Direct naar artikelinhoud
GetuigenissenPleegzorg

‘Je wordt geen pleegouder om zelf mama te worden, maar om de kinderen en hun ouders te helpen’

Liesbeth Wuyts.Beeld Wouter Van Vooren

Steeds meer mensen zijn bereid om te zorgen voor een kind dat (even) niet thuis kan blijven: de afgelopen twee jaar steeg het aantal pleeggezinnen met 15 procent tot net geen 6.000. Maar hoe is het om voor het kind van iemand anders te zorgen, en hoe is het om je kind bij iemand anders te zien opgroeien? ‘De knutselwerkjes voor moederdag waren nooit voor mij.’

Liesbet Wuyts (45), biologische moeder van twee, pleegmoeder van vier kinderen en voogd van vijf minderjarige asielzoekers

“Vijftien jaar geleden heb ik me aangemeld om kinderen in crisissituaties op te vangen. Op een dag kreeg ik telefoon: S. en S., broer en zus, toen twee en drie, hadden dringend een plek nodig. Ze zijn een maand gebleven en voor hun mama was dat een hele verademing. Het klikte ook tussen ons, en na die maand zijn ze gebleven. Na zeven jaar zijn ze terug naar hun moeder gekeerd, maar ze komen nog elk ander weekend, vaak meer. Ook hun jongste zusje P. komt inmiddels mee.”

“Omdat hun bedden vaak vrij waren, is J. erbij gekomen. Ook hij zou maar even blijven, maar inmiddels woont hij al dertien jaar bij mij. Ik was toen alleenstaande moeder met een dochter, en opeens woonden hier vier kinderen. Hoe ik dat deed? Dat liep gewoon. Je moet flexibel zijn. Het waren ook heel gemakkelijke kinderen, ze hebben de veranderingen eigenlijk redelijk goed verteerd.”

“Met de mama van S. en S. is het contact altijd heel goed geweest. Zij is destijds zelf hulp gaan zoeken, omdat ze het moeilijk had en we hebben haar altijd betrokken bij de opvoeding, want het idee van pleegzorg is toch dat de kinderen op een dag weer naar huis kunnen. Mama ging mee naar de schoolfeesten, en ze was altijd welkom bij mij thuis. Als ze een verjaardagsfeestje wilde organiseren voor de kinderen, dan kon dat hier. Veel pleegouders trekken daar de grens, maar voor mij is dat heel normaal. Je wordt geen pleegouder om zelf mama te worden, maar om de kinderen en hun ouders te helpen.”

“Op een gegeven moment heeft hun mama gezegd dat ze klaar was om de kinderen weer zelf op te voeden. Haar vraag is uitvoerig besproken en samen met Pleegzorg hebben we die terugkeer heel traag opgebouwd, tot de kinderen er ook klaar voor waren. Uiteindelijk is daar een vol jaar over gegaan, zodat de kinderen hun schooljaar konden afmaken.”

“J. was nog een baby toen hij hier belandde. Ik heb toen bewust een aantal dingen niet met hem gedaan, zoals samen in bad gaan. Dat is toch iets heel intiem, en ik wilde niet dat hij zich volledig aan mij zou hechten waardoor het voor hem moeilijk zou zijn om terug naar zijn mama te gaan. Toen duidelijk was dat hij hier langer zou blijven, heb ik dat wat losgelaten.”

“Toen J. zeven was, is hij weer bij zijn mama gaan wonen. Dat had niet zo mogen gaan. De consulent heeft mama toen één keer gesproken en beslist haar die kans te geven, voor ze weer zou afhaken. J. is daar niet in gehoord, Pleegzorg evenmin. En drie weken later moest hij vertrekken. We waren niet tegen een terugkeer, maar niet zonder voorbereiding of opbouw. Hij was al zes jaar hier, had één keer zijn mama gezien op vier jaar tijd. Opeens moest hij naar een huis dat totaal niet in orde was, naar een moeder en een jonger broertje die hij helemaal niet kende. Dat was heel moeilijk.”

“Uiteindelijk is dat verhaal dramatisch afgelopen: zijn moeder heeft J. na anderhalf jaar vrijwillig weer afgegeven omdat de situatie thuis escaleerde en ze zag dat hij niet gelukkig was. Heel knap van haar, dat ze dat heeft kunnen toegeven. Daar moet je sterk voor zijn. Maar het is een onwaarschijnlijke fout geweest om de terugplaatsing op die manier te organiseren. Je merkt dat die terugkeer voor hem ook traumatiserend was. J. is een hele leuke, joviale gast, maar zodra het over emoties gaat, trekt hij een muur op. Hij is drie jaar naar een therapeut geweest, maar zij heeft het opgegeven. Er kwam niets uit.”

“Nu gaat J. sporadisch een week naar zijn moeder. Hij beslist dat zelf: als hij aangeeft dat hij het echt niet ziet zitten, dan hoeft het niet. Sinds een jaar durft hij dat ook zo zeggen. In de vakanties gaat hij regelmatig een week naar haar, maar als hij vroeger wil terugkeren, dan kan dat.”

“De kinderen gebruiken de term ‘pleeg’ niet, ze lijken voor elkaar dat onderscheid niet te maken. J. noemt mij mama, tenzij hij bij zijn moeder is, dan is het Liesbet. Mijn jongste dochter noemt hem broer, nooit J.. Dat is fijn. De mama van S. en S. heeft ook een heel fijn contact met J.. Toen hij klein was noemde hij haar Madame Chocolat, en zij zegt tegen hem Mijnheer Patat. Nog altijd trouwens.”(lacht)

“Maar als je een gewoon gezin wil zijn, dan moet je niet aan pleegzorg doen. De knutselwerkjes voor moederdag waren nooit voor mij. Ik wilde dat natuurlijk wel. (lacht) Maar ik heb het altijd goed gevonden als de kinderen hun mama op de eerste plaats zetten. Ik heb dat altijd gestimuleerd.”

“Vroeger ging ik elke zaterdag met haar koffie drinken, met J. op mijn arm. Ze had het heel moeilijk en ik hoopte dat dat haar zou helpen om te blijven vechten. Maar na een weekend bij haar was hij vaak overstuur of had hij nachtmerries. Dat zijn moeilijke situaties, maar je kan zo’n kind niet voorhouden dat jij zijn enige mama bent, want dat is niet zo. Je zorgt voor hem. Hij voelt ook wel dat er soms spanningen zijn tussen zijn mama en mij, haar grootste concurrent, maar ik probeer altijd zo positief mogelijk te zijn over haar.”

“Ik ben ook voogd voor vijf niet-begeleide minderjarige asielzoekers, een groep waar ze trouwens nog veel pleegouders zoeken. Twee keer per maand doe ik de ronde van Vlaanderen: dan zoek ik ze op in Heusden-Zolder, Antwerpen, Wuustwezel en Rupelmonde. Mensen zeggen dat ik niet buiten kom, maar ik doe dat wel, ik ga naar mijn jongens. (lacht) Ik doe dat echt graag, zorgen voor anderen. Ik vind dat fijn, als ik zie dat ze het goed doen op school en open bloeien.”

Michel Vuylsteke en Sandra Pattyn.Beeld Wouter Van Vooren

Michel Vuijlsteke (49) en Sandra Pattyn (49) zorgden een jaar voor twee kleine kinderen, maar dat liep mis

Michel: “We hebben altijd gezegd: als ons gezin in de plooi is, dan staan we open voor pleegzorg. Toen de vluchtelingencrisis uitbrak, wilden we een niet-begeleide minderjarige opvangen, maar toen die nood bleek ingevuld, zijn we in de reguliere pleegzorg gerold. Twee weken na de opleiding kregen we de vraag om twee kinderen, broer en zus, op te vangen. Drie en vier waren ze toen, ze hadden bijna heel hun leven in een instelling gewoond. We wisten dat hun ouders drugsverslaafd waren, dat ze daardoor slechtziend waren en dat hun vader net uit de gevangenis kwam. Wat ons niet is verteld, is dat er als baby wellicht nooit naar hen is omgekeken. En als je je op die leeftijd niet kan hechten, dan ben je kapot. Dat is niet te herstellen.”

Sandra: “We hebben hen leren kennen als enorm toffe, lieve, leuke kinderen. Dat waren schatjes die perfect functioneerden in hun instelling. Maar in een leefgroep moet je je niet hechten. Daar heb je verzorgers die goed voor je zorgen, maar die komen en gaan.”

Michel: “De eerste maanden ging het heel goed.”

Sandra: “Dat hadden ze ons ook verteld: in het begin zijn pleegkinderen op hun beste gedrag. Maar eens ze merken dat de situatie niet veranderd, komt er een moment van weerstand en gaan ze hun grenzen aftasten. Dus toen dat gebeurde, vonden we dat niet raar, na een tijd zou dat ook moeten beteren. Maar het werd niet beter, het werd steeds erger.”

Michel: “Wij hebben maandenlang die kinderen geen seconde alleen kunnen laten.”

Sandra: “Ze stalen messen, scharen, de computers van de andere kinderen. Alles wat kapot kon, maakten ze kapot.”

Michel: “Ze stonden ‘s nachts op en knipten hun haren kort. Op school stalen ze de boterhammen van andere kinderen en vertelden ze dat ze van ons geen eten kregen.”

Sandra: “Op school kenden ze ons gelukkig, ze hadden al vier kinderen van ons gezien. En eigenlijk ging het heel goed op school, de oudste, het meisje, is een ongelooflijk intelligent kind. En ze weet ook heel goed te manipuleren. Ze stookte haar broertje op om stoute te dingen te doen, en als we kwaad werden op hem, dan glunderde ze. Ze had niet liever. Op een gegeven moment heeft ze hem bijna zover gekregen dat hij uit het raam wilde springen. Ze waren echt gevaarlijk en gemeen. Bij de jongste kon je niet doordringen, dat is heel griezelig. Hij lachte met alles en loog constant.”

Michel: “Dat klinkt afgrijselijk, om dat te zeggen. En het klinkt als kattenkwaad, maar het is heel bewust duwen tot er een grens bereikt wordt en iemand kwaad wordt. We zijn met die kinderen naar een psycholoog geweest die gespecialiseerd is in hechtingsstoornissen. Ze moesten daar met een poppenhuis spelen, en de jongen heeft dat ding volledig stuk gemaakt. De psychologe zei: ik word daar bang van. En dat is niet meer recht te trekken.”

Sandra: “Op den duur raakten we onze eigen kinderen kwijt: ze trokken zich terug op hun kamers en we zagen hen niet meer. We zaten op ons tandvlees, maar ik vond dat we het moesten volhouden, want als wij de kinderen zouden opgeven, dan was het helemaal verloren.”

Michel: “Wij hebben vier kinderen, we zijn wel wat gewend. Maar het moeilijke was dat ze zich in gezelschap gedroegen als engeltjes, maar dan toch stiekem pitsen, of iets gemeens zeggen, of een mes vastpakken en naar ons glimlachen. En als je dan eens uitvliegt, dan krijg je iedereen op je dak.”

Sandra: “Oh, wij hebben verwijten gekregen.”

Michel: “Het was ook moeilijk te begrijpen. Het waren zo’n schattige kindjes, maar ze provoceerden tot we zouden uitvliegen.”

Sandra: “Op een bijeenkomst van pleegouders werd ik aangesproken door een man met zestien jaar ervaring als pleegouder. Hij kende mij niet, maar zei: mevrouw, als het niet gaat, dan moet je dat durven toegeven. Toen ben ik in tranen uitgebarsten. Daarna hebben we tegen Pleegzorg Vlaanderen gezegd: ze moeten weg.”

Michel: “We zijn dan naar de jeugdrechter gegaan, en dat was pas een verknipte situatie. Die kinderen hebben, sinds ze geplaatst zijn, een advocaat, maar we hadden de indruk dat ze zich er niet veel van aantrok. Dus toen we in de rechtbank uitlegden dat er een probleem was, zei de rechter: goed, dan gaan ze deze namiddag wel. Ho, wacht! Kunnen ze tenminste bij ons blijven tot het einde van het schooljaar? De oudste zat in het derde kleuterklasje, toch een belangrijk jaar. Ook ons contactpersoon bij Pleegzorg Vlaanderen, die ons heel goed heeft geholpen, was er het hart van in. Enfin, uiteindelijk mochten ze nog even blijven.”

“Er was ons altijd gezegd dat het vertrek goed zou worden voorbereid, met een verhaal voor de kinderen, zodat ze niet het gevoel hadden dat ze ongewenst waren. Maar waar ze naartoe konden, wisten we pas de dag dat ze weg moesten. Het meisje hebben we naar een instelling in Limburg moeten brengen waar ze niet langer dan een week of twee zou kunnen blijven. De jongen, toen vier, hebben we alleen moeten achterlaten in een ziekenhuiskamer, zonder dat we wisten hoe lang dat zou duren.”

Sandra: “Al zijn spulletjes stonden in die kamer: zijn kleertjes, zijn fietsje. Uiteindelijk is hij daar vier weken gebleven. Het meisje heeft dat wel heel goed opgepakt. Ze zei: wij zijn hier een jaar mogen blijven, nu is het tijd voor andere kindjes. Dat vond ik heel schoon. In het begin was ik enorm opgelucht. Ik was tien kilo afgevallen van de stress, ik herkende mezelf niet meer. Pas na drie, vier maanden begon ik me schuldig te voelen. Later hebben we gehoord dat ze samen in een instelling zaten, en dat ze het daar fantastisch deden, want ze moesten zich niet hechten. Ze waren weer de leuke, lieve kinderen die we hadden leren kennen.”

Michel: “Ik voel me nog altijd schuldig, al is het onze fout niet. Het meisje zou op school alles aankunnen, maar je merkt algauw dat ze niet goed opgevolgd wordt. Wat moet er van die kinderen komen? Van mij hadden ze mogen blijven als ze niet meer elke twee weken naar hun ouders hadden moeten gaan. Ik denk dat de problemen daar deels mee te maken hadden: de dagen nadien waren de kinderen altijd volledig ontregeld. De ouders spraken Frans, de kinderen Nederlands, die communicatie lukte niet. Soms belden ze en moesten we de telefoon doorgeven, maar ze verstonden elkaar niet.”

“Dat stootte me al tijdens de opleiding tegen de borst: hoe het contact tussen ouder en kind in stand gehouden wordt, ook al zijn daar heel erge dingen gebeurd. Dan hoor je verhalen van tienjarige kinderen die hun ouders nog nooit gezien hebben, maar die wel een foto op hun nachtkastje hebben staan en die constant moeten horen: dit is je echte mama of papa. Dat kan toch niet?”

Sandra: “Ik ken een gezin met een pleegkind van een jaar of negen, dat al sinds de geboorte bij hen woont. Dat kind is deel van het gezin, ze wordt behandeld als de andere kinderen, ze zegt mama en papa. Het contact met de biologische moeder is heel sporadisch: dan een paar weken wel, dan een paar jaar niet. Maar dat kind wordt voortdurend geconfronteerd met het feit: je bent anders. Je bent eigenlijk geen deel van ons gezin. Op een bepaald moment hebben ze dat kind zelfs bijna afgepakt, omdat de pleegouders zich teveel gedroegen als adoptieouders. Maar wat moeten ze anders doen? Het gevolg is dat het meisje, als ze dan eens haar moeder ziet, zich erg afzet tegen haar pleegouders. Zelf wil ik alvast geen pleegzorg meer doen zolang de kinderen nog thuis wonen.”

Michel: “Maar ik zie mezelf ook niet als vijftiger aan de kleuterschool staan. Het ding is: je weet op voorhand echt niet hoe het gaat lopen.”

Sandra: “We kennen een alleenstaande vrouw die zelf nooit kinderen wou, maar wel noodopvang wilde doen. Ze hebben haar toen gevraagd om even een baby op te vangen, toen we haar laatst zagen was ze bezig met de adoptieprocedure. Ze was daar erg blij mee. Zo kan het dus ook.”

Daisy Thijs.Beeld Wouter Van Vooren

Daisy (28, verkoopster), moeder van een achtjarige dochter die bij haar groottante woont, en Wendy Verscuren (44), die haar achtjarige zoon vrijwillig opgaf voor pleegzorg.

Daisy: “Ik was jong zwanger. Het was onverwachts maar ik heb het meteen aanvaard. De vader was nooit in beeld. Ik deed toen aan begeleid wonen – mijn moeder is jong gestorven en mijn vader was als truckchauffeur weinig thuis – en werd dus nog gevolgd door jeugdzorg. Toen mijn dochter drie jaar was, heeft jeugdzorg beslist dat het niet goed ging: haar hechting was niet goed, net als de veiligheid thuis. Ik heb dat nooit goed begrepen, want ze hangt heel erg aan mij. Toen de jeugdrechter besliste dat ze weg moest, zijn ze haar meteen komen halen. Dat had ik niet verwacht. Daar zijn uiteindelijk acht politieagenten aan te pas gekomen. Mijn dochter heeft toen tien maanden bij mijn tante gewoond, die had zichzelf aangeboden zonder dat ik het wist. Dat heeft toch even voor een vertrouwensbreuk gezorgd.”

Wendy: “Ouders verkiezen vaak een neutraal pleeggezin, omdat de zogenaamde netwerkpleegzorg (goed voor 70 procent van de pleegzorg, LB) wel eens voor familieruzies zorgt.”

Daisy: “Je mag bijvoorbeeld niet zomaar bij je familie bellen of er op bezoek, tenzij het je bezoekdag is. Ik heb daar vaak aan de deur gestaan, maar mijn tante deed niet open, omdat het niet mocht. Uiteindelijk is mijn dochter drie jaar naar een neutraal gezin gegaan, om de rust in de familie te herstellen. Het ging heel goed tussen mij en die pleegmoeder, maar er waren strubbelingen met de biologische dochter, die mijn dochter als concurrent zag. Sinds een jaar is ze terug bij mijn tante.”

Wendy: “Wij hebben gekozen voor een pleeggezin dat geen familie is, zodat het voor onze zoon duidelijk is. Maar niet iedereen mag dat zelf kiezen. Mijn man is lang ziek geweest, en toen onze zoon drie jaar was, ging het moeilijk: hij wilde niet eten en het wasmoment was een hele strijd. Wij zijn uiteindelijk zelf hulp gaan zoeken. Hij kon uiteindelijk terecht bij de directrice van zijn school, iemand die hij kende, en dat gaat al vier jaar heel vlot. Recent is de pleegzorg met drie jaar verlengd. Natuurlijk willen we hem graag terug bij ons, maar binnen drie jaar zullen we weer wat sterker op onze benen staan, ook financieel. Nu komt hij elk weekend bij ons op bezoek. Toen onze zoon zijn communie deed, hebben we zijn pleegfamilie ook uitgenodigd. Als het van hem afhangt, kopen wij het huis naast dat van zijn pleegouders.”

Daisy: “Ik mag mijn dochter per maand acht uur zien, en elke twee weken anderhalf uur begeleid bezoek. Dat is niet genoeg, nee, maar ik kom van vier uur. Ze vraagt wanneer ze eens mag komen slapen. Ik merk dat het vele verhuizen haar onrustig heeft gemaakt en dat ze soms onzeker is over wat ze waar mag zeggen, hoe ze ons moet noemen of wie ze leuk mag vinden. Ze is bang om iemand te kwetsen.”

Wendy: “We horen soms verhalen van kinderen die mama moeten zeggen tegen de pleegouders, of hun ouders niet mogen missen. Dat zorgt voor spanningen, en een kind voelt dat. Onze zoon zegt alles door elkaar: mama, juffrouw, Wendy of de naam van zijn pleegmoeder. Van ons mag hij zijn pleegouders ook missen als hij bij ons is.”

Daisy: “Bij mijn tante loopt het nu redelijk goed. Er zijn zeker dingen waar ik het niet mee eens ben of die ik anders zou doen, maar daar kan tegenwoordig over gepraat worden. Het verschil met voorheen? Ik heb sinds kort een nieuwe pleegzorgconsulent. Zij luistert naar mij en is eerlijk en rechtuit. In de jeugdhulp wordt vaak teveel uitgegaan van de noden van het kind. Wat ik zei was niet relevant, of niet waar. Dat was niet eerlijk. En als ik me kwaad maakte, dan werd ik gestraft en mocht ik twee maand mijn dochter niet zien.”

Wendy: “Als ouders hun mond open trekken, dan riskeren ze een negatieve evaluatie en dat komt bij de jeugdrechter terecht.”

Daisy: “Nu gaat het beter. Wij zitten in een praatgroep voor ouders met kinderen in pleegzorg, en ik zie nu hoe nieuwe leden vol kwaadheid en opstandigheid zitten. Ik zal nooit aanvaarden dat mijn dochter bij mij weggehaald is, maar ik heb het wel leren plaatsen en dankzij de praatgroep heb ik geleerd om niet meteen te reageren als ik het ergens niet mee eens ben. Ik wil nu vooral laten zien wat ik kan, om haar terug te krijgen.”

Wendy: “Ik heb mijn verhaal al vaak gedaan, ook voor politici. Ik wil het taboe rond pleegzorg opheffen. Ik heb mij nooit geschaamd om onze situatie, maar als ze je op een sollicitatie vragen of je kinderen hebt, dan is het niet makkelijk om te vertellen dat je kind niet bij jou woont. Je ziet mensen denken dat je een slechte moeder bent. Maar hoewel pleegzorg soms een verkeerde keuze is, is het vaak net een goede oplossing. Maar ouders moeten meer betrokken worden.”

Daisy: “Je wordt zomaar opzij geschoven, en dan speelt je moedergevoel op. Maar als je het samen kunt, met de pleegouders, is het heel mooi.”