Direct naar artikelinhoud
WellesnietesTeleconsult

Zijn telefonische dokterconsultaties de toekomst?

Een telefonische consultatie bij de dokter.Beeld BELGA

Een voor- en een tegenstander gaan in debat over een hot issue. Deze week: moet dat telefonische consult in de zorg na de coronacrisis de norm blijven?

Ja, het telefonische consult biedt een wereld aan voordelen, vindt prof. dr. Hein Heidbuchel, ­diensthoofd Cardiologie van het Universitair ­Ziekenhuis Antwerpen.Beeld rv

Cardioloog Hein Heidbuchel volgt al vijftien jaar patiënten op per teleconsultatie en juicht toe dat de praktijk ook in andere disciplines ingang vindt.

“We hebben het ooit gemeten bij patiënten met een pacemaker: 80 procent van onze consultaties viel samen te vatten als ‘alles is in orde, kom over een half jaar maar terug’. Om dat dan zes maanden later nog eens te herhalen. Een enorme verspilling van tijd en middelen. Van de patiënt, die vrij moet nemen en de verplaatsing moet maken. Van familie vaak, die de patiënt moet voeren. En van de arts, die de tijd veel beter zou kunnen gebruiken voor patiënten die echte problemen hebben.”

“Teleconsultatie wordt vooral waardevol in combinatie met andere metingen. De cardiologie is daar een voorloper in. De pacemakers en defibrillatoren die bij onze patiënten zijn ingeplant, sturen constant signalen naar ons door. Wij monitoren die, en indien er iets afwijkends wordt waargenomen, bellen we de patiënt. Of de patiënt belt ons als die iets gevoeld heeft. Ook van patiënten met hartzwakte volgen we de parameters op. Vaak kunnen we het zo oplossen, soms is het nodig om door te verwijzen naar de huisarts, zelden om bij de specialist langs te komen. Sowieso is het een enorme verbetering van de zorgkwaliteit: we monitoren de patiënt dankzij die sensoren nu continu.”

Koortsthermometer in huis

“Ik geloof sterk dat ook andere disciplines erg gebaat zijn bij telegeneeskunde. Natuurlijk mis je info vanop afstand. Je kan geen stethoscoop op iemands borstkas plaatsen of op de buik duwen. Voor de eerstelijnsgeneeskunde zijn teleconsults dus misschien vooral geschikt als eerste triage: wie moeten we zeker zien, wie kunnen we op afstand helpen? Video kan vaak ook een beter hulpmiddel zijn dan de telefoon. Vanuit het UZA kunnen we videoconsultaties inplannen als we denken dat dat een meerwaarde heeft.”

“Teleconsulting wordt vooral waardevol wanneer je als arts extra ‘sensoren’ in de buurt hebt van je patiënt. Die heeft een huisarts in zekere zin ook. Patiënten kunnen zelf hun koorts meten, haast iedereen heeft een koortsthermometer in huis. En de verkoop van pulsoxy­meters om het zuurstofgehalte te meten is tijdens de Covid-19-crisis door het dak gegaan. De nieuwe Apple Watch heeft een zuurstofsensor zoals de Fitbit er al een had. Er zijn apps om elektrocardiogrammen of varianten ervan te maken en door te sturen naar de arts. We zullen die technologie nog verder zien evolueren. De uitdaging is vooral om dat alles te integreren in een goed geheel. Zelf hebben we binnen mijn dienst een speciale ‘telemonitoring unit’ opgezet.”

“Toch zie ik dat veel collega’s terughoudend zijn om teleconsultaties te omarmen en daarvoor is er één belangrijke reden: de terugbetaling, of beter, het gebrek eraan. Er bestaat geen goede en gediversifieerde nomenclatuur voor teleconsultaties. Het voorbereidende werk en het telefonische consult zelf kosten een cardioloog ongeveer 80 procent van de tijd van een fysiek consult. Maar de vergoeding die er nu tegenover staat, bedraagt 12 procent. Iedereen ziet dat dat spanningsveld onhoudbaar is, want ook het RIZIV en de overheid zien de meerwaarde van tele­opvolging in. Ik heb al herhaaldelijk terugbetalingsmodellen aangekaart bij de overheid. Voorlopig zonder resultaat, ondanks het feit dat internationale praktijkrichtlijnen de tele­opvolging als een essentiële zorgfactor naar voren schuiven. Als we de kwaliteit van de zorg willen blijven verbeteren en een omslag naar tele­opvolging willen maken, zal de overheid creatiever over de brug moeten komen. Ikzelf en mijn collega’s zijn klaar om daarbij mee te denken. Zo kan Covid-19 ook tot positieve ontwikkelingen leiden voor ons allen.” 

Nee, vindt prof. dr. Anne-Marie De Cock, ­diensthoofd Geriatrie in het Ziekenhuisnetwerk Antwerpen (ZNA). Of toch zeker niet als ­vervanging van het fysieke consult.Beeld RV

Professor Geriatrie Anne-Marie De Cock vindt telegeneeskunde een meerwaarde in crisistijd, maar is terughoudend over een verdere uitrol van afstandszorg.

“Heel wat collega’s zijn positief over de telefonische consultaties tijdens de eerste maanden van Covid-19. Dat begrijp ik. Ik was ook blij dat we op die manier tenminste nog contact konden hebben met onze patiënten, het was de enige mogelijkheid vaak.”

“Maar ik denk dat we heel realistisch moeten zijn en onder ogen zien dat er ook een aantal zaken níét goed zijn ingeschat. Willen we op deze manier voortgaan, dan zullen we daar toch betere tentakels voor moeten ontwikkelen.”

“En we moeten er meer tijd voor voorzien: we merken dat die teleconsultaties erg veel energie vragen. Dat is niet iets wat je zomaar tussendoor kan doen. Nu kreeg ik weleens patiënten aan de lijn die thuiszaten terwijl je aan het bed van een andere patiënt stond in het ziekenhuis. Als je dan een diagnose moet stellen of advies geven, is dat gevaarlijk. Er is toch die zorg: was ik met mijn hoofd wel volledig bij die patiënt aan de telefoon? Was ik niet afgeleid?”

“Maar zelfs al reserveer je daarvoor tijdsblokken waarin je ongestoord kan praten: het visuele is zo’n belangrijke factor om fouten te voorkomen. Nu moeten we vertrouwen op de inschatting van de patiënt, en op diens capabiliteit om zijn klachten exact te benoemen op een manier die bij ons een belletje doet rinkelen. Dat is altijd een risico. Bij meetbare parameters, zoals een bloeddruk, kan je eenduidig zeggen: die is hoog. Maar bij buikpijn of duizeligheid ligt het wel wat anders. Dat kan duiden op iets zeer onschuldigs, maar iedere klinische klacht kan evengoed levensbedreigend zijn.”

Tussenpersoon

“Zeker in mijn discipline, de geriatrie, zie ik daar moeilijkheden. Oudere patiënten zijn niet altijd in staat om precies te benoemen wat er scheelt. Soms zijn ze in het geheel niet meer in staat om zich uit te drukken aan de telefoon en moet je afgaan op een tussenpersoon.”

“Hetzelfde met kinderen: dan zullen het de ouders zijn die aan de telefoon zeggen dat hun zoon of dochter buikpijn heeft. Terwijl u net zo goed als ik weet: een kind dat zegt dat het buikpijn heeft, kan totaal iets anders mankeren. Dat detecteer je wel op een fysiek consult. Je ziet hoe iemand beweegt, of die onrustig reageert op je vragen of net apathisch. Alleen al aan het feit of iemand bleek, grauw dan wel rood ziet, of het gezicht opgezwollen is, wat zijn houding is: daaruit kan je zoveel afleiden wat onuitgesproken blijft aan de telefoon.”

“Bovendien heb ik nog steeds vragen bij de veiligheid. Is die persoon aan de andere kant van de lijn wel wie hij zegt dat hij is? Van patiënten die je regelmatig opvolgt, herken je als arts misschien wel de stem. Maar wat met sporadische contacten, laat staan nieuwe patiënten? Telefonische consultaties worden nu ook gebruikt om medische informatie mee te delen: ik denk niet dat de privacy daar nu altijd voldoende gegarandeerd kan zijn. Op sommige plaatsen werken ze met een vooraf meegedeelde code, die je moet doorgeven alvorens je de informatie krijgt. Dat lijkt me al veiliger.”

“Een videoconsult zou in dat opzicht al beter zijn dan een telefonisch, maar daar bereik je heel veel mensen dan weer niet mee. De oudere generatie, om te beginnen.”

“Neemt niet weg dat teleconsultatie een goed hulpmiddel kan blijven. Pakweg in de winter, wanneer het ijzelt en een patiënt zijn afspraak anders zou moeten afzeggen omdat hij niet tot bij zijn dokter geraakt, kan een teleconsult dat ondervangen. In dat geval is het zeker beter dan niets.” 

Hein Heidbuchel en Anne-Marie De Cock.Beeld rv