig niet meer op die manier kan fotograferen. Ik heb altijd mijn ei kwijt gekund bij de toonaangevende muziekbladen, maar die stellen nu niets meer voor. Toen ik begon bij NME was er budget en ruimte, dat was een creatieve bakermat die je nu nergens meer vindt.

“Ik heb een carrière opgebouwd in de jaren 70, 80 en 90, toen muziek enorm toonaangevend was op cultureel vlak. Ik zie niet hoe een jonge fotograaf zich vandaag aan muziek zou kunnen wijden zoals ik dat heb gekund. Ik heb de muziekbladen doorheen de jaren zien afkalven. Een tijdlang werd NME een gratis blad dat je in de metro kon vinden, daarna werd het enkel een onlinepublicatie. Het stelt ­allemaal niks meer voor. Jonge mensen kopen geen bladen meer, er zijn geen adverteerders, het geld is op. Ik kan alleen maar dankbaar zijn dat ik die fantastische tijd daar heb mogen meemaken.”

Die grote toonaangevende titels hebben plaatsgemaakt voor een mix van onlinepublicaties, blogs, vlogs, sociale media. Valt daar voor u niets moois in te ontdekken?

“Influencers die gratis spullen krijgen opgestuurd en daar wat over schrijven, nee, ik zie niet in hoe dat ooit ­inspirerend of waardevol kan zijn voor je publiek.

“Ik hou van magazines, een mooie papieren editie om in te bladeren, dat beroert me duizend keer meer dan een website waar je even door scrolt. De eeuwigheidswaarde is weg. Wie hangt er ooit nog een magazinecover aan de muur? Misschien is dat toch één ding dat ik heb overgehouden van mijn calvinistische achtergrond: ik heb geen talent voor luchtigheid, ik vind het moeilijk om de waarde en de ziel te vinden in die weggooicultuur van onlinedingen. Ik kan me niet inbeelden hoe jonge mensen vandaag begeesterd geraken door een band die ze binnen dertig jaar nog zullen volgen. Het is zo vluchtig allemaal. Met één druk op de knop kan je eender welke muziek streamen vandaag. Voor mij was de aanschaf van een lp een hele investering, iets waar je naar uitkeek.”

Hoeveel platen had u op uw achttiende?

“Ik schat... tien of zo. We hadden een bandrecorder thuis, dus dan kopieerde ik ook weleens platen van vrienden. Schaarste maakt alles waardevoller. Als je ergens voor moet sparen, dan koester je dat met veel meer diepgang. Ach, misschien ben ik gewoon uitgekeken op de muzieksector, maar naar mijn gevoel is de magie helemaal weg.”

Hoort u nog nieuwe muziek die u triggert?

“Ik luister veel naar de radio, en Billie Eilish, bijvoorbeeld, vind ik best wel bijzonder. Ik heb haar nog niet ­gefotografeerd, nee.”

Nu klinkt u heel nostalgisch, maar we zien in MOØDe ook heel bijzondere, nieuwe artiesten, zoals Stormzy.

“Natuurlijk, ik wil niet in het verleden blijven hangen. Dat is het voordeel van werken voor magazines, die zijn altijd bezig met het nu. Stormzy heeft een waanzinnige persoonlijkheid, en hij ziet er te gek uit. Ik heb ook net de Finse ­eerste minister gefotografeerd. En pro-surfer Kelly Slater, voor The New York Times. Allemaal mensen die ik niet kende.

“Ik deed een shoot met Tony Hawk. Ik moest op Google gaan zoeken wie dat is, en dan blijkt hij binnen de wereld van de skaters een enorme beroemdheid te zijn. Vrienden stuurden me berichtjes: ‘wauw, Tony Hawk, te gek!’ Ik heb een skateboard van hem gekregen. Daar ligt het, gesigneerd. Terwijl ik nooit in mijn leven geskatet heb en helemaal niks van die wereld ken. Het toont ook hoe relatief dat is, bekendheid of roem. Die mensen hebben geweldige dingen bereikt en worden in hun wereld op handen gedragen. Fotografie is een prachtig excuus om mensen te ontmoeten en in een heel nieuwe wereld te duiken.”

U kent hen misschien niet, maar kennen zij u wel?

“Meestal wel, en muziek is dan altijd de grootste ­verbindende factor. De eerste shoot die ik voor Vogue deed was met acteur Colin Firth. Bleek hij een enorme muziekfreak te zijn, de soort die het obscure b-kantje van een of andere hitsingle kent. We hebben nu plannen om samen een documentaire te maken, met hem als producer.

Gluren in ateliers

Hij zwijgt even en zegt: “Het is dan toch geen verloren tijd geweest”. Hij meent het, zonder enige ironie: “Ik zat ­vroeger dagenlang op mijn kamertje in mijn eentje plaatjes te draaien en radio te luisteren. En vijftig jaar later heb ik daar nog altijd iets aan.”

‘Ik kan somber en melancholiek zijn, maar heb niets destructiefs in mij. Ik voel het zelfs niet aan als iemand in mijn dichte omgeving aan de afgrond staat.’Beeld Stephan Vanfleteren

Uw focus als fotograaf ligt allang niet meer enkel op muziek. Zo maakte u een portretreeks met de grootste hedendaagse schilders. Wat fascineert u in die wereld?

“Het is mijn grote frustratie is dat ik niet kan schilderen. Dat is het enige dat ik nog liever had gedaan dan fotograferen. Deze reeks portretten ben ik puur voor mezelf beginnen maken, niet in opdracht. Het was haast een excuus om ­schilders te kunnen ontmoeten, en om in hun ateliers ­binnen te kijken. Die omgeving fascineert me mateloos.

“Als portretfotograaf krijg je eigenlijk heel veel cadeau. Er is een omgeving, een mens, er is licht en kleur. Terwijl een ­schilder met een volledig wit canvas begint. Die pure ­scheppingskracht, om iets helemaal vanuit het niks te ­kunnen creëren, dat is jaloersmakend.

“Ik denk dat ik bij schilders vandaag ook een intensiteit terugvind die ik vroeger in de muziek voelde. De pure passie om iets te willen maken, één man tegen de wereld. Dat is vaak de connectie geweest met de artiesten die ik bewonder. De drang en de overgave, dat voelde ik bij mensen als Jeff Buckley, bij Kurt Cobain...”

Nu noemt u net twee artiesten bij wie die intensiteit hen ook fataal is geworden. Dat valt op in deze reeks portretten, hoeveel van deze artiesten er niet meer zijn, omdat ze opgebrand raakten, door drank en drugs, door zelfdoding. Van Alexander McQueen tot Ian Curtis, Philip Seymour Hoffman, Herman Brood.… Is dat de keerzijde van die intensiteit?

“Vreemd ja, blijkbaar is dat toch een type van mensen dat me aantrekt. Ik denk dat het een moeilijke struggle is, als je door het publiek erg bewonderd wordt, maar zelf vindt dat het niet goed genoeg is wat je doet.

“Ik kan somber zijn en melancholiek, maar ik probeer die duistere gedachten toch ver van mij te houden. Maar dat destructieve, dat heb ik helemaal niet in mij. Herman Brood was een goeie vriend van mij, decennialang. We waren close, maar blijkbaar voel ik het toch niet aankomen, als mensen dicht bij de afgrond staan. Daar heb ik geen goede antenne voor ontwikkeld. Ik denk dat mensen het in mij waarderen dat ik niet met een oordeel kom, en niets opdring. Ik ben de man die het niet erger zal maken.”

Dat is wel een héél minimalistische definitie van vriendschap: de man die het niet erger zal maken.

(lacht) “Ik bedoel maar, als fotograaf is dat ook waardevol, denk ik. Ik kom niet bedreigend over. Ik stel geen ­onmogelijke eisen, ik werk snel. Ik ben beleefd. Daar bereik je heel veel mee, denk ik.”

De expo MOØDe loopt van 27 september t.e.m. 10 januari in Cultuurcentrum Scharpoord, Maxim Willemspad 1, Knokke, info via knokke-heist.be. 

Ga dankzij De Morgen gratis naar de wereldprimeur van MOØDe in Knokke-Heist. Download uw gratis ticket via demorgen.be/corbijn.

De expo nog voor de openingsdag bezoeken met een rondleiding door Anton Corbijn zelf? Dat kan! De Morgen nodigt op 24 september 25 abonnees met partner uit voor een exclusieve previewnocturne. Deelnemen kan tot en met 21 september via demorgen.be/corbijn.